Er is zo veel vraag naar therapie, omdát er zo veel hulp aangeboden wordt

Geestelijke gezondheidszorg De psychische problemen bij jongeren zijn toegenomen door meerdere factoren. De hulpverlening zelf is mede oorzaak, schrijft .
Foto Getty Images

Ouders, stuur je kinderen minder snel naar de therapeut. Dat was recent de opmerkelijke uitspraak van staatssecretaris Maarten van Ooijen (Volksgezondheid, CU). Al snel volgde een reeks kritische reacties: bezuinigingen zouden zijn drijfveer zijn, de toegang tot jeugdzorg zou onterecht verkleind worden, klachten van jongeren zouden zo niet serieus genomen worden. Aldus jeugdzorg-patiëntenvereniging MIND, Kinderombudsman Kalverboer en branchevereniging Jeugdzorg Nederland.

Het is echter zeer de vraag of zij met deze protesten het belang van de jongeren dienen. Want wat is eigenlijk de reden dat zoveel jongeren naar therapeuten worden verwezen? De staatssecretaris verwees naar een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, en somde drie mogelijke verklaringen op: het hoge aantal scheidingen waardoor veel gezinnen kampen met opvoedingsproblemen, de neiging tegenslagen te snel te problematiseren en de toegenomen prestatiedruk bij jongeren.

Deze factoren dragen ongetwijfeld bij aan de toegenomen vraag naar therapie. Maar een factor die tot op heden buiten beschouwing blijft is de cruciale rol die de hulpverlening zelf speelt in deze toename.

Hulpt helpt maar een beetje

Allereerst stellen hulpverleningsinstellingen de effectiviteit van psychologische hulp steevast veel te rooskleurig voor (wat in een marktgestuurde zorg overigens niet verwonderlijk is). Er wordt geschermd met ‘wetenschappelijk bewezen methodes die snel en effectief zijn’, terwijl de uitkomsten van wetenschappelijk effectonderzoek een heel ander beeld schetsen. Want hoewel het aantal psychologische interventies enorm is toegenomen, is de conclusie van internationaal onderzoek (Handbook of Psychotherapy and Behavior Change, 2022) dat slechts 50 tot 60 procent van de cliënten baat heeft bij psychologische hulp. Bovendien was bij de helft daarvan het probleem ook zonder behandeling wel overgegaan. En bij degenen die er baat bij hebben helpt de hulp over het algemeen maar een klein beetje.

Zeker de resultaten van hulp aan jeugdigen blijven ver achter bij de – torenhoge – verwachtingen; bij jongeren met depressie en complexe problemen is de kans op een positief effect van psychologische hulp zelfs minimaal. Maar de mythe dat therapeutische hulp de problemen kan en zal oplossen zorgt ervoor dat veel ouders en jongeren de weg naar de therapeut blijven zoeken.

De uitdijing van het therapieaanbod heeft als neveneffect dat verschijnselen als kwetsbaarheid en pech steeds meer gepathologiseerd worden

Daarmee is de vraag nog niet beantwoord waarom de geestelijke problemen explosief lijken toe te nemen ondanks alle hulp. Want al is psychotherapie niet heel effectief, het helpt wel degelijk een beetje. En gezien de toegenomen hoeveelheid hulp zou je dus mogen verwachten dat de problemen afnemen. Het tegendeel is echter het geval. Hoe dit te verklaren? Om deze toename te begrijpen moeten we oorzaak en gevolg omdraaien: de problemen nemen niet toe ondanks de toegenomen hulp, de problemen nemen toe omdat er zoveel hulp wordt aangeboden.

De uitdijing van het therapieaanbod heeft als neveneffect – je zou van een ‘bijwerking van therapie’ kunnen spreken – dat verschijnselen als kwetsbaarheid en pech steeds meer gepathologiseerd worden. Afwijkend gedrag, leerproblemen of ongelukkigheid bij kinderen worden op steeds grotere schaal voorzien van diagnostische etiketten. Op het eerste gezicht lijkt dit een onschuldige, praktische naamgevingskwestie die als voordeel heeft dat het erkenning van lijden mogelijk maakt en handvatten biedt voor een behandelaanpak. Maar in de praktijk is het ingrijpende gevolg hiervan dat een probleem pas serieus aandacht krijgt als er een diagnose aan verbonden wordt.

Lees ook: ‘Absurd’ dat 1 op de 7 kinderen psychische hulp krijgt, maar het is geen aanstellerij

Te snel de term ‘stoornis’

Daardoor ‘leren’ jongeren nare gevoelens te benoemen in termen van ‘aandoeningen die hun overkomen’, in plaats van als ‘te overwinnen moeilijkheden die onvermijdelijk bij het leven of een levensfase horen’.

Daar komt bij dat een diagnose onvermijdelijk een gevoel van afhankelijkheid bij de patiënt oproept. Bij een term als ‘pech’ of ‘tegenslag’ zijn we geneigd dit te aanvaarden als iets waar we mee moeten dealen; bij de term ‘stoornis’ of ‘diagnose’ verwachten we behandeling. Bij moeilijkheden wordt het daardoor voor jongeren vanzelfsprekend een ‘slachtofferidentiteit’ aan te nemen, in de verwachting dat zorgen en tegenslag door anderen – therapeuten – verholpen kunnen worden, in plaats van dat ze hun lot in eigen hand nemen.

Dit is een zichzelf versterkend fenomeen. Want als jongeren vragenlijsten krijgen voorgelegd zullen ze in plaats van ‘weet ik veel’ of ‘balen’ sneller geneigd zijn negatieve gevoelens uit te drukken in ziektetermen als depressie en angst of deze toe te schrijven aan gebeurtenissen van buitenaf, zoals corona. De constatering dat meer dan de helft van de jongvolwassenen in Nederland tussen 16 en 25 jaar zou kampen met psychische klachten, eenzaamheid en stress (in een land waar jongeren een hoog niveau van welbevinden ervaren in vergelijking met andere Europese landen) kan vermoedelijk mede in dit licht begrepen worden.

Lees ook dit opiniestuk: Dit is waarom je niet meteen moet zeggen dat je een trauma hebt

Tegenslagen zelf te lijf

De combinatie van de ‘hulp helpt’-mythevorming, pathologisering van kwetsbaarheid en aanwakkeren van slachtofferidentiteit biedt zo een belangrijke en veronachtzaamde verklaring voor de stormachtige toename van gerapporteerd leed onder jongeren.

De moedige stellingname van staatssecretaris Van Ooijen verdient op basis hiervan ondersteuning. Het zou veel bijdragen als hulpverleningsinstellingen duidelijk stellen dat ze de meeste problemen van jongeren gewoonweg niet kunnen oplossen. Niet vanwege wachtlijsten of geldtekort, maar omdat het domweg buiten hun macht valt. Pas dan kunnen jongeren en ouders beginnen te onderzoeken waar ze zelf de kracht vandaan kunnen halen om tegenslagen en kwetsbaarheden te hanteren en te verdragen. Laten we jongeren (en ouders) helpen realiseren dat, in de meeste gevallen, alleen zijzelf de confrontatie met hun eigen lastige leven aan kunnen gaan.