Een mysterieuze bedelaar en een Garbo-eske sfinx zijn de lichtpunten op het Holland Festival

Eén scène gaat me bijblijven van ROHTKO van Lukasz Twarkowski. Schilder Mark Rothko en zijn vrouw Mell zitten in een Chinees restaurant, waarbij Rothko zich opwindt over het vooruitzicht dat zijn schilderijen komen te hangen in een ander restaurant. „Mijn schilderijen verdienen het niet te moeten luisteren naar dat gebabbel”, foetert hij. Zijn schuimende tirades worden door Twarkowski via een camera groot in beeld gebracht op videoschermen. Meer schermtijd krijgt de reactie van Rohtko’s vrouw, gespeeld door de Letse Vita Vārpiņa, die af en toe een relativerende opmerking maakt, maar er grotendeels het zwijgen toe doet. Het keffen van het genie pareert zij met gracieuze kalmte, als een Garbo-eske sfinx. In haar blik en de rust van haar gezicht zie je van alles bewegen: verveling, irritatie, bitterheid, gelatenheid, liefde. Prachtige beelden zijn het.

De scènes met de schilder en zijn vrouw zijn een eiland van theatrale emoties in een zee van oeverloos gebabbel over de kunstmarkt in ROHTKO, dat vier uur duurt, drie keer te lang. Kern van de voorstelling is een vervalste Rothko, die werd verkocht voor 8,5 miljoen euro, zonder dat mensen doorhadden dat het een kopie was. De op zich interessante vragen over authenticiteit en waardering van kunst worden in kapitalen op het scherm geprojecteerd, maar worden nauwelijks uitgewerkt. Alle betrokken praten zenuwslopend traag en overwegend in clichés. Zoals over hoe aandacht van een museum de waarde van een kunstwerk en een kunstenaar doet stijgen. Tja. ROHTKO is powertheater: veel lawaai, enorme decors, grote videoschermen, maar weinig aandacht voor mensen en ideeën.

Een scène uit ‘ROTHKO’: Mark Rothko en zijn vrouw Mell zitten in een Chinees restaurant.Foto Arturs Pavlovs

Gekleurd laserlicht

Het zwaartepunt van het Holland Festival lag wat betreft theater in de laatste festivalweek, met premières als Extra Life, van de Frans-Oostenrijkse Gisèle Vienne. Bij aanvang is het donker op het toneel: alleen in de tent waar broer en zus een feest nabespreken is licht. In mum van tijd gaat hun gesprek van aliens naar de drie zelfmoordpogingen van de jonge vrouw en het seksueel misbruik van hun opa.

De rest van de twee uur die Extra Life duurt, is te beschouwen als een poging haar pijn en waanbeelden zichtbaar te maken. Met rookmachines die roomwitte golven over de grond stuwen, spots en draaiende velden van gekleurd laserlicht, en een soundtrack van schelle en suizende synthesizervegen. Er scharrelt ook een derde persoon over de vloer – een afgesplitste versie van haar. De drie spreken bijna een uur niet, maar bewegen alleen in slow motion door de ruimte.

Als er halverwege weer wordt gesproken, is dat een herhaling. „Iedere keer dat hij ons aanraakte, maakte hij ons kapot”, zegt de jonge man. Uit de tent haalt hij een realistisch ogende pop, terwijl de muziek ook, weinig subtiel, opschuift richting horror.

Wat op papier interessant klinkt – vorm geven aan geestelijke schade – mondt uit in een kitscherige lichtshow. Kan dat verbeelden wat trauma behelst? Het schouwspel bracht mij vooral verder af van de mensen die het betrof.

Bij Under Construction van de Koreaanse Geumhyung Jeong heerst juist een gewijde stilte. Delen van plastic geraamtes liggen verspreid over de vloer, elk stuk overwoekerd met gekleurde elektriciteitsdraden en kleine accu’s. Jeong vertelt dat ze eerst robots maakte die bewogen als voertuigen, maar dat ze nu in een andere context wil werken. Een voor een zet ze stukken karkas in beweging. Die richten zich op en vallen weer. Stukken bot schuifelen wat over de grond. Tussendoor doet ze zelf vergelijkbare grondoefeningen, haar bekken draaien, een been optillen. Dat is alles. Deze demonstratie van nauwelijks werkende robotkunst is verbluffend onspectaculair.

Geumhyung Jeong zet robotkarkassen in beweging in ‘Under Construction’. Foto Christa Holka

Verduisterde kamer

Spannender is Murillo van de Italiaanse Claudia Castelucci. Met circa tien toeschouwers betreed je een verduisterde kamer, slechts verlicht door twee spots die dwarrelend stof beschijnen. Luide geluiden vullen de ruimte, dreigend, rommelend, als van steen op steen, naast de klank van stromend water. In deze geladen setting staat een mysterieuze figuur, zwarte doek om, blote voeten, hoed op, het gezicht afgewend. Tot ze haar gezicht opheft en het in de zonnestralen van de spot laat gloeien, met brede glimlach. Dan verdwijnt haar gezicht weer, naar beneden.

In ‘Murillo’ tref je een mysterieuze bedelaar in een verduisterde kamer. Foto Pietro Bertora

Op haar tenen draait ze rond. Als ze haar hand uitsteekt in een vragend gebaar herinner je je dat Murillo de naam is van een zeventiende-eeuwse schilder van bedelaars. Castelucci zijgt ineen, met vragende hand. Verbergt zich weer. Richt weer een blij gezicht naar de zon. De hand keert terug, dwingend schuddend nu.

In de zon is ze mens, tot ze weer louter hand wordt. Hulpbehoevend. Iemand die verlaten is, of vergeten, iemand die wil overleven. Na twintig minuten trippelt Castelucci weg en is het voorbij. Murillo reikt kort gedachten aan over het fenomeen bedelen, maar is in al zijn eenvoud ook van onmiskenbare schoonheid. Misschien toch ook iets wat me gaat bijblijven.


Lees ook

Lees ook: Interview met Lukasz Twarkowski: Kan een vervalst schilderij echte gevoelens opwekken?

Scène uit 'Rohtko' van regisseur Łukasz Twarkowski.