De koffer móét mee naar Nederland. Ze stopt er olijven in, ingelegde groenten, kaas, jam van kersen uit eigen tuin, salça – dat is Turkse paprikapuree. Soms stopt ze er een paar uien of wat aardappels bij. Zelfgekweekte komkommers, tomaten die zacht zullen worden tijdens de reis, maar die tóch beter smaken dan de Hollandse uit de supermarkt. De nacht voor we weer naar huis gaan staat ze op om broodjes köfte (gehaktballetjes) te maken. De koffer, vaak een grote trolley die tot haar middel komt als ze hem bij de deur voor ons klaarzet, gaat ernaar ruiken. Maar het zijn broodjes die niemand zo lekker kan maken als zij.
„Mama”, hoor ik mijn moeder of tante zeggen, „kan het niet wat minder?” Want de koffer zorgt altijd voor strijd. Mijn oma – mijn Nanne, een vervoeging van het Turkse woord ‘anneanne’, wat moeder van je moeder betekent – zit dan op een lage kruk voor de koffer. Daaromheen liggen plastic zakjes die ze, vooral bij dingen die mogelijk kunnen gaan lekken, laag voor laag om de potten heen wikkelt en dichtplakt met tape. Ze gaat onverstoorbaar door. Na een paar pogingen zegt niemand meer iets. De koffer gaat mee, precies zoals zij die heeft ingepakt.
Mijn oma is geboren in 1946, ze werd dit jaar 77. Ze woont alleen, in Mersin, het zuiden van Turkije. Twee van haar vier dochters wonen in de buurt. De andere twee, onder wie mijn moeder, in Rotterdam. Ze emigreerden ruim dertig jaar geleden voor de liefde, en bleven voor hun kinderen.
We proberen Nanne ieder jaar een paar weken te bezoeken. Of en wanneer we komen weet ze niet. Plannen is lastig, ze hoort het vaak pas kort van te voren. Maar gedurende het hele jaar is Nanne zich aan het voorbereiden op een mogelijk bezoek uit Nederland. Ze koopt wel twintig kilo oude witte kaas bij haar favoriete kaasboer. Alleen bij hem, kilometers bij haar huis vandaan, want hij heeft de beste kaas, weet ze. Ze koopt olijven, vers van de boer, en legt die enkele weken in zout water om ze op smaak te brengen. Grote plastic potten vult ze met ingelegde paprika’s, aubergines, wortels. In de familiechat stuurt ze het hele jaar door foto’s van haar voorbereiding.
Als we binnenkomen, heeft ze al vier of vijf gerechten klaarstaan. Ze knuffelt me en voelt aan mijn ribben. „Je eet niet genoeg he?” Snel, aan tafel. Ik herinner me dat ze vroeger met een lepel achter me aan liep. Dit móét je proeven, zei ze dan. Soms probeerde ik van haar weg te lopen.
Haar koelkast is propvol. Ze heeft ons hele verblijf uitgedacht. Dagelijks staan er wel drie verschillende gerechten op de planning. Niet lang nadat ze ’s ochtends opstaat, vaak tussen vijf en zes, begint ze al met koken. Ze is daar de hele dag mee bezig. Op de achtergrond staat de televisie aan op een nieuwszender. Ze hoort af en toe iets waar ze boos van wordt; ik hoor haar mopperen boven het fornuis.
Nanne groeide op in Gülnar, een klein dorp in de omgeving van Mersin, in een familie van tuinbouwers. Koken leerde ze in de eerste plaats van haar eigen moeder, die, net als zij nu doet, de groenten uit de tuin gebruikte om mee te koken. Later leerde ze veel nieuwe gerechten en bereidingen in andere delen van Turkije. Elke twee jaar verhuisde ze voor het werk van haar man, mijn opa, die bij de luchtmacht werkte. Ze woonden op plekken door het hele land – onder meer in Ankara, Malatya, Eskisehir, Diyarbakir en Erzurum. De lokale gebruiken in de keuken leerde ze van nieuwe buren en vriendinnen. Nu woont ze al jaren op dezelfde plek en kijkt ze YouTube-filmpjes om inspiratie op te doen.
