‘Roekoekoe, roekoekoe’. Opeens hoorde je mensen om je heen zingen als duiven. Dan wist je: die zijn bij Waardenberg & De Jong geweest. De andere regels van het lied over de geile, overspelige duiven was iedereen kwijt, maar dat refrein was blijven hangen. En “roekoekoe-roekoekoe” roepen of horen was genoeg om weer in de lach te schieten.
Dat was een trendje, 35 jaar geleden, in een mooi jaar voor het theater. Het duo Waardenberg & De Jong brak serieus door met hun tweede show, De gekkengalerij. Rock-’n-rolltheater was het, ongekend en ongezien in de schouwburgen. Hun grote kracht lag in de slapstick, het non-verbale theater, dat ze zowel droogkomisch als hardhandig en gewelddadig uitvoerden. Samen vormden die twee jonge gasten de Rotterdamse straatschoffieversie van Laurel & Hardy, gewapend met een levensgevaarlijk arsenaal aan grenzeloze baldadigheid.
De klassieke rolverdeling van sadist versus slachtoffer viel bij het duo het eerst in het oog. Martin van Waardenberg was in de scènes de beul, de meedogenloze treiterbak, en Wilfried de Jong was zijn naïeve slachtoffer, een lulletje rozenwater. In de opening van De gekkengalerij slaat Van Waardenberg bijvoorbeeld als trainer een prei stuk op de rug van De Jong, zijn pupil, en duwt hem een hele banaan overdwars in zijn mond. Zijn barse uitleg: een sporter moet gezond eten.
De Jong wordt ook nog langdurig met zijn kop in een waterbak geduwd en met houtlijm worden er komkommerschijfjes op zijn borst geplakt. Het zijn scènes over machtsmisbruik waar je met samengeknepen billen naar kijkt omdat ze zo pijnlijk zijn. Tegelijk zijn die handelingen zo absurd en ludiek dat de speelsheid de wreedheid overstemt. Het is zo maf dat het weer om te lachen wordt.
Van Waardenberg is geknipt voor zijn dominante rol. In de eerste jaren is hij de bron van primitieve energie waarop de shows gedijen. Op zijn best is hij als hij zelfingenomen triomfantelijk de zaal in kijkt na een actie, terwijl De Jong met een lege blik van onbegrip het nakijken heeft. Dat doet De Jong dan weer meesterlijk. Hij is de ultieme underdog, die met zijn uitgestreken gezicht voortdurend empathie opwekt.
Stiekem plezier
Wat het kijken dragelijk maakt, is dat je aan allebei het plezier afziet, het stiekeme plezier, om het spel dat het optreden ook altijd is. Wat de twee doen, oogt bandeloos, maar de beheersing van hun materiaal en hun uitvoering verliezen ze allerminst.
In de latere shows is de rolverdeling minder dwingend en spelen ze met de verwachting dat Van Waardenberg de macho en De Jong het mikpunt is. In Waardenberg & De Jong, hun vierde show, krijgt hij in een sketch een klap van De Jong. Hij is even verbouwereerd als de zaal. Hij reageert in stijl: „Ga je mij nou slaan? Dat is een foutje.” Waarop De Jong extra slaag krijgt.
Maar in Bandkaai, show nummer zes, verrast Van Waardenberg met een rol als zelfverzekerd schoolmeisje in korte jurk. Helemaal ongekend is het als hij in de rol van stoere motorbink met lang haar (hoewel verder bloot op een onderbroek die de billen bloot laat na) plots naar genegenheid hengelt in de snackbar. Tot die vraag komt hij via een magnifieke snackmetafoor: zoals het zijbakkie van een bakkie patat niet zonder saus hoort, zo hoort aan zijn motor niet een leeg zijbakkie te zitten. Poëzie van de straat in blakende vorm.
Publiek als lijdend voorwerp
Even wellustig als elkaar onderwerpen de twee vanaf het begin samen het publiek aan hun capriolen. Niet eerder liep je in het theater zoveel kans lijdend voorwerp te worden van een act. Opkomen als behangers met kwasten en een emmer lijm volstaat om het publiek van hun derde show, Joop Hul, al luid te doen huiveren. Terecht. Van Waardenberg kamt weliswaar achteloos zijn haar met een behangkwast, maar de act eindigt alsnog met een natte rol behangpapier die over de hoofden van het publiek de zaal wordt ingetrokken. Dat is niet het enige. De show eindigt met De Jong die als aap de brandslang op het publiek zet.
