Er is altijd hoop, en die komt uit Rotterdam met rockband Tramhaus – fluwelig warm en in sepia gaan Vercammen en Ivanova op avontuur

Er is altijd hoop, en die komt uit Rotterdam. Want diep verscholen in de enorme en eindeloos ellendige berg aan rampspoed die coronacrisis ging heten, werd één zaadje geplant waaruit zowaar een van de tofste en meest sympathieke bands uit de Lage Landen opbloeide: Tramhaus, vrij naar de plaatselijke kebabtent.

De leden van die zelfbenoemde „lockdownband in de puurste vorm” kozen een instrument dat ze juist niet beheersten en stroopten de mouwen op: niet lullen, maar poetsen! Drummer Lucas Jansen ging zingen. Nadya van Osnabrugge (ook drummer) schoolde zichzelf om tot gitarist en overtuigde vriendin en fotograaf Julia Vroegh (die behalve haar camera’s nog nooit een instrument in haar handen had gehad) dat zij op haar beurt best wel kon bassen.

En oké, drummer Jim Luijten en gitarist Micha Zaat speelden eigenlijk vals, want ze leken in hun comfort zone te blijven. Maar toch ook weer niet: de eerste had namelijk helemaal niets met het genre (post-punk) dat de band wilde gaan maken. De tweede was bereid om zichzelf weg te cijferen en desnoods, in dienst van de muziek, voortdurend hetzelfde akkoord aan te slaan (zoals in de single ‘Minus Twenty’).

In het Nieuwe Normaal begon Tramhaus aan een offensief waarbij sjofele punkholen gestaag veranderden in steeds grotere zalen en festivalpodia, en dat in héél Europa. Aan die zegetocht – die slechts was gebaseerd op één EP, een handvol singles en vooral: een livereputatie – ontbrak nog maar één ding: een album.

Dat is er nu eindelijk, en het was het wachten waard. The First Exit is precies wat een debuut moet zijn: spetterend, onstuimig en stuiterend van stemmingswisselingen. In de verontrustende opener ‘The Cause’ lijkt het alsof The Cure na een driedaags dieet van amfetamine en energiedrank de wereldhit ‘A Forest’ probeert te spelen. Het is een mengeling van paniek, woede en radeloosheid.

Maar tussen alle vertwijfeling en opgefoktheid weerklinkt ook een mission statement over authenticiteit en eigen koers varen: „Do you really wanna go where the others all go?” Tramhaus wil dat overduidelijk niet en klinkt op The First Exit geheel als zijn eigen allerindividueelste zelf.

Het is een plaat als een doomsday clock. De angst en paranoia over apocalyptische tijden sijpelen uit iedere noot, of het nu uit de panisch gierende keel van Jansen komt of de onheilsgitaren van Zaat en Van Osnabrugge. Hun dronken en kronkelige riedels ontaarden steevast in schreeuwende sirenes en jengelende luchtalarmen.

Aftellen naar het einde kan ook kalm, al voel je altijd de onderhuidse onrust broeien. „Make yourself comfortable”, croont Jansen geruststellend in het rustig marcherende ‘Once Again’ – om ook maar meteen te waarschuwen: „It’s gonna be a ride.” Hoe goed de zanger alle registers beheerst en moeiteloos schakelt tussen zwoele praatzang en kranig geschreeuw hoor je als hij in ‘A Necessity’ apetrots zijn coming-out viert: „I love what I once had denied”, blaft hij fier. „You’ve made it hard, pushed me down but I’m walking with pride.”

Dat is wat je noemt hoop in bange dagen. Na negen nummers en 32 minuten snak je naar meer.


Vercammen en Ivanova prikkelen de verbeelding

In het hindoeïsme is Sarasvati een riviergodin, maar ook de godheid van kunst en muziek. Haar naam zou zoiets betekenen als ‘zuiverend water’ of ‘zuiverende kennis’. Het derde gezamenlijke album van violiste Merel Vercammen en pianiste Dina Ivanova ontleent zijn titel aan de gelijknamige compositie van Joey Roukens, waarmee het album besluit. Een titel is maar een titel, kun je zeggen; maar deze titel trekt de vijf stukken effectief in een zinvol verband, dat meer gaat over sfeer en affiniteit dan over concrete muzikale verwantschap.

Naast het titelstuk van Roukens bevat Sarasvati korte werken van Mathilde Wantenaar en de Estse Alisson Kruusmaa en vioolsonates van Debussy en Poulenc. Debussy was in de ban van oosterse muziek, sinds hij op de Wereldtentoonstelling van 1889 in Parijs een gamelanorkest had gehoord, een ervaring die hem sterk beïnvloedde. In zijn Vioolsonate in g klein, L 140 uit 1916, een van de laatste stukken die Debussy schreef, hoor je daar echter weinig van terug; maar omdat je nu eenmaal net een album hebt opgezet die Sarasvati heet, zit de parallel toch in je achterhoofd. Zo wordt je verbeelding geprikkeld, je oor op scherp gezet.

