Een volgende crisis dient zich aan: de kwaliteit van Nederlandse wateren is slecht en verbetert amper

Waterkwaliteit Nu de waterkwaliteit achteruitgaat, dreigen gevolgen voor onder meer de bouw. „De opwarming van het water kan nog wel eens roet in het eten gooien.”

Het meer De Poel en veenweidepark De Trickel, bij Wormer.
Het meer De Poel en veenweidepark De Trickel, bij Wormer.

Foto Simon Lenskens

Bij meetpunt 130006, in De Donge, heeft waterschap Brabantse Delta een verontrustende ontwikkeling gezien. De kwaliteit van het water zou, volgens Europese afspraken, moeten verbeteren. Die mag niet verslechteren. Maar dat is sinds 2015 in deze rivier wel gebeurd. Marco Beers, specialist waterbeheer bij het waterschap, slaat A4’tjes om met meetgegevens. Cadmium: verslechterd. Nikkel, ook. Net als stikstof. Op andere meetpunten in de rivier scoorden ‘vis’, ‘fosfor’ en ‘zoutgehalte’ slechter.

Als consequentie van zoveel onvoldoendes voor de waterkwaliteit kan het gebeuren dat nieuwe activiteiten – het uitbreiden van een jachthaven, het bouwen van een woonwijk – geen vergunning krijgen. De provincie Noord-Brabant heeft een frisdrankenfabrikant al een vergunning geweigerd om diep grondwater op te pompen. Een vergelijking met de huidige stikstofcrisis is al vaker gemaakt.

En de Donge is lang niet het enige water dat in 2021 slechter scoort dan in 2015, zo blijkt uit een analyse van NRC. Hiervoor zijn open data gebruikt van het Informatiehuis Water. Dat is de overheidsinstantie die gegevens over de waterkwaliteit van 745 Nederlandse rivieren, meren, plassen, kanalen verzamelt en rapporteert aan de Europese Commissie. Alle wateren moeten in 2027 in „een goede ecologische toestand” zijn, zo stelt de Kaderrichtlijn Water, een wet die sinds 2000 van kracht is. Als Nederland de doelen niet haalt, kunnen boetes uit Brussel volgen.

Milieuvervuiling en een snelle afname van de biodiversiteit hebben de aandacht voor een gezonde en soortenrijke wereld verhoogd. De Europese Commissie stelt, met instemming van de lidstaten, nieuwe wetten op om natuur beter te beschermen. Dat botst, bijvoorbeeld met economische belangen. De stikstofcrisis, die om een te hoge stikstofneerslag in beschermde natuurgebieden draait, is er een voorbeeld van. Water wordt gezien als een volgend strijdtoneel.

Terwijl volgens de Kaderrichtlijn Water de kwaliteit van een water niet achteruit mag gaan, is dat in Nederland bij ruim zestig procent van de wateren wel gebeurd. Zo’n 460 van de 745 wateren scoren in 2021 op één of meerdere criteria slechter dan in 2015, blijkt uit het dataonderzoek van NRC. Zo is in zo’n honderd wateren de beoordeling voor categorieën ‘vis’ en ‘flora’ verslechterd. In veel wateren nam de concentratie van brandvertragers (PBDE’s) toe tot boven de normen. Dat geldt ook voor stikstof en fosfor, die algengroei en troebel water stimuleren. Bovenaan de lijst met verslechteringen staat de watertemperatuur, die niet te hoog mag zijn. In 2015 voldeed nog ruim 90 procent van de wateren aan de temperatuursnormen: in 2021 was dat gedaald naar 77 procent.

De Donge ging op negen criteria achteruit, en scoorde daarmee als een van de slechtste. Marco Beers wijt veel van de achteruitgang aan de droogte in de zomers de afgelopen jaren. „Daardoor is het waterpeil gezakt en de stroming afgenomen of stilgevallen. Vissen die juist stroming nodig hebben, zoals het bermpje en de riviergrondel, krijgen het moeilijk.” Op nogal wat plekken vond Brabantse Delta helemaal geen vis meer. Volgens Beers kan droogte en verlaging van het waterpeil er ook voor zorgen dat de concentratie van ongewenste stoffen toeneemt. Dat kan dan ineens tot een negatief oordeel leiden.


Lees ook: Schoon water is in Nederland nog ver weg.

„Niet iedere achteruitgang hoeft daadwerkelijk een verslechtering van de waterkwaliteit te betekenen”, zegt Bas van der Wal, onderzoekscoördinator Waterkwaliteit en Ecologie bij het STOWA, het wetenschappelijke instituut van de waterschappen. „Bij achteruitgang is de vraag of dat uiteindelijk leidt tot een slechtere biologische kwaliteit wel van belang.” Volgens het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) is van „feitelijke achteruitgang nauwelijks sprake”. De verslechtering is te wijten aan meetinconsistenties, veranderende normen en „calamiteiten en extreme weersomstandigheden”. Het ministerie denkt niet dat de kans op boetes uit Brussel toegenomen is.