In de keuken is ze georganiseerd. Ze kookt met gemak vijf gerechten tegelijk. Ze weet precies hoeveel uien ze voor de verschillende gerechten nodig heeft. Die snijdt ze, met haar lievelingsmes, in een keer voor de hele dag. Wat ze later pas nodig heeft zet ze even apart. Als ze klaar is met snijden, maakt ze de snijplanken meteen schoon. Haar keuken is, ook al staan er vier pannen op het vuur, altijd opgeruimd.
Ze kan nooit een dag níét koken. Hooguit als ze te veel overheeft van een andere dag. Mijn moeder wordt er soms gek van, dat het altijd over eten gaat. Die wil ook wel eens wat anders met Nanne doen of bespreken. Ze vindt dat er naast koken ook andere dingen belangrijk zijn, zoals samen een boek lezen en thee drinken. Maar Nanne wint altijd. Niet zeuren, gewoon de uien snijden, zegt ze dan.
Ik herken mijn moeder bijna niet als we in Mersin zijn. Van de vrouw met een sterk karakter, die voor mij een strenge moeder was, is weinig over. Met Nanne in de buurt lijkt ze kleiner. Op bijna alles knikt ze uiteindelijk ja en amen, zeker als het om de koffer gaat. „Tamam annecigim, nasil istersen.” Oké mama, zoals jij het wil.
En als we weer weggaan, gaat de koffer mee.
Op het vliegveld blijkt die – als verwacht – een paar kilo te zwaar. Soms wel tien. Mijn moeder of tante opent de koffer en laat de inhoud zien bij de incheckbalie. „Kijkt u maar en oordeel zelf”, zeggen ze. Daar liggen de druiven in plastic zakjes, de amandelen, een paar losse citroenen. „Denkt ú dat ik hier iets aan kan doen?”
Soms doet het vliegtuigpersoneel alsof ze de boventallige kilo’s niet gezien hebben; misschien hebben ze zelf ook zo’n moeder. Maar meestal betaalt mijn moeder of tante alsnog bij. Soms wel veertig euro per extra kilo. Alles beter dan iets achterlaten. Ze gooien nog liever hun kleding weg.
Om haar dochters te plagen stopt Nanne weleens een losse ui in hun handbagage. Dan hebben ze te vaak gevraagd of de koffer wat minder vol kon.
Als Nanne mijn moeder en tante vraagt hoe de reis is gegaan en of er nog gedoe is geweest op het vliegveld, liegen ze. Met een voorzichtige glimlach, tijdens een videogesprek: „Goed, annecigim. Nee, geen gedoe. Precies 23 kilo.”
Bij thuiskomst duurt het zeker een dag om de koffer uit te pakken en alle gerechten en ingrediënten een plek te geven in de keuken. Soms moeten we de pakketjes met een schaar openmaken. Er heeft altijd wel iets gelekt – meestal de jam. Door de hitte (in de zomer kan het in Mersin veertig graden worden) zijn verse groenten soms zacht geworden, en de appels uit haar eigen tuin een beetje bruin. Olijven zijn geplet tot tapenade.
Het duurde even voordat mijn vader de koffer begreep. Hij groeide op in Rotterdam, in een Hollands gezin waar eten vooral functioneel was. ’s Ochtends en ’s middags boterhammen, ’s avonds meestal aardappelen, vlees en groenten. Altijd precies genoeg. Geen kruiden, tenzij je zout en peper meetelt.
In Turkije, zag hij, staat eten boven alles. Zeker in familiesferen. Nanne zag voor zich dat haar dochters in Nederland alleen maar droog brood aten. Dat kon ze niet verdragen.
Aan het begin van de vakantie raakte mijn vader geregeld een van zijn koffers kwijt. Na een paar dagen kwam hij erachter dat Nanne die op haar slaapkamer verstopt had en langzaam aan het inpakken was. Op een gegeven moment liet hij het maar gaan. Hij zag in dat niemand tegen haar op kon. Dat in de koffer doorgaans producten gingen die destijds, in de jaren negentig, in Nederland moeilijk of niet verkrijgbaar waren. Tursu bijvoorbeeld, de ingelegde groenten. Of de verse groenten uit haar eigen tuin. Hij begreep de heimwee die mijn moeder en haar zus moesten ervaren, naar smaken die voor hen bij ‘thuis’ hoorden. Hij begreep de pijn die Nanne moest voelen omdat ze haar kinderen en kleinkinderen bijna nooit op één plek had.
