Een tentoonstelling die voor elke toeschouwer, ja ook voor jou, een volstrekt persoonlijke beleving is

Toen in Venetië na 28 landenpaviljoens, een stuk of vier musea en nog wat onbestemde Biënnale-tentoonstellingen de deur van de gevangenis achter me dichtsloeg dacht ik: de stilstand is het ergste. Op een nulpunt staan. Weten dat er weken, maanden, misschien wel jaren niets meer in je leven zal veranderen.

Zoals voor de vrouwen hier, in de gevangenis.

Om binnen te komen had ik mijn telefoon moeten afgeven, en mijn paspoort – van onze groep van twintig waren er drie hun pas vergeten, ze konden weer vertrekken. Na het eerste hek waren de muren oud en dik, zeker vier meter hoog en afgezet met prikkeldraad.

Wij, Biënnale-bezoekers, werden welkom geheten door drie van de gevangenen: Antonella, Anna Maria en Paula – een had zwart haar, de tweede grijs, de derde rood, drie gratiën. Ze droegen speciale gewaden: de ene verticale helft ervan was wit, als het habijt van de lokale nonnen, de andere helft donkerblauw, de kleur van het uniform van hun bewakers. Ze waren zenuwachtig – Antonella frommelde voortdurend aan het papiertje met aantekeningen in haar handen. Van tevoren was het ons expliciet verboden om ze persoonlijke vragen te stellen. Al helemaal niet waarom ze hier zaten.

Natuurlijk, volgens de afspraak was dat dit een bezoek aan het landenpaviljoen van het Vaticaan (The Holy See), een paviljoen zoals er tijdens de Biënnale van Venetië tientallen zijn. Maar alle bezoekers voelden ook dat ze onderdeel waren van iets bijzonders, iets exclusiefs. Was dit een rondleiding? Een excursie? Een oefening in voyeurisme? Ga maar na: de Venetiaanse vrouwengevangenis ligt op Giudecca, ruim buiten de toeristische routes en is normaal niet voor publiek toegankelijk. Het Vaticaan presenteerde er werk van topkunstenaars, maar per dag mogen er slechts honderd mensen naar binnen.

Daarmee appelleert de Heilige Stoel nadrukkelijk aan een van de meest begeerde aspecten in de beeldende kunst, zeg maar gerust een van de drijfveren: uniciteit. Iets bezitten, iets ervaren dat maar voor weinig mensen is weggelegd. Jezelf bijzonder voelen.

Voyeurs

Paula heette ons welkom. Stijfjes, lezend van haar papiertje, gaf ze een korte introductie van de geschiedenis van de gevangenis, over de kunstwerken die hier bijeen waren gebracht – Maurizio Cattelan op de gevel, Corita Kent in het cafetaria, Sonia Gomes in de kerk. We liepen. In de lange buitengang met de Game of Thrones-muren hing werk van Simone Fattal, verhalen en gedichten, geschreven door gevangenen die de kunstenaar met email op lavasteen had gebrand. Langs de tuin, door het werkhok, waar Antonella ons wees op het enige raam in de gevangenis dat altijd open mocht blijven. We passeerden de schilderijen die Claire Tabouret had gemaakt op basis van foto’s van de gevangenen als kind – gestolde onschuld.

Toen kwamen we uit op de binnenplaats. Daar hing een werk van Claire Fontaine, het duo dat op deze Biënnale alomtegenwoordig is omdat de tentoonstellingstitel Foreigners Everywhere aan hun werk is ontleend. Ze hadden hier een blauw neon opgehangen, met de tekst ‘Siama con voi nella notte’, dat verwijst naar een zin die in de jaren zeventig in Italië vaak op muren werd gespoten als steunbetuiging aan gevangen Rode Brigades-leden.

Even verderop op de binnenplaats („de grootste van een gevangenis in Europa”, meldde Paula trots) zaten de andere, ‘gewone’ gevangenen. Ze keken naar ons. Ik betrapte mezelf erop dat ze me, onderuitgezakt hangend deden denken aan sculpturen van de Amerikaanse kunstenaar Duane Hanson. Die maakte zijn hele carrière levensechte beelden van ‘gewone’ mensen – schoonmakers, zwervers, toeristen – om het elitaire kunstpubliek ook in hun museale ‘vrijplaatsen’ aan dit deel van de samenleving te laten herinneren.

