27 november is het precies honderd jaar geleden dat Elise Hall overleed. Wie? Elise (soms Elisa) Hall was een amateursaxofonist die rond 1900 de spil van het muziekleven in Boston vormde. Ze drukte haar stempel op de muziekgeschiedenis door grote componisten opdracht te geven saxofoonmuziek te schrijven die nu tot het kernrepertoire van het instrument behoort. Onder hen: Claude Debussy.
De Amerikaanse Elise Hall werd in 1853 in Parijs geboren als telg van de prominente en steenrijke Coolidge-familie uit Boston; haar neefje Calvin Coolidge was tussen 1923 en 1929 president van de VS. Elise genoot een geprivilegieerde en kosmopolitische opvoeding en trouwde in 1879 met een Amerikaanse arts. Deze Richard J. Hall, geboren in Ierland, vergaarde enige roem als de eerste arts die in de VS een succesvolle appendectomie (verwijdering van het wormvormig aanhangsel van de blindedarm) uitvoerde. Door een speling van het noodlot stierf hij zelf tien jaar later aan een gescheurde appendix.
Naar verluidt was Elise Hall al 47 toen ze voor het eerst een saxofoon oppakte, op advies van haar echtgenoot om beginnende doofheid tegen te gaan. De redenering achter die onfortuinlijke remedie is lastig na te gaan, en het mocht uiteraard niet baten.
Nieuwe uitvinding
De saxofoon was een nieuw instrument in die dagen, uitgevonden in 1840 door de Belgische instrumentbouwer Adolphe Sax, die het beste van strijkers, koperblazers en houtblazers in één instrument wilde verenigen. Aanvankelijk was er, vooral in Frankrijk, wel interesse in Sax’ vinding, die een rol kreeg in kleine ensembles en militaire orkesten. Maar na een paar decennia ebde de interesse weg.
Debussy zat niet te wachten op de interesse van een Amerikaanse amateur, een vrouw nota bene
Ondertussen vond de saxofoon een nieuw publiek in de VS, mede dankzij de Nederlandse expat-saxofonist Edward Lefebre uit Leeuwarden die vanaf 1872 in New York woonde. Er werd nieuwe kamermuziek voor de sax geschreven, en toen de Amerikaanse instrumentbouwer Conn Instruments saxofoons ging produceren, ontstond er in de jaren 90 een bescheiden sax-hausse. Het was tegen die achtergrond dat Elise Hall toeterend haar doofheid te lijf ging.
Na de dood van haar man nam Hall in 1898 les bij Georges Longy, de Franse solohoboïst van het Boston Symphony Orchestra. Samen richtten ze de Orchestral Club of Boston op, een goed aangeschreven amateurorkest dat zich toelegde op het uitvoeren van eigentijdse muziek, met een bijzondere voorliefde voor Frans repertoire. Hall droeg niet alleen alle kosten, ze trad ook zelf op. Volgens haar Spaanse biograaf José-Modesto Diago Ortega was ze de eerste persoon ter wereld die soleerde in een saxofoonconcert. Dat was in 1901, bij het Boston Symphony Orchestra. Drie jaar later in Parijs was ze ook de eerste saxofoonsolist ooit in Frankrijk, in het Choral varié, op. 55 dat Vincent d’Indy voor haar had geschreven. Tot 1920 zou Hall nog tientallen nieuwe saxofooncomposities bestellen bij vooral Franse toondichters van naam, zoals André Caplet en Florent Schmitt. In 1999 verzamelde de Franse saxofonist Claude Delangle op de cd A saxophone for a lady een aantal van die stukken, waaronder de Rapsodie van Debussy.
Seksistische grappen
Hoewel Debussy in de zomer van 1901, toen Hall hem benaderde, nog niet de canonieke componist was die wij vandaag kennen, groeide zijn reputatie al wel. Hij had net de orkestratie voltooid van zijn opera Pelléas et Mélisande, die in april 1902 in première zou gaan, en dat werk had veel van hem gevergd. Debussy zat niet te wachten op de interesse van een Amerikaanse amateur, een vrouw nota bene, met een nieuwerwets instrument dat hem tegenstond; maar ze was bereid vooraf te betalen, en hij nam haar geld graag aan.
Vervolgens gebeurde er: niets. Er doen allerlei verhalen en geruchten de ronde over de ontstaansgeschiedenis van het werk dat Hall noch Debussy ooit zou horen en dat in mei 1919, een jaar na de dood van de componist, in Parijs in première zou gaan als Rapsodie voor orkest en saxofoon. Hoewel Hall regelmatig informeerde hoe het werk vorderde, ook door onaangekondigd op zijn stoep te staan, zette Debussy twee jaar lang geen noot op papier. Dit is vaak geïnterpreteerd als tegenzin en desinteresse, al valt uit Debussy’s correspondentie op te maken dat het niet louter onwil was: „Uiteraard doen muzikale ideeën speciaal hun best om aan me ontsnappen, als ironische vlinders, en ik breng uren van onbeschrijfelijke ergernis door. Dit wordt nog gecompliceerd door het feit dat ik iets heel goeds zou willen doen om deze mensen te belonen voor het feit dat ze al zo lang wachten”, schreef hij in mei 1903 aan een vriend.
Debussy stak evenwel ook de draak met Hall en maakte seksistische grappen: was het niet onfatsoenlijk, „een vrouw die verliefd is op een saxofoon, wier lippen zuigen aan het houten mondstuk van dit belachelijke instrument?” Pas in de vroege zomer van 1903 kreeg hij de geest en begon hij in ijltempo te componeren. En dat beviel: „Ik heb gewerkt zoals in de goede tijden van Pelléas!”, schreef hij opgetogen in juni 1903.
Debussy: Rapsodie pour orchestre et saxophone
Stokdoof
Maar na voltooiing gebeurde er wederom niets. Debussy verkocht de rechten aan zijn uitgever, zodat hij tweemaal voor zijn werk betaald kreeg, maar nam niet de moeite Hall het stuk toe te sturen of een uitvoering te organiseren. Pas na zijn dood, op verzoek van zijn weduwe, vertaalde Debussy’s vriend en collega Jean Roger-Ducasse de op vijf notenbalken genoteerde compositie naar een speelbare orkestpartituur. In die versie beleefde het werk zijn première, pas in 1919. Roger-Ducasse maakte ook een uittreksel voor saxofoon en piano alvorens men Debussy’s handschrift eindelijk naar Elise Hall zond. Hall was toen al bijna stokdoof en trok zich niet veel later terug uit het openbare leven. Ze overleed op 27 november 1924.
De Nederlandse musicoloog Emanuel Overbeeke doet de Rapsodie in zijn Debussy-biografie af als een werk waarvan „de ontstaansgeschiedenis interessanter is dan het resultaat”. Dat is een veelgehoorde kritiek op het stuk, dat sinds de lovende, misschien beleefde recensies na de postume première vaak een slechte pers heeft gehad. Maar de Franse saxofonist en onderzoeker Clément Himbert wijst erop dat het juist dít werk voor saxofoon was waarmee Debussy uit het dal van een onproductieve periode klom. Meteen na het voltooien van de Rapsodie, in augustus 1903, begon hij aan het beroemde La mer, een van zijn onbetwiste meesterwerken. Met dank, indirect, aan Elise Hall.