Een portret van Oekraïne door Boris Mikhailov: ‘Mijn foto’s laten de jaren van hoop zien’

„Het gaat erom de doorsnee-mens te fotograferen”, zegt Boris Mikhailov. „Alleen zo kun je het dagelijks leven laten zien, een leven dat in de Sovjet-Unie allesbehalve normaal was.”

In het Fotomuseum Den Haag laat het retrospectief Oekraïens Dagboek (1965-2019) die doorsnee-mens in al zijn absurditeit en vertederende gewoonheid zien. Met zijn conceptueel-documentaire aanpak werd de in 1938 in het Oekraïense Charkiv geboren Mikhailov wereldberoemd. Zijn werk hangt wereldwijd in zo’n vijftig musea.

Mikhailov, die een van de bekendste leden is van de zogenoemde Charkiv School van Fotografie, dankt zijn succes aan de speelse en ongepolijste manier waarop hij zowel het rauwe, armoedige leven in de Sovjet-Unie als de nieuwe werkelijkheid van het sinds 1992 onafhankelijke Oekraïne heeft vastgelegd, waarin de Maidan-opstand van 2014 niet ontbreekt. De huidige oorlog in Oekraïne gaat hem aan het hart. En hoewel hij het er eigenlijk niet over wil hebben, is duidelijk aan welke kant hij staat.

Ik laat de oorlog in blauw zien, want blauw associeer ik met de nacht waarin ik met mijn moeder op de vlucht sloeg

Mikhailov werd opgeleid als elektrotechnisch ingenieur, maar verveelde zich op de fabriek waar hij werkte. Daarom werd hij lid van de Charkiv Foto Club, een amateurvereniging. Aan zijn bazen vroeg hij toen of hij een korte documentaire over hun fabriek mocht maken. Zowel met een foto- als een filmcamera begon hij te experimenteren met foto’s van naakte vrouwen. Het leverde hem een bezoek op van de KGB, want naaktfoto’s golden als pornografie en die was in de preutse Sovjet-Unie verboden.

„Het leven in die tijd was tweeslachtig”, vertelt hij in het café van het Fotomuseum waar we elkaar ontmoeten. „Enerzijds was er de permanente druk van de Sovjet-autoriteiten, maar aan de andere kant luisterden we stiekem naar verboden westerse radiozenders en maakten we plezier met elkaar. Door de culturele dooi onder partijleider Chroesjtsjov, van 1953 tot 1964, was de samenleving losser geworden. Daardoor kon er in de jaren na de Tweede Wereldoorlog een nieuwe generatie opkomen die niet als slaven hoefde te werken. Die nieuwe vrijheid was door de meeste fotografen nog niet vastgelegd.”

Die Tweede Wereldoorlog was belangrijk voor u, zoals blijkt uit uw fotoserie At Dusk (1993), waarin straattaferelen met een blauwe saus zijn overgoten en angst uitstralen. Waarom dat blauw?

„Ik heb de oorlog op het nippertje overleefd, maar herinner me nog altijd de bombardementen, het luchtalarm, de zoeklichten. Toen de Duitsers de Sovjet-Unie binnenvielen was ik drie. We woonden in Charkiv, dat platgebombardeerd werd. Ik voelde vooral de angst van mijn Joodse moeder, want mijn vader vocht in het Rode Leger. De Duitsers zouden ons komen ophalen en vermoorden. Op het laatst wisten we naar Midden-Rusland te ontkomen, waar we de oorlog hebben overleefd. Dat blauw associeer ik met de nacht waarin ik met mijn moeder op de vlucht sloeg. Het is de kleur van de blokkade, van honger en oorlog.

„De innerlijke spanning van die tijd voel ik nog steeds. Dat gevoel werd na de oorlog, waarin 26 miljoen Sovjet-burgers omkwamen, nog eens versterkt toen Chroesjtsjov in 1956 de verschrikkingen van de Stalinterreur openbaarde. Mijn vrienden wilden zich niets van die ellende herinneren, maar bij mij bleef dat verleden doorklinken. Het was een gevoel dat er onrecht bestond.”