Maar deze vrouwen keken terug. Zag ik spot in hun houding? Om die welvarende, vrije mensen, die onder het mom van kunstkijken in de gevangenis komen gluren? Voyeurs, op jacht naar exclusieve ervaringen.

Ik begon het gevoel te krijgen dat de Vaticaan-curatoren ons in de val hadden gelokt: kunst was hier in de gevangenis een voorwendsel om twee groepen te confronteren die elkaar in het echte leven zelden tegenkwamen. Wij, kunsttoeristen, passanten, voor wie deze gevangenis een van de vele uitstapjes was tijdens een tocht langs kunstevenementen en culturele hoogtepunten. En deze vrouwen, buiten de samenleving geplaatst, hun ervaringen beperkt tot een minimum, hun leven letterlijk tot stilstand gebracht.

Juist dit beeld van de vrouwen, hangend op hun binnenplaats, wilde mijn hoofd niet meer uit.

Dus stak het nadrukkelijk de kop weer op, toen ik een week later in Basel tijdens de beurs Dance with Daemons in Fondation Beyeler bezocht. Deze tentoonstelling was the talk of the town (een zeer begeerde status tijdens de beurs) en ik begreep al snel waarom: All My Love is Spilling Over is een hoogmis voor de unieke, onvervangbare ervaring.

Kunsttypes

Het idee komt van Sam Keller, Beyeler-directeur, die samen met twee van zijn curatoren en vier high-profile kunsttypes (Hans Ulrich Obrist, Tino Sehgal, Philippe Parreno en Precious Okoyomon) een expositie heeft gemaakt die geen moment hetzelfde is. Uitgangspunt zijn zo’n honderd topwerken uit de Beyeler-collectie, variërend van Van Gogh en Beuys en Picasso tot Rudolf Stingel, Arthur Jafa en Pierre Huyghe, die voortdurend op nieuwe manieren worden gecombineerd. Letterlijk: terwijl de bezoekers in groten getale door de zalen lopen, zijn er voortdurend werkmannen in de weer om met ladders, hydraulische liften en karretjes kunstwerken van de muur te tillen, ze door de zalen te rijden, en op andere plaatsen weer op te hangen.

Dat is de eerste gimmick: Echoes Unbound suggereert dat je als toeschouwer getuige bent, onderdeel wordt van een proces dat in musea normaal buiten het zicht, na sluitingstijd plaatsvindt – de verhangingen worden performances, met in de hoofdrol volkomen stoïcijnse museumtechnici, die onder de opgewonden blikken en telefooncamera’s met een Picasso sjouwen, of een Giacometti op een kar laden en hem twee zalen verderop pal voor een Francis Bacon neerzetten.

Dat verplaatsingsspektakel lijkt even het onderwerp, tot de onderliggende boodschap doordringt: door hier de beroemde, dure in de twintigste eeuw bijna heiligverklaarde kunstwerken voortdurend anders te combineren worden ze van hun uniciteit ontdaan. Alsof de Beyeler-curatoren zeggen: we hebben altijd gedaan alsof deze Dumas, Bacon, Warhol zijn eigen verhaal vertelt, maar als je hem pal naast een Van Gogh hangt of naast een Wolfgang Tillmans of Michael Armitage, wordt die uniciteit relatief, en besef je hoe belangrijk context is – net zoals in de wereld waarin we leven.

Dat is helemaal nu: kijk maar, niets ligt vast, alles verandert, nergens is het veilig. En dus gaan ook de andere kunstwerken in Cloud Chronicles (inderdaad: zelfs de tentoonstellingstitel verandert voortdurend) mee in de grote kunstchoreografie, van de (prachtige) performance die Tino Sehgal door een groep jonge vrouwen laat uitvoeren, tot gloednieuwe bewegende sculpturen van Adrián Villar Rojas (waarin zelfs een magnetron zit verwerkt waarin daadwerkelijk een maaltijd wordt opgewarmd), tot Precious Okoyomon die de kas naast het museum vol zette met weelderig bloeiende, giftige planten. Achter, in het groen, ligt een animatronische knuffelbeer te slapen, die heel af en toe een angstwekkende kreet uitslaat (waarvan, het beleven, inderdaad, ook weer een unieke ervaring is).