Voor de waterschappen is de achteruitgang niet alleen maar een papieren werkelijkheid. „De achteruitgang zien wij helaas ook. De druk op het watersysteem is alleen maar toegenomen”, zegt Sander Mager, bestuurslid bij de Unie van Waterschappen en het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Van der Wal van het STOWA. „We willen alles overal: én economische vooruitgang én landbouw én schoon water. En dat kan gewoon niet. Daar komen we steeds meer achter.”

Geen water voldoet aan alle normen

Met nog vijf jaar te gaan, is het behalen van de normen voor een goede waterkwaliteit nog ver weg. En dan hebben alle EU-lidstaten, ook Nederland, al twee keer uitstel aangevraagd, en gekregen, voor een periode van elk zes jaar. Oorspronkelijk lag de deadline in 2015.

In 2021, volgens de meeste recent beschikbare meetgegevens die in april beschikbaar kwamen, voldeed nog geen enkel water aan alle normen. Terwijl dat voor het bereiken van „een goede ecologische toestand” wel moet: de laagste score op tientallen ijkpunten voor chemische en ecologische waterkwaliteit telt voor Brussel. Eén onvoldoende en het hele water haalt de norm niet.

Waterbeheerders zelf voorzien amper verbetering. Voor minder dan 5 procent van de wateren verwachten ze dat het behalen van de vereiste ecologische toestand in 2027 redelijk tot vrijwel zeker is, zo blijkt uit hun eigen prognoses. Vooral over de chemische waterkwaliteit zijn grote zorgen, over concentraties van zware metalen als kobalt, kwik en arseen. Ook diverse bestrijdingsmiddelen zorgen momenteel voor normoverschrijdingen. Waterbeheerders verwachten dat ze dat ook in 2027 nog zullen doen.

Een van de meeste sombere waterschappen is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, dat alle wateren boven het Noordzeekanaal beheert, inclusief die op waddeneiland Texel. Net als andere waterschappen is Noorderkwartier onzeker of de concentraties van een groot aantal chemische stoffen op orde zullen zijn. Ook is de „nutriëntenbelasting” in het gebied te hoog – er zitten te veel voedingsstoffen (fosfor en stikstof) in de wateren. Dat komt vooral door bemesting. Zeker de helft van de voedingsstoffen in de wateren is afkomstig van de landbouw en rioolwaterzuiveringen, blijkt uit onderzoek van het heemraadschap.

Somber? Eerder realistisch, zeggen waterkwaliteitsexpert Jan Willem Huizinga en heemraad Siem Jan Schenk tijdens een wandeling langs de oevers van de Poel, een plas in de buurt van het plaatsje Wormer.

Huizinga en Schenk vertellen wat het hoogheemraadschap de afgelopen jaren heeft gedaan om de waterkwaliteit te verbeteren. „We losten sinds 2009 75 visknelpunten op”, somt Huizinga op. Het hoogheemraadschap baggerde watergangen leeg, legde honderden kilometers natuurvriendelijke oever aan en vergroende het onderhoud van de wateren en oevers – niet langer worden ze helemaal kaal gemaaid. Via een „Landbouwportaal” wordt samengewerkt met de landbouw in Noord-Holland. Agrariërs legden, gesubsidieerd door onder andere de waterschappen, natuurvriendelijke akkerranden aan – stroken niet beplante landbouwgrond die moeten voorkomen dat bestrijdingsmiddelen direct in de sloten komen.

Zo ook in de Donge in Brabant. Beers laat, verder stroomopwaarts, een meanderend beekje zien. Hiermee staan het boven- en benedenstroomse deel van de rivier, die sinds 1985 van elkaar waren gescheiden, weer met elkaar in verbinding. Een libelle scheert over het water, een school visjes zwemt tegen de stroming in, schaatsenrijders schieten weg. Ook hier zijn de afgelopen jaren vispassages aangelegd, zegt hij, en natuurvriendelijke oevers.

Dat soort maatregelen heeft effect gehad, blijkt uit de cijfers. De doelstelling voor vissen, algen en ander waterleven, de zuurgraad en de helderheid van het water zijn dichterbij gekomen. De viskwaliteit, bijvoorbeeld, is in 2021 in ongeveer de helft van de Nederlandse wateren op orde. In 2027 zal naar verwachting driekwart van de wateren aan de norm voor viskwaliteit kunnen voldoen. Ook bij de concentratie van stikstof is er progressie. 40 procent van de wateren bevatte in 2021 nog te veel stikstof. Tegen 2027 zal nog zo’n 25 procent van de wateren niet voldoen, denken de waterbeheerders. Maar of de doelen ook voor alle chemische stoffen gehaald zullen worden, is uiterst onzeker.