Jaren geleden maakten mijn vader en moeder op Schiphol een spoor vanaf de bagageband tot aan de parkeergarage. Een pot met pekmez (druivensiroop) was tijdens de reis gebarsten. Mijn vader vergeleek het spoor dat ze achterlieten met dat van een kind dat in het openbaar heeft overgegeven; een beetje gênant, maar niets aan te doen. Eén keer stopte Nanne een komkommer in een zijvakje van zijn koffer, waar doorgaans sokken in gaan. Bij het uitpakken had hij de komkommer over het hoofd gezien. Vlak voor de volgende reis, maanden later, trof hij alleen nog een schimmelstofwolk en een vlek in de vorm van een komkommer aan.
Gaandeweg heeft Nanne haar inpaktechniek verbeterd. Een tijd terug ontdekte ze de Nederlandse koopjeswinkel Action. Daar verkochten ze tape waarmee ze haar bakjes en potjes zó goed dicht kon maken dat de kans op lekken minimaal werd. Sindsdien moeten we altijd spullen van de Action meenemen als we naar Turkije gaan: dubbelzijdige tape, ducttape, plastic bakjes, tiewraps, touw. In haar huis in de bergen heeft ze een la met uitsluitend spullen van de Action.
De afgelopen tien jaar bezocht ik Nanne minder vaak. Ik kreeg een drukker, eigen leven. Maar door de koffer voelt ze alsnog dichtbij. Bijvoorbeeld als mijn moeder naar Mersin is geweest. Dan geeft ze me een plastic bakje met sarma, wijnbladeren gevuld met rijst, met daarbij een papiertje met mijn naam erop in het handschrift van mijn oma. ‘Denk aan mij’, staat daar eigenlijk. Bovenop de gevulde wijnbladeren liggen een paar schijfjes citroen. Het is mijn lievelingsgerecht van haar. Zonder dat ik erom vraag begint ze een paar dagen voor mijn moeder weer terugkeert naar Nederland met voorbereiden. Altijd. Ik weet nooit hoe ik recht kan doen aan de moeite die ze gedaan heeft. De sarma meteen opeten, of juist invriezen voor een speciaal moment?
Ook zonder dat we haar in Mersin bezoeken, beïnvloedt ze wat we eten. Als ik bij mijn moeder langs ga in Rotterdam, en Nanne weet ervan, dan geeft ze vooraf telefonische instructies. Dan somt ze gerechten op die mijn moeder volgens haar voor mij moet maken. Die gerechten staan dan op het vuur als ik bij haar aankom.
Als ik weer wegga, terug naar Amsterdam, heeft mijn moeder bakjes met eten klaarstaan die ik mee moet nemen. Soms ook appels of druiven uit de Nederlandse supermarkt. Bijna altijd belanden we in een discussie. Zo’n zware tas is niet handig in de trein, zeg ik dan. Na enige onderhandeling laat ik de appels liggen. Ik voel dat ik haar teleurstel.
Afgelopen zomer was mijn moeder weer even in Mersin. Vlak voor haar aankomst vroeg ik Nanne via een videogesprek waarom ze altijd zo veel tijd in die koffer steekt. Ze wees naar haar gehemelte. „Damak zevki”, zei ze. De smaak die je liefhebt. „Ik wil dat mijn dochters kunnen eten waar ze vroeger als kind al van hielden. Ik kook nooit alleen voor mezelf. Zo ben ik gewoon.”
Twee jaar geleden bezocht ik Nanne voor het laatst, samen met mijn tante en neefje van zeventien. Ik was een week op bezoek, er werd een week lang ingepakt. We vertrokken met vier koffers; drie met onze kleren, een met eten. Ik kan die hele dag zo opnieuw afspelen in mijn hoofd.
Met de bus reden we naar het vliegveld in Adana, een uurtje vanaf Mersin. De bus was te laat, het was spannend of we de vlucht gingen halen. Bij aankomst op het vliegveld moesten we rennen, de rolkoffers achter ons aan, over een geasfalteerde weg. Mijn tante – slecht ter been, nog steeds vervloek ik mezelf dat ík het niet deed – met de extra koffer. Ze struikelde, viel op het asfalt en bleef liggen. We wisten dat het niet goed was.