Bij Vercammen en Ivanova is Debussy’s sonate opvallend intiem, veel meer een gezamenlijk avontuur dan bij meer bravoure-georiënteerde uitvoeringen. De pianoklank is fluwelig warm en nabij, Vercammens viooltoon heeft een sepia-achtig floers, haar frasering is verhalend. Heel anders klinkt aanvankelijk de Vioolsonate FP 119 die Poulenc tijdens de Tweede Wereldoorlog schreef. Maar na het vurige openingsdeel, met de voor Poulenc kenmerkende hoekige bouw en kartelmelodiek, volgt een bedwelmend middendeel, dat knipoogt naar Debussy (die geblokte pianoakkoorden!) en dat zeker ook een ‘oosterse’, avondrode gloed bezit.

Tussendoor klinkt het Petit morceau dat Wantenaar schreef als verplicht werk voor het Nederlands Vioolconcours Iordens B eerder dit jaar. Wantenaars verwantschap met Franse componisten als Debussy is zonneklaar en hier haalt ze hun nalatenschap op een fijnzinnige manier naar het heden. Na Poulenc volgt een eveneens compact, maar totaal andersoortig stuk: Mesmerism van Kruusmaa bevat de meest ijle en onthechte klanken op het album, van dolende vioolzuchten tot verwaaide tinkeltonen. Het fungeert als oorwassing, transitie naar het sluitstuk.

Sarasvati (2018) verenigt twee kanten van Roukens’ idioom onder één spanningsboog van een klein kwartier: eerst de meditatieve piano-arpeggio’s en lange lyrische lijnen en dan de ritmisch scherp geprofileerde en onregelmatig geaccentueerde, meer popachtige pulsmuziek waar het in de tweede helft in uitmondt. Het toonmateriaal en de subtiele glijers hebben een Indiaas tintje, maar het stuk laat zich niet reduceren. Associatief en eigenzinnig geeft deze muziek Vercammen en Ivanova precies wat ze nodig hebben om te excelleren.



Klassiek
Chloe Chua & Singapore Symphony Orchestra – Butterfly Lovers & Paganini

Zeventien is ze nog maar: de Singaporese violist Chloe Chua. Haar tweejarige residentie bij het Singapore Symfonie Orkest sloot ze af met het prachtige album Butterfly Lovers. Dat is de titel van een Chinees vioolconcert uit 1959 van Chen Gang en He Zhanhao. Het verhaalt over een Chinese Romeo en Julia. Een werk dat – in deze uitvoering – die meteen in de klassieke canon mag. (Joost Galema)



Klassiek
Quatuor Van Kuijk – Impressions Parisiennes

Er treedt wel eens een zekere vermoeidheid op wanneer het zoveelste album voorbij komt met Parijs als onderwerp. Maar Impressions Parisiennes vormt een welkome uitzondering. Bewerkingen van stukken die oorspronkelijk geschreven werden voor stem of piano solo door Franse componisten als Debussy, Ravel, Fauré, Poulenc en Satie. En in veel gevallen arrangementen die mooier zijn dan het origineel. Kijk, dat is een kunst. (JG)



Pop
Katy Perry – 143

Katy Perry probeerde de eerste single van de nieuwe plaat nog te redden. Nee, ‘Woman’s World’ was geen stompzinnige poging tot feministisch anthem, het was ironisch! Ah, pardon. Het hele album is duidelijk van een grote popster uit het staartje van de MTV-tijd, die met een enorm budget het succes van haar oude hits najaagt. Zeldzaam gezichtloos en nietszeggend, maar toch fascinerend zoals bigbudget filmflops Waterworld en Cats dat ook zijn. Extra bal voor de cultpotentie. (Ralph-Hermen Huiskamp)



Pop
Sophie – Sophie

Als dit postume album van Sophie iets duidelijk maakt, is het hoe ze gemist wordt. De producer creëerde een unieke wereld waar pop en dance met de meest abstracte en afstotelijke geluiden aantrekkelijk konden glimmen als 3d-animaties. Rappers, mainstream popartiesten en underground clubbers: iedereen liep met haar weg. Naar het schijnt waren deze zestien nummers voor haar dood in 2021 al praktisch af. Er klinken flarden van haar genialiteit, maar het doet niet meer naar adem happen als haar oude werk. Wat als ze er langer aan had kunnen werken? (R-HH)



Elektronica
Alan Sparhawk – White Roses, My God

Soms, bij groot verdriet, is het onmogelijk om oude foto’s van jezelf te zien. Na het verlies van zijn jarenlange partner en bandgenoot in Low, lijkt Alan Sparhawk iets soortgelijks te ervaren op zijn nieuwe plaat. Zijn stem is nergens herkenbaar, constant heftig vervormd en geplaatst over stuiterende beats. Alsof hij machines inzet om vrolijkheid te veinzen. Het lijkt noodzakelijk voor een opgelegde nieuwe fase. (R-HH)