Enerzijds twerkend op Herman van Veen en anderzijds enorm kwetsbaar husselt performer Stephanie Louwrier de toeschouwer door elkaar

Was het alleen fysiek, een kwestie van verkeerd stemgebruik? Of had het ook een overdrachtelijke betekenis dat de stem van theatermaker Stephanie Louwrier het begaf? Die vraag stelde iemand haar, toen ze een paar jaar geleden op het punt stond het knobbeltje op haar stembanden te laten verwijderen. Louwrier vertaalde de vraag als: „Zeg je wel alles wat je wil? Ben je eerlijk?” Haar nieuwe voorstelling, Let’s Get Louder, is een poging haar ‘echte’ stem te laten horen.

Louwrier opent met een stukje verwachtingsmanagement: we moeten vooral niet te veel van de voorstelling verwachten, zegt ze, hoge verwachtingen leiden alleen maar tot teleurstellingen. Ze deelt de vloer met ‘de gear’, een futuristisch ogende dj-booth met apparatuur waarmee ze onder meer haar stem kan loopen en vervormen. Alleen al daaraan zie je hoe alles in haar zich verzet tegen haar eigen voornemen. Die ‘echte stem’, die verdwijnt tijdens een groot deel van Let’s Get Louder onder het ene na het andere geluidsfilter.

De zoektocht naar een eerlijke podiumpresence voltrekt zich met veel vaart, en een eigenzinnige, soms nauwelijks navolgbare („dat hoofd dat gaat weer alle kanten op”), maar daardoor juist geestige opeenvolging van associaties. Ze vertelt hoe ze na de stembandoperatie een week niet mocht praten, en fantaseert hoe ze uitgerekend in die week haar held Ryan Gosling tegen het lijf loopt. Een visioen van Arie Boomsma krijgt het woord („kwetsbaarheid is kracht”), er is een muzikaal pleidooi voor cellulitis („cellulitis is cool”), er wordt getwerkt op Herman van Veen. De oorspronkelijkheid, de bravoure en de subtiel gespeelde gêne erover maken Louwrier een aimabele podiumpersoonlijkheid, die je een minder geslaagde grap onmiddellijk vergeeft.

Zonder opsmuk

Wat wil ze nu eigenlijk echt zeggen? Na die vervreemdende collage van ironisch ingeklede schaamte, schuift Louwrier de ‘gear’ opzij. „Ik ga het gewoon doen,” zegt ze, met een kleine stem, ze kijkt het publiek niet aan, lijkt überhaupt klein opeens, op de lege speelvloer.

Dwars door haar weerstand heen vertelt ze, zonder opsmuk, waar haar voorstelling eigenlijk over zou moeten gaan. Over haar moeder, vertelt ze, die angstig in het leven staat, en haar dochter aanleerde de wereld met argwaan te betreden. Die er niet in slaagde haar dochters angst en verdriet te zien. Over hoe ze op jonge leeftijd leerde zwijgen, behagen, entertainen, zichzelf overschreeuwde – zolang haar kwetsbaarheid er maar mee werd verhuld. Over hoe ze de ene na de andere teleurstelling incasserend, op jonge leeftijd leerde vooral niet te hoge verwachtingen te hebben. En daarnaast zou de voorstelling moeten gaan over haar eigen mogelijke moederschap, een thema dat haar de afgelopen maanden meer dan al het andere bezighoudt, met een verdrietige reden.

Het is een groot contrast, tussen de flamboyante entertainer en deze bijna trillend uitgesproken bekentenis. Wat Louwrier vertelt is zo vers, zo groot, dat het zich nog niet heeft laten vertalen in vorm. Dat maakt dat haar tekst er, enerzijds, nog niet in slaagt het particuliere te overstijgen – daar is een zekere afstand tot de materie voor nodig die er simpelweg nog niet is – maar anderzijds ben je getuige van zo’n overdonderend moedige daad, dat het wel degelijk raakt, omdat je ziet met hoeveel vertrouwen Louwrier bereid is haar publiek tegemoet te treden, en enorm kwetsbaar. Een waanzinnige toegift tenslotte maakt voelbaar welke onstuimige kracht er ook huist in echtheid. Opgezweept en door elkaar gehusseld verlaat je na deze ontregelende theaterervaring de zaal.