Alleen gaan de waterschappen het in ieder geval niet redden. Marco Beers, van waterschap Brabantse Delta: „Wij kunnen alleen ín en vlak aan het water maatregelen nemen.” Huizinga van Hollands-Noorderkwartier: „We hebben een groot deel van onze kaarten inmiddels wel uitgespeeld.” Hoogheemraad Schenk: „Het laaghangend fruit is geplukt. Het wordt ingewikkelder om vooruitgang te boeken.”

„Al die maatregelen hebben niet genoeg verschil gemaakt. Pas nu roeren waterbeheerders meer de trom en zeggen ze dat ook andere partijen maatregelen moeten nemen”, zegt Van der Wal van het STOWA. „En dat er keuzes moeten worden gemaakt voor het landelijke gebied.” Hoogleraar ecologie en expert chemische waterkwaliteit Annemarie van Wezel (Universiteit van Amsterdam) zegt: „Er is te weinig aandacht geweest voor de échte oorzaken: het reduceren van de uitstoot van verontreinigende stoffen. Er zijn veel parallellen te zien met de stikstofcrisis: de moeilijke maatregelen zijn niet genomen.”

De bron van de problemen, zegt bestuurder Mager, ligt „vaak buiten het water, bij de industrie, bij de landbouw, bij recreërende mensen”. De aanpak van de waterkwaliteit moet volgens hem veel breder. Het gaat om gemeentelijk en provinciaal beleid (die sturen de omgevingsdiensten aan), om het toelatingsbeleid voor nieuwe stoffen, om het gedrag van mensen. „Als andere partijen zich niet bewust worden van hun verantwoordelijkheid, gaat het ons niet lukken.”

Om het probleem bij de bron aan te pakken zijn de waterschappen afhankelijk van de medewerking van bedrijven, boeren, ministeries, gemeenten en provincies. Gebrekkige samenwerking tussen deze partijen is momenteel de belangrijkste belemmering om de waterkwaliteit voldoende te verbeteren, menen experts als Mager en het Planbureau voor de Leefomgeving. Tegengestelde belangen spelen ook een rol: het ministerie van Landbouw probeert in Brussel de uitzondering voor Nederland verlengd te krijgen om extra veel mest op het land te mogen uitrijden (de zogeheten derogatie), terwijl bemesting ook de wateren belast met stikstof.

De samenwerking en de afhankelijkheid van landelijk beleid verklaart wellicht waarom in de meeste wateren de normen voor de chemische stoffen in 2021 niet behaald zijn én waarom de verwachtingen voor 2027 somber zijn. In zo’n driekwart van de wateren denken de waterschappen dat bepaalde chemische stoffen niet op tijd te verwijderen zijn. Wat meespeelt is dat sommige stoffen lastig uit de wateren te filteren zijn, als ze er eenmaal inzitten, zegt hoogleraar Van Wezel. De chemische doelen worden vooral niet gehaald door de probleemstoffen „van gisteren”. zegt ze. „Zoals sommige brandvertragers, die inmiddels niet meer gebruikt mogen worden, maar die nog wel in de sedimenten zitten en vervolgens uitspoelen naar de wateren.”

Het meer De Poel en veenweidepark De Trickel, bij Wormer. Foto Simon Lenskens

Met prut valt niet te praten

Met de deadline van 2027 in zicht, is ook nog een andere route mogelijk: Brussel overtuigen de normen „technisch” aan te passen. Zo’n verzoek moet wel goed onderbouwd zijn, ervaarde het Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier. Naast de huidige uitstoot van voedingsstoffen heeft het Noorderkwartier óók te maken met verzoeting van de voormalige zeebodem waardoor veen afbreekt en stikstof en fosfor in het water komen. „Helder water is wat je wil: dan krijg je zoninstraling en krijgen waterplanten de kans om zich te ontwikkelen”, legt waterkwaliteitsexpert Huizinga van het hoogheemraadschap uit aan de oevers van de Poel bij Wormer. Hij wijst naar het ondoorzichtige, bruinkleurige water. „Maar bij te hoge concentraties voedingsstoffen wordt het water troebel. En troebel water kent weer een beperkt aantal dier- en plantensoorten, vaak algen of kroos.”

Het probleem is de „veenprut” in de Poel, zegt Huizinga. Dat stoot zoveel fosfor en stikstof uit dat het omslagpunt van troebel naar helder water niet gehaald kán worden – wat er ook aan de huidige bemesting gedaan wordt. „De prut is eigenlijk verkruimeld veen. Als je hier langs de oevers in het water gaat staan, dan zak je helemaal weg in de slappe derrie. Het drilt gewoon, alsof je op water loopt.” De prut laat zich ook niet verwijderen. Jaren geleden liet het hoogheemraadschap de Poel uitbaggeren, een operatie van zo’n tien miljoen euro. Maar het had geen effect. „Dat was leergeld”, zegt Huizinga.

