Een lyrisch, zompig orgeltje, stuwende drums en een scheurende sax. Trio The Preacher Men met jazzsaxofonist Efraïm Trujillo, Rob Mostert met blote voeten op de pedalen van zijn B3-orgel en drummer Chris Strik als kalme koersbewaker heeft een nieuwe plaat: Royal Flush. Feestelijk, aangenaam groovend en met een vlaag gospelvuur kruipen de drie in de blues.
Maar let eens op die eerste saxnoten van ‘Music for Blueshorn’: een soort jankerig zwiepen. „Lekker hè”, grijnst Efraïm Trujillo (54). „Daar glijd ik dus met mijn vingers van de kleppen af.” De saxofonist, die ook speelt in New Cool Collective, de Ploctones en FraFra Sound, ontwikkelde zijn eigen unieke blueshorn.
Deze saxofoon heeft open kleppen. Hoe bedacht je die blueshorn?
„Dat voert terug naar een verzoek van jaren geleden. Of ik misschien les wilde gaan geven in China? Er zou een nieuw conservatorium worden opgezet, of ik interesse had. Had ik, heel veel zelfs. Mijn kinderen studeren inmiddels, het leek een mooie kans.
„Maar een vereiste voor die positie was een masterdiploma. En tot mijn frustratie bleek mijn in de jaren negentig in Amsterdam behaalde conservatoriumdiploma als uitvoerend musicus en de aanvullende studie als docerend musicus, niet te gelden. Ja, ik kon een verklaring krijgen dat ik het hoogst haalbare diploma had op dat vakgebied, maar het viel niet om te zetten in een master. Overheidsregels. Dus China viel in het water.”
Wat frustrerend. En toen?
„Ik was boos, vond het zo onredelijk. Maar ik heb die negatieve energie kunnen omzetten en ben, op mijn 49ste, weer gaan studeren voor mijn master. Ik doceer compositieles en hoofdvak saxofoon in Groningen, maar zat op het conservatorium in Amsterdam zelf weer in de klas. Met van die superslimme muziekstudenten van net twintig. Ik durfde soms nauwelijks mijn vinger op te steken.
„Een belangrijk aspect daarvan was een muziekonderzoek waarvoor ik goed ben gaan nadenken over welk onderwerp dicht bij me zou staan. Als saxofonist heb ik eigenlijk altijd geprobeerd heel goed en technisch te spelen. Ik zocht meer diepte.”
Waar kwam je op uit?
„De blues. Ik vroeg mij af wat maakt de muziek zo ‘blue’ maakt. In de jazz speel je dan zogeheten ‘blue notes’. Maar door oude bluesopnames uit het zuiden van de Verenigde Staten te bestuderen, onder meer met een audioanalyser, kwam ik steeds meer tot de ontdekking dat die oude bluesgitaristen en -zangers niet één vaste sombere noot spelen, maar ze vooral gevoel leggen door de noten omhoog te tillen. Hun bluesy sound bevat veel ombuigingen, die heel specifiek steeds weer terugkomen in de muziek.”
In ‘Into The Blue. Revealing the essence of a musical genre’, het onderzoek voor je master, beschrijf je veel karakteristieken van die bluesnoten.
„Het gaat van ‘bends up’, het effect dat bluesgitaristen verkrijgen als ze een snaar pakken en dan die omhoog drukken, tot de ‘aftertouch’, een noot aanzetten door een effectje erna. Op gitaar of ook in zang lukt dat goed. Maar het is onmogelijk op een sax, de noten staan vast. Natuurlijk, je kunt noten snel aaneen rijgen. Maar eenmaal erop, kun je niet alsnog omhoog. Ik wilde die zwiep ook.”
Foto’s: Roger Cremers
Maar hoe dan?
„Eigenlijk dacht ik aan mijn klarinet van vroeger, die ging ik al op mijn zesde bespelen. Via de open kleppen kun je glijden. De lange, omhoog zwiepende openingsnoot van Gershwins Rhapsody in Blue is hét voorbeeld van dat ultieme glissando-effect. Dat moet ook kunnen voor een sax, leek me. Ik heb met een boor geprobeerd gaatjes in de kleppen te maken.”
In een oudje mag ik aannemen?
„Haha, inderdaad. Maar het was geen succes. Mijn saxofoonreparateur wilde het wel proberen en maakte mooie gaten. Vervolgens hebben we veel variaties bedacht. Hoe groter die gaten, hoe meer effect. Dan kunnen je vingers tussenklanken maken. Uiteindelijk kregen we een goed bespeelbare saxofoon, mijn blueshorn.”
Hoe voelt de blues nu voor een jazzman op saxofoon?
„Die drukt zoveel meer gevoel voor me uit. Ik rondde mijn master af in 2019 en mijn subsidieaanvraag om muzikaal door te pakken werd toegekend. Bám, toen kwam corona. En die stilte, nul optredens en doelloos thuiszitten, viel me zwaar. Dat werd mijn blues, die uiteindelijk mijn muzikale taal verrijkt heeft en meer diepgang gaf.”
En de noten komen met meer noodzaak.
„Exact, het móet eruit. Met de Ploctones kan het heel technisch en ingewikkeld knap zijn, met veel noten en moeilijke ritmes. Bij The Preacher Men is het meer open en áchter de noten. Het gaat misschien meer om wat níet gezegd wordt, maar wel gevoeld wordt.”
In blues valt lekker te hangen. Maar op bepaalde momenten wordt met de gospel-invloeden ook flink gas gegeven.
„Waar de blues in zijn uitzichtloosheid rondjes draait, brengt gospel de ontwikkeling: de verlossing komt zowel in het verhaal als harmonisch. Zeker met een hammondorgel is dat ongelofelijk knallen. En drummer Chris wordt niet voor niets de brushkoning genoemd. Met deze jongens speel ik gewoon heel graag.”
Live is jullie vonk goed voelbaar.
„We houden echt van het podium. Ik blijf het een kick vinden met zijn drieën. Bij optredens zetten technici ons altijd ver van elkaar af; links drums, rechts Hammond-orgel en ik in het midden. En dan gaan we onze posities altijd meteen veranderen. Rob en Chris staan met de neuzen van hun drums en Hammond het liefst haast tegen elkaar, ze kijken elkaar recht aan. En dan is er voor mij nog precies net ruimte om daar tussen te staan. Dat zijn we echt één groovende eenheid, een machine.”