Dat is de crux van The Richness of Going Slowly: als we de zeven kunstenaars en curatoren moeten geloven, leven we in een tijd waarin het aura van het afzonderlijke kunstwerk langzaam verdwijnt. En dus ook de een-op-een verhouding tussen toeschouwer en kunstwerk – en inderdaad: zelden voelde ik in een museum zoveel hectiek, zoveel onrust, zoveel leven.

Tegelijk is dat verplaatsingsidee helemaal niet nieuw: het gaat al terug tot, bijvoorbeeld, de legendarische tentoonstelling This is the show and the show is many things die dertig jaar geleden werd gehouden in het SMAK in Gent. Alleen: waar deze expositie nog tot frustratie bij de toeschouwers leidde, omdat ze de show niet als geheel konden ervaren, wordt dat feit bij Melting Mirrors het unique selling point: een tentoonstelling die voor elke toeschouwer, ja ook voor jou, een volstrekt persoonlijke beleving is.

Waarbij de afzonderlijke kunstwerken niet meer de centrale ervaring vormen, maar pionnen zijn in het grote geheel. Een totaalervaring, net zoals het leven zelf, waardoor ons wordt ingewreven dat ons leven voor een groot deel worden bepaald door onze omgeving, cultuur, tijd, klasse en dat onze autonomie en eigenheid beperkt zijn.

Meta-meta-experience

Alleen: willen de samenstellers een tegenwicht bieden tegen deze ontwikkeling, of gaat ze er juist in mee, stuwen ze het mechanisme hoger op? Weg met de verdieping, leve de ervaring, maar dan ironisch verpakt als meta-meta-experience? Is Summer is Over niet simpelweg een kunstspektakel in de overdrive, een wanhopige vlucht naar voren, waarbij de afzonderlijke kunstwerken worden vermorzeld onder het verlangen van de samenstellers om met hun tijd mee te blijven rennen?


Lees ook

De Biënnale van Venetië maakt opnieuw belangrijke inhaalslag: meer kunst uit het Zuiden

In de zaal ‘Nucleo Storico: abstractions’ is een aan niet-westerse abstracte kunst verzameld. Centraal het werk Bambus van de Braziliaanse Ione Saldanha.

Maar ineens was daar Duane Hanson, weer. Midden in het parcours van What Time is Heaven staat zijn Painter (1977): een simpel, levensecht beeld van een huisschilder. Hij heeft de ene helft van de zaal geschilderd, de andere helft is nog kaal. De schilder rust uit. Hansons werk was een tijd uit de mode, omdat het zwaar leunt op een ambachtelijk kijk-eens-hoe-knap-ik-mensen-kan-namaken-effect. Maar zoals bij veel goede of interessante kunst, komt daar nu, in de tijd een laag bij: je beseft dat Hanson zijn personages uit de ratrace tilt, de blik van jou als toeschouwer concentreert op een ander mens op een manier waar je buiten het museum zelden aan toe komt – op het ongemakkelijke af. Ik betrapte mezelf erop, dat ik, in de hectiek van Ghost Dreams, wilde dat de man ging schilderen. Hij moest meedoen.

Maar hij bleef staan. En ik dacht opnieuw aan de Venetiaanse vrouwengevangenis. Daar eindigden we onze tour in de gevangenis-kerk, die is gewijd aan Maria Magdalena. Daar was het beste werk van het paviljoen: tientallen stofsculpturen van Sonia Gomes, lange bungelbeelden, die als stulpende knoedels wol in verschillende kleuren vanuit het plafond naar beneden hingen – het konden offers zijn, manna uit de hemel, maar eigenlijk leken ze het meest op gehangenen. Paula vertelde dat Maria Magdalena geliefd is bij de gevangenen omdat ze een van de weinige heiligen is die zowel de goede als de slechte kanten van de mens belichaamt. Dat ze die twee kanten ook met hun tour, met dit werk, hadden willen laten zien. Ze schokschouderde even en zei toen: „We willen laten zien dat wij ook mensen zijn.”

Plotseling moesten er mensen huilen, twee van de bezoekers vielen Paula en Anna Maria in de armen. Ik besefte dat ik dit klef kon vinden, of sentimenteel, maar het was prachtig, de drie vrouwen in de schemerige kerk, met Sonia Gomes’ gehangenen bungelend boven hun hoofd, die aan hun stilstand probeerden te ontsnappen.

We namen afscheid. Antonella, Anna Maria en Paula gingen naar hun cel. Wij gingen kunst kijken. Er was een kras gezet.