„Aan gebieden zoals deze valt eigenlijk geen eer te behalen,” zegt Huizinga. Op basis van duur onderzoek van het hoogheemraadschap zag Brussel dat ook in, en verlaagde de doelen voor dit soort wateren. Enkele wateren kunnen op langere termijn, richting 2050, nog helder worden, denkt hoogheemraad Schenk: „Het is een beetje als die spreuk van Willy Wortel: het onmogelijk doen we direct, wonderen duren iets langer.”

De normen voor chemische stoffen liggen wel vast, maar ook daar is een ontsnappingsmogelijkheid, als waterschappen aan kunnen tonen dat de vereiste maatregelen te kostbaar of schadelijk zijn. „De normen voor de kaderrichtlijn zijn niet in beton gegoten”, zegt Schenk. „Je kan die discussie wel met Brussel aan gaan, mits het verhaal goed onderbouwd is. Dan moet je dus wel met water voor de dokter komen.”

Ook De Poel kende achteruitgang. Vergeleken met 2015 zijn de scores voor viskwaliteit, waterflora en temperatuur achteruitgegaan. Net als het ministerie van I&W vindt Huizinga niet dat er reden is voor zorgen: „De toevalligheid van de metingen – wat voor jaar heb je, hoe nat is het geweest, hoe droog is het – is bepalender dan dat er allerlei ontwikkelingen zijn waardoor de waterkwaliteit achteruit holt. Daar zijn wij scherp op.” Ook de normen wijzigen nog wel eens. „Laat ik het anders framen: twintig jaar geleden kon je niet in de grachten zwemmen, nu zijn er city swims. Als er nieuwe ontwikkelingen zijn – ik ben bijvoorbeeld bezig met de datacentra die in onze regio komen – zorgen wij er voor dat het geen negatieve impact heeft op de waterkwaliteit.”

De meeste waterkwaliteitsdoelen zijn in 2027 nog haalbaar, stelt het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in een reactie, maar vereisen wel „een stevige inspanning van alle partijen”. Vooral voor de landbouw en verdere opschoning van rioolwaterzuiveringen bestaan nog „belangrijke opgaven”. Toch zal „niet iedere parameter” voldoende scoren, erkent het ministerie. Maar daarvoor bestaat „een uitzonderingsmogelijkheid” voor „naijleffecten”. Na een ingreep heeft het dieren- en plantenleven in een water tijd nodig om te herstellen of terug te keren. Mits alle maatregelen voor 2027 genomen zijn, mogen de doelen later bereikt worden.

Twee graden warmer

Een zorgwekkendere trend is de stijgende watertemperatuur, ook een gevolg van de droogte van de afgelopen jaren. Juist op dat punt zagen de Nederlandse wateren de meeste achteruitgang, blijkt uit de cijfers.

In het Waterschap Hollandse Delta, dat grote delen van de wateren in Zuid-Holland beheert, steeg de watertemperatuur tussen 1985 en 2020 met gemiddeld twee graden. Ecoloog Leo Apon schrok van de onderzoeksresultaten. „Het water wordt door de hogere temperatuur kwetsbaarder: het kan minder zuurstof vasthouden en is gevoeliger voor algengroei. Het betekent ook dat de concentraties stikstof en fosfor eigenlijk nog verder omlaag moeten om dezelfde biologie of ecologie in stand te houden”, legt hij uit. „De stagnatie van de verbetering van de waterkwaliteit – of verslechtering, daar kan je dus over discussiëren – zou hier wel eens mee te maken kunnen hebben. De opwarming van het water kan nog wel eens flink roet in het eten gaan gooien.”

Door klimaatverandering zal de zomerse droogte in Nederland, en in zuidelijke EU-landen, naar verwachting toenemen. De vraag is of Brussel dat als reden accepteert om doelen te verlagen, of uitte stellen. Volgens Frank van Gaalen, onderzoeker water en ruimte bij het PBL, mag een doel alleen verlaagd worden als het halen ervan aantoonbaar onmogelijk, of disproportioneel kostbaar is. Uitstel kan worden aangevraagd als er ‘natuurlijke omstandigheden’ spelen die het halen van een doel in 2027 onmogelijk maken. Het is de vraag of je de toenemende droogte zo kunt betitelen, zegt Van Gaalen. „Maar los daarvan, moeten sowieso in 2027 alle maatregelen zijn genomen waarmee op termijn het doel wel kan worden gehaald.” Volgens Van Gaalen kan dat voor veel wateren die door droogte slechter scoren, maar één ding betekenen: „Er zijn snel extra maatregelen nodig.”


Lees ook: Hoe je blauwalg herkent – en meer tips om veilig te zwemmen in de natuur