Verbazingwekkender aan die sketch is overigens dat De Jong eerst nog over de stoelen en mensen rent en aan een touw naar het tweede balkon klautert en op de reling balanceert. Het ziet er doldwaas uit, maar hij oogt volstrekt onbevreesd.
Het sadomasochisme, onderling of versus het publiek, is maar één onderdeel van hun shows. Ze hanteren ook een vorm van slapstick die uitgesproken vies is. Griezelen om hun vunzige gedrag is deel van de lol.
Onovertroffen goor zijn twee scènes, de spuw- en de vla-act, in Joop Hul. In de vla-act stampen ze pakken dubbelvla open om die vervolgens weer gretig, de tongen ver naar buiten, van de grond te likken. Opnieuw: onbevreesd, en goed voor rillingen bij het publiek.
Mooi bedacht van de spuw-act is dat ze de scène inzetten als nette wijnproevers die hun drank niet doorslikken, maar in een bakje uitspuwen. Van Waardenberg doorbreekt dat chique ritueel direct door een fles wijn aan zijn mond te zetten en in één teug te legen. Waarna hij zegt: „Bouquetje hè.” Dat is al serieus grappig. Maar dan begint het spuwen naar elkaar en het steeds met veel kabaal schrapen van de keel om een rochel op te bouwen. De Jong spuwt Van Waardenberg vol in zijn oog, waarna deze suggestief de mond van De Jong openduwt voor een ultieme revanche.
Zwarte plastic tonnen
Een bijzonder hoofdstuk in de zes shows van hun aanvankelijk bijna twee decennia overspannende carrière als duo (in de jaren tachtig en negentig) vormen de rekwisieten en decors. Schitterend is het toneelbeeld met de muur van witte hemden in Naggelwauz. De twee in zeehondenpak, spelend met ballen, is memorabel (uit De gekkengalerij), net als de kas waarin tomaten tot puree worden geslagen en de moes rondvliegt (Waardenberg & De Jong). In Bandkaai voeren ze het visuele spektakel naar een hoogtepunt: zwarte plastic tonnen die naar beneden vallen en dan bespeeld worden met plastic knotsen, een stormscène met zwiepende giek, een kapotte touwbrug en een merkwaardige stoomketel op wielen. Dat zelfverzonnen non-apparaat levert een hilarische discussie over zijn onnavolgbare werking op, met fantasiewoorden als „klosp” en dankzij allerlei intrigerende plaatjes, gaten, lichtjes en draden. Volgens Van Waardenberg heeft De Jong hem kapot gemaakt: er komt eerst licht, dan rook en dan vuur uit: het effect is fascinerend.
In de latere shows laten Waardenberg & De Jong gaandeweg meer verfijning en stilering toe, zonder het ruige ramwerk te negeren. Het stille spel wordt steeds sterker en inventiever. Zie bijvoorbeeld hun parodie op Britse sport, met rollende hoedjes en het berijden van gieters (verwant aan de sketch van Jiskefet over Engelse sporten, met rare sprongen van mannen in crickettrui). Of het gekluns in de gymnastiekringen, hangend en zwaaiend. Dat is zo grappig van zichzelf dat ze niet naar een climax toewerken.
Het hoogtepunt in dat opzicht is de scène waarin ze zes meter boven de grond als schilders zitten op een zwevende, ijzeren dwarsbalk. Het beeld knipoogt naar de iconische foto van bouwvakkers op een balk bij een wolkenkrabber in New York.
De metalen balk schommelt aan zijn draden, en met Van Waardenberg en De Jong aan weerszijden is het een soort wip. Ze balanceren met moeite, hangen onder de balk of vallen bijna. Ze delen één verfblik en dat rolt aan een draad over de lengte van de balk heen en weer, het voortdurende gevaar illustrerend. Het is een wedstrijd dodelijke blikken toewerpen, bij elke beweging van de ander, omdat de balk dan vervaarlijk stijgt of daalt. Het briljante aan de scène is dat de twee bij alles continu quasi-nonchalant fluiten. Die dubbelzinnige houding maakt het behalve spannend ook heel geestig.