Mijn tante brak die ochtend haar knieschijf in meer dan tien stukken. Ze werd met spoed geopereerd, om vervolgens nog zes weken in Mersin te revalideren voordat ze terug kon naar Rotterdam. Het examenjaar van mijn neefje zou bijna beginnen. We boekten samen een nieuwe terugvlucht, enkele dagen later.
Woedend waren we op de koffer. Niks zouden we meer meenemen naar Nederland. Niemand kon ons van gedachten laten veranderen.
De avond voor het vertrek kwamen de verzoeken. Eerst van mijn ene tante, die in Mersin woont. Of we, alsjeblieft, niet toch een paar dingen mee wilden nemen. Ze begreep het, dat wel, maar het zou Nanne zo kwetsen. De koffer werd intussen in de gang voor ons klaargelegd. Nu nog leeg, de inhoud stond in de koelkast. Met onze armen over elkaar zaten we als boze pubers op de bank. Nee, zeiden we. Daarna een telefoontje van mijn andere tante uit Mersin. Ze moest ingeseind zijn. Dezelfde vraag van haar, hetzelfde antwoord van ons.
En dan, als laatste troef, mijn moeder. Een videogesprek dit keer. Ze gaf ons gelijk in alles. Ja, de koffer is ontzettend veel gedoe. Inderdaad, belachelijk, dat we zo veel producten meesjouwen die we in Nederland ook hebben. Zij heeft er ook altijd discussie over met Nanne. Maar, hoezeer ze ook haar best deed, het lukte haar ook nooit. Vervelend he? Ik weet hoe jullie je voelen, zei ze.
Terwijl mijn neefje en ik tegen haar leegliepen – we waren geschrokken, gefrustreerd, verdrietig – haalden familieleden de pakketjes van Nanne uit de koelkast en legden die stilletjes bij de koffer neer. We keken toe.
Doe het anders nog één keer, vroeg mijn moeder. We kunnen nu niet aan haar uitleggen waarom de koffer niet meegaat. Het zou haar hart breken. Dus alsjeblieft, nog één laatste keer?
Zuchtend liepen we naar de gang, waar de koffer open op de grond lag. Oké, maar niet alles, zeiden we, in een laatste poging enige regie te behouden. We gingen naast de koffer op de grond zitten om een selectie te maken. Gedroogde witte bonen, gedroogde kikkererwten. Een zak met rijst, een met bulgur, een plastic pot met kruiden voor thee. Een paar aubergines, kleine komkommertjes, tomaten uit haar eigen tuin. Twee flessen olijfolie. Een bakje sarma, de gevulde wijnbladeren.
Hoe zijn we hier nou weer beland, zeiden we tegen elkaar, inmiddels lachend. Wíj zouden ons toch niet laten ompraten, zoals onze moeders? Wíj waren toch sterker en daadkrachtiger dan zij?
Uiteindelijk ging, precies zoals Nanne het wilde, alles mee.
We krijgen voortaan geen olijfolie meer van Nanne, zei mijn moeder een paar maanden geleden. De man bij wie ze het altijd koopt, uit Hatay, is alles kwijtgeraakt bij de aardbeving van 6 februari dit jaar. Of we nog kaas krijgen, is onduidelijk. Voorheen reed ze daarvoor nog naar een boer die hoog in de bergen geiten houdt. Maar ze brak vorige zomer haar heup, dus rijden ging al moeilijker, en sinds de aardbeving durft ze helemaal niet meer.
Ik vertelde mijn vriend over de olijfolie. Dat ene flesje in de kast durf ik nooit te gebruiken, zei ik, bang dat het opgaat. Misschien voor speciale gelegenheden – maar welke gelegenheid is speciaal genoeg? Hij bleef stil. Ik keek vragend. „Bedoel je dat plastic flesje?” zei hij. „Ik ben bang dat ik dat laatst heb opgemaakt.” Ik voelde een kleine steek in mijn buik.
Nanne wordt ouder. We merken het aan alles. Ze moppert nog vaker. Ze valt in herhaling. Ze loopt met een stok, ze heeft hartklachten. Wat we moeten als ze er niet meer is, weten we niet. De volgende keer dat ik er ben, ga ik tijdens het koken vragen of ik al even mag proeven.