Bent u daarom ook gaan fotograferen?

„Ja, ik wilde laten zien wat er in de samenleving werkelijk aan de hand was, los van de permanente druk van de Sovjet-propaganda. In de archieven van de fabriek waar ik werkte vond ik alleen foto’s die op elkaar leken. Op dat moment besefte ik dat ze in ons land alleen maar het goede, normale en mooie lieten zien. Het slechte was nergens te bekennen. En omdat de onthullingen van Chroesjtsjov me hadden aangemoedigd om alles te doen wat ik wilde, liet ik me door niets en niemand beperkingen opleggen. Ik begon het zogenaamd slechte te laten zien. Dat helemaal niet slecht was, maar hoogstens onaangenaam voor het communistische systeem, waarin alleen het mooie mocht bestaan. Juist daarom werden mijn foto’s niet geaccepteerd.”

Noemt u eens een voorbeeld.

„Voor mijn eerste foto’s pakte ik van spelende jongetjes de voetbal af. Een van hen verloor daarop meteen zijn vrolijkheid, alsof hij ineens ál zijn vrolijkheid kwijt was. Precies zoiets wilde ik laten zien: de keerzijde van het leven in de Sovjet-Unie.”

Uit de serie Yesterday’s Sandwich, 1966-68.

Foto’s: Beeld Boris en Vita Mikhailov

Hoe kwam u op uw idee voor uw fotoserie Yesterday’s Sandwich? Bijvoorbeeld met die compositiefoto van mensen op straat waarin ook een groot oor te zien is, dat symbool staat voor de KGB?

„Ik ontdekte dat als je twee kleurendiapositieven samenvoegt, je een derde positief krijgt. Zo kon ik de werkelijkheid met mijn fantasie veranderen. Op den duur plakte ik niet alleen stukjes film, maar ook hele films op elkaar, wat duizenden beeldcombinaties opleverde waarmee ik kon experimenteren. Het resultaat was gekleurde verwarring. En dat gaf me zelfvertrouwen, waarmee ik mijn eigen plaats in de fotografie heb gevonden.”

Wanneer begon u die klassieke Sovjet-portretfoto’s in te kleuren?

„In de jaren zeventig. Het was de tijd van mijn overgang van documentaire naar conceptuele fotografie. In Charkiv hadden veel fotografen een bijbaantje op scholen. Anderen werkten er op een van de vele gespecialiseerde instituten of reisden door het hele land om pasfoto’s te kopiëren en te vergroten. Ik deed dat ook, maar kleurde die foto’s dan in om er kleurenfoto’s van te maken.

Uit de serie Luriki (Ingekleurde Sovjet-portretten), 1971-85.
Beeld Boris en Vita Mikhailov.

„In de Sovjet-Unie bestonden er geen goede portretfoto’s. Daarom kwam iedereen met zijn foto’s – zwart-wit, in klein formaat, van slechte kwaliteit – bij me met het verzoek om er een kleurenkopie van te maken. Toen drong tot me door dat de hele Sovjet-Unie naar zo’n kleurenfoto verlangde, al wist ik aanvankelijk nog niet dat mijn foto’s dat verlangen konden weerspiegelen.

„Dat inkleuren was het begin van een kleine verzameling, die min of meer door toeval tot stand kwam. Tegelijkertijd was ik iedere keer weer verrast. Zo kwam er een jonge vrouw bij me met drie foto’s van afzonderlijke mannen, die ik in één foto moest samenvoegen. Daarmee kon ze laten zien hoe gewild ze was. Ook maakte ik foto’s van twee matrozen met een teddybeer of van een soldaat met een pop. Door die complexiteit kon je ineens op een andere manier naar de werkelijkheid kijken en zien wat er achter de schone schijn zat verborgen. Precies daarin school het wezen van de samenleving van de Sovjet-Unie. Door de mogelijkheden die zich voor de fotografie voordeden, werd die zogenaamde waarheid nu ter discussie gesteld, omdat één foto zowel het goede als slechte bevatten.”