De slapstick van de mannen is in essentie dwaas gedrag. Maar die gekkigheid heeft ook een onderliggende stroom. Onontkoombaar zijn de patronen van menselijk falen die bloot komen te liggen. Je ziet mannen in opperste verwarring, die het onmogelijk vinden hun gevoelens te communiceren. In de woede en de wreedheid van het heersende type zie je de machtswellust, maar ook de levensangst en onzekerheid die gemaskeerd wordt. Net als bij alle goede slapstick zie je bij Waardenberg & De Jong hoe de ene mens zich oppompt en overschreeuwt ten koste van de ander, die kwetsbaar en ongewapend is.
Controleverlies
In een recent interview noemde Van Waardenberg drift een interessante emotie van mensen die „bang zijn de controle te verliezen”. Het is eigenlijk een schreeuw om aandacht, want „de angst om niet meer bij de groep te horen”. Het is een passende constatering bij een oeuvre dat de pijn en het ongemak van het menselijk bestaan als kern heeft.
In 1999 eindigt hun samenwerking voorlopig met de tv-opnames van Bandkaai. Hoe onverslijtbaar en inventief veel van hun werk is, blijkt als ze decennia later een comeback maken. Met nieuwe acts, maar vooral met bewerkingen van hun beste acts. Uiteraard heeft niet elke grap de tand des tijds doorstaan. Zeker tekstueel is het een en ander achterhaald. Dat erkennen ze ook zelf, bijvoorbeeld door in de sketch waarin De Jong eerst nog een ‘mongool’ heette, hem nu een jongen „met een achterstand” te noemen.
Allereerst is er, in 2017, een show ter ere van het honderdjarige bestaan van het Rotterdamse Luxor, samen met Maike Meijer en Margôt Ros, die op tv de sketchshow Toren C spelen. De duo’s gaan samen los in absurdistische en malle sketches. Het voelt als vanouds als de twee mannen met een hoogwerker de nok van de zaal ingaan.
Waardenberg & De Jong weten bovendien ook in kleiner spel te imponeren. Zo voeren ze onder meer een opmerkelijk gestileerd stukje bewegingstheater op, met grote houten katrollen die traag over het podium rollen, bij melancholieke vioolmuziek. Daarna komen de verrassingen, maar ook als geslaagde en geestige parodie op moderne dans heeft deze act een sterke esthetische inborst.
Het is een glorieuze comeback, die smaakt naar meer. Begin 2020 volgt dan ook nog een show, zonder de vrouwen. Zestigers zijn ze op dat moment: Van Waardenberg (64) en De Jong (62). Enkele keren hinten ze naar de verstreken tijd. De moeite bijvoorbeeld die Van Waardenberg openlijk en olijk demonstreert bij zijn toeren in de ringen krijgt in het licht van zijn leeftijd een diepere laag.
Maar nodig is dat niet. Hun performancekunst overrompelt nog steeds. Bovendien ogen ze fit en is hun timing strak als altijd. In een parade van nieuwe sketches en opgepoetste topnummers uit hun oeuvre tuigen ze andermaal een absurdistisch universum op waarin pijn, onbegrip en woede de maat aangeven. Het is een fenomenale show, waarmee ze wekenlang in uitverkochte zalen spelen. Het is voor iedereen dan ook een cadeautje, zo’n sprong terug in de tijd, die laat zien hoe baanbrekend en uitzonderlijk hun werk is.
In 2021 volgt een officiële blijk van waardering, in de vorm van De VSCD Oeuvreprijs, vanwege hun „grote bijdrage aan de podiumkunsten in Nederland”. Volgens de jury hebben ze „het cabaret niet alleen opgeschud, maar blijvend veranderd”. En nu volgt de Blijvend Applaus Prijs 2023. Het is ze van harte gegund. Roekoekoe! Roekoekoe!
Dit is een bewerkte versie van het juryrapport voor de Blijvend Applaus Prijs, die op 5 november werd uitgereikt. De jury bestond uit Kathleen Warners, Ron Rijghard en Nico Baars.