Een oosterse zeemeermin, gemaakt van apenhuid en hondenkaak, speciaal voor barbaarse westerlingen

Het verhaal gaat dat Oost-Aziaten al vroeg begrepen wat Europeanen zochten wanneer ze op zoek waren naar ‘exotica’. Ze vroegen flinke prijzen voor samengestelde monsterwezens, die vagelijk gelijkenis vertoonden met figuren uit hun mythologie. Vooral Chinezen deden dat, maar dat ook Japanners er niet wars van waren, daarvan spreekt de meermin die nu te zien is in het Mauritshuis, op de tentoonstelling Het verdwenen Museum.

Ze staat in de Japanse vitrine, wat hoger dan de model-huisjes en figuren. Daardoor zie je haar pas in tweede instantie. Maar wie haar ziet, schrikt. De vissenstaart, met daarboven de opgeheven handen aan weerskanten van een gezicht met opengesperde ogen. De nare grijns waarmee ze op ons neerkijkt. Wat is dit voor iets? Eng!

Deze meermin spoort goed met de wetenschap dat de Aziaten de westerse bejegening van andere culturen al vroeg met gelijke munt terugbetaalden. Tegenover het westerse superioriteitsgevoel stelden zij hun eigen variant. Oosterlingen bezaten volgens hen echte wijsheid, goede manieren en fraaie kunst; westerlingen werden afgebeeld als roodharige barbaren met hondenogen, die een zekere cultuur bezaten maar ook bijzonder materialistisch waren. En het was al vroeg bekend dat Europeanen nergens zo gek op waren als op rariteiten. Spullen die spraken van een wereld voorbij hun eigen horizon, fabeldieren op sterk water. Zeldzaamheden, zoals het heette in de koninklijke verzameling die van 1816 tot 1883 op de begane grond van het Haagse Mauritshuis te vinden waren. Het was de tijd waarin het voorvoegsel kk – oftewel Koninklijk Kabinet – nog uitsluitend iets deftigs betekende.

Paar damesschoenen voor Han Chinezen, c.1765-1795.
Foto Wereldmuseum, Leiden.
Bal met daarin acht kleinere ballen met geometrische opengewerkte patronen, anoniem, ca. 1770-1780.
Foto Rijksmuseum

Apenhuid en hondenkaak

De tienduizend rariteiten uit het Haagse Koninklijk Kabinet van Zeldzaamheden waren niet alleen bij keurige dames en heren in trek. Iedereen wou wel even komen kijken naar de vlecht van Jacoba van Beieren, de piepkleine schoentjes van Chinese prinsessen, het harnas van Piet Hein, een ivoren puzzelbal met daarin drie losse ivoren bollen, helemaal met de hand gemaakt door Chinese handwerkslieden. En bovenal de Japan-collectie, met een grote maquette van het eilandje Deshima in de haven van Nagasaki, waar tussen 1641 en 1859 een Hollandse handelsmissie als enig westers land was gevestigd.

En daar was ook de Japanse meermin te zien.

Over die meermin heeft de tentoonstelling – die de invloed van de negentiende-eeuwse wereldvisie op het hedendaagse museum wil laten zien – weinig te melden, afgezien van haar samenstelling uit de staart van een zalm, apenhuid en hondenkaak. Maar juist zij is zo symbolisch voor de manier waarop wij naar verre volkeren keken, als zonderlinge wezens met vreemde gebruiken.

Vrouwenmasker, Alaska, c.1825-1850.
Foto Wereldmuseum, Leiden.
Harnas van Piet Hein, c.1600 -1629. Rijksmuseum, Amsterdam.
Foto Rik Klein Gotink

En vice versa. Er is onder historici een aanname dat de Japanse meermincultus een sterke impuls kreeg door een geïllustreerd boek van de zeventiende-eeuwse botanicus Johannes Jonston. Die relatie is speculatief, maar in elk geval stamt de vorm van de Japanse ningyo, net als de Europese meermin met menselijk bovenlijf en vissenstaart, uit de negentiende eeuw. Precies de tijd waarin Hollandse verzamelaars aan de kust van Nagasaki neerstreken, op zoek naar exotica.

Zo kwam die meermin in de kk-verzameling terecht; een hybride product van wederzijdse fascinatie voor vreemde zaken. Ongetwijfeld was zij een trekpleister voor het massaal toestromende publiek. Toen al was bekend dat dit wezen niet echt uit de Japanse zee was opgevist. Maar als wij mensen ergens goed in zijn is het in geloven en niet-geloven tegelijk. Nog steeds voelt het ongemakkelijk, te kijken in de oogkassen van dit creatuur. De meermin kijkt terug.