Voelde u zich toen een Sovjet-burger of een Oekraïner?

„Aanvankelijk gold voor iedereen het eerste. Maar toen Oekraïne in 1992 onafhankelijk werd, kwam daar ineens de vraag bij of we Joods, Russisch of Oekraïens waren. Op een willekeurig moment koos ik voor Oekraïens, omdat mijn vader Oekraïner was. Als eerbetoon aan hem heb ik in Zuid-Oekraïne de serie Salt Lake (1986) gemaakt. Sinds de jaren twintig en dertig kwamen daar mensen baden in het warme koelwater van een fabriek. In die onmenselijke, vervuilde omgeving leken ze ontspannen en gelukkig te zijn. En tegelijkertijd leek daar, aan die meren, een Oekraïens nationaal bewustzijn te bestaan. Want al die badende, ontspannen mensen kijken met zo veel plezier en menselijke warmte naar elkaar, dat bij mij ineens het gevoel opkwam dat er een Oekraïens collectief bewustzijn bestond, dat in werkelijkheid alleen op die foto’s te zien was.”

Uit de serie Red, 1968-75.
Uit de serie Luriki (Ingekleurde Sovjet-portretten), 1971-85.

Foto’s: Beeld Boris en Vita Mikhailov

De serie By the ground uit 1991 laat in sepia mensen in armoede zien. Dat is toch een geheel andere werkelijkheid?

„Als je die foto’s op een rij bekijkt, zie je hoe de geschiedenis zich begin jaren negentig ontwikkelt en uitloopt op de ineenstorting van de Sovjet-Unie. In Oekraïne zorgde dat in eerste instantie voor een dramatische verslechtering van de levensomstandigheden. Ik heb die gebeurtenissen op een rij gezet en vervolgens sepia gekleurd. Die verbinding van het vroegere leven met dat van nu geeft je een gevoel van achteruitgang. Op een vergelijkbare manier laat ik in de serie At Dusk uit 1993 de oorlog zien, maar dan in blauw.”

Maar geleidelijk aan ging het toch steeds beter met Oekraïne en werd het een redelijk modern land.

„Het onafhankelijke Oekraïne begon in 1992 wild. Velen werden dakloos. En daar begint mijn volgende serie Case study, waarin daklozen langzaam meer kleur krijgen. Alsof met die kleur de hoop toeneemt. Je verwacht bijna dat de meisjes die ik voor die serie heb gefotografeerd op de een of andere manier zullen gaan dansen, omdat ze hoop hebben. Alsof dit het einde is van het Sovjet-tijdperk. Die hoop zie je ook in de serie Tea Coffee Capuchino (2000-2010), toen in het nieuwe Oekraïne velen van beroep moesten veranderen en in zaken gingen. Die foto’s laten de jaren van hoop zien. En toen die hoop niet uitkwam, brak de Maidan-opstand uit, die ook weer een serie opleverde. Bij elkaar genomen vormen al die series de kroniek van een nieuw land.”

Dat is inderdaad heel anders dan in de serie Dance (1978). Daarin laat u oudere mensen zien die met elkaar dansen, maar niet erg gelukkig lijken te zijn.

„Dat was vroeger, vroeger. Nu is alles geweldig in Oekraïne. Het is een land vol jonge, westers georiënteerde mensen.”

U woont nu in Berlijn, maar ik kan me voorstellen dat u terug wilt naar Charkiv om te fotograferen hoe die stad er nu aan toe is.

„Het is er te gevaarlijk, al hebben twee jonge fotografen, echte kunstenaars, dat wel gedaan met een schitterend resultaat. Maar zelf ga ik niet. Hoogstens na afloop van de oorlog.”