Tegen het einde van de theatervoorstelling Herman roept iemand uit het premièrepubliek vol passie: „Goed gedaan, Herman!” Er klinkt een opluchting in door die veel toeschouwers op dat moment voelen. Eíndelijk is de halfhartige hoofdpersoon voor zichzelf opgekomen. Trots staat hij te grijnzen.
Nadat zijn vrouw (Eva van der Gucht) hem heeft verlaten voor een andere man, zit Herman (Stefan de Walle) lang dommig voor zich uit te kijken. Als zij de baas over hem blijft spelen, laat hij dat over zich heen komen. Ze wandelt nog gewoon hun oude huis binnen en dwingt hem zelfs op de hond te passen van haar en haar nieuwe liefde. Herman heeft het allemaal nogal laten versloffen en nu zit hij met zijn dementerende moeder Chinees te eten of op de keukenvloer te huilen met een koffiezetapparaat in zijn armen.
Zonder pit
De voorstelling Herman is gebaseerd op de gelijknamige roman van Marc van Bree. Het is een verhaal dat aanvoelt als vele verhalen. De personages zijn clichématig, het plot verrast nauwelijks en moet het vooral hebben van z’n herkenbaarheid. Herman is een sukkel op leeftijd– zonder enige pit. Hij hangt al in de touwen voordat er überhaupt een klap is uitgedeeld. Zijn ex-vrouw is juist een harteloos kreng dat Herman zelfs blijft trappen nadat ze hem – van de ene op de andere dag – heeft verlaten. Het is lastig om sympathie op te brengen voor deze personages. Wat ook niet helpt is dat de regie steeds benadrukt dat dit fictie is, dat er acteurs staan te acteren en dat er toeschouwers toekijken. Dat schept afstand.
Regisseur Peter de Baan heeft geprobeerd om er een luchtig geheel van te maken, met humoristische scènes en momenten waarop de acteurs zich expliciet tot het publiek wenden of uit hun rol stappen, als bijvoorbeeld een rekwisiet zogenaamd kwijt is. Visueel zijn er mooie scènes, zoals wanneer een feesthoedje met veel bombarie op het toneel wordt gehesen of als Herman danst in een fantastische choreografie met pizzadozen. Maar de voorstelling blaast je nergens echt van je sokken.
Behendig
De acteurs gaan behendig om met de springerige regie van De Baan. Zij verplaatsen decorstukken en creëren zo locatie na locatie: van een restaurant tot de praktijkruimte van een psycholoog. Ze wisselen rap van rol en maken Hermans wereld kleurrijk. Acteurs Abe Dijkman en Jurriaan Bruinier zijn bijvoorbeeld ober, hond, zoon en meubelverkoper.
Titelrolvertolker Stefan de Walle heeft vaker mannen als Herman gespeeld en doet dat ook dit keer met verve. Hij is schuchter en meegaand, maar staat uiteindelijk z’n mannetje. En dan heb je nog de ster van de show: Eva van der Gucht, die naast de ex-vrouw ook Hermans therapeut, dochter, moeder en nieuwe vlam speelt. Zij doet dit met schwung en een ijzersterke timing. Zo is het leven van Herman op het toneel soms toch heel even een feestje.
Ieder kind loopt wel rond met vragen over geheimzinnige gebeurtenissen. Waarom is mijn beste vriendin zomaar verhuisd? Van wie is dat verlaten schuurtje? Wat zit er onder het luik in het hoekje van de school? Theatermaker Sara de Monchy maakte de afgelopen jaren de zeer populaire podcastreeks Sara’s mysteries, waarin ze deze en andere enigma’s samen met de jonge vragenstellers probeerde op te lossen. In de theaterversie gaan zij en Sammy (11) op zoek naar het Marokkaanse geboortedorp van zijn moeder: zij is daar namelijk naar eigen zeggen weggevlucht omdat het er spookte.
De Monchy en haar medemakers slagen er goed in om de audiobeleving van de podcast te vertalen naar het visuele medium van theater, juist door het maakproces zichtbaar te maken. Geluidsontwerper Brandon Grötzinger en muzikant Haytham Safia werken hard om alle omgevingsgeluiden live te creëren, van het gekwetter van vogels tot het voorbijrazen van trams en auto’s, of juist de krakende deuren van het spookdorp zelf. Sammy is zelf doorlopend aanwezig via geluidsopnames op de ouderwetse banderecorder die De Monchy met zich meedraagt, en live animaties vervolmaken de sfeer.
De Monchy snijdt bovendien mooi de botsing tussen geloof en empirische wetenschap aan, als ze tegen de onwil van Sammy’s moeder oploopt om een voet in het spookstadje te zetten. Hoe kun je een mysterie ontrafelen als je ervan weg moet blijven? Uiteindelijk worden we zo ook met de grenzen van het zeker weten geconfronteerd – een interessante twist voor een true crime-podcast voor kinderen.
In de herfstvakantie te zien in Den Bosch, Arnhem, Bergeijk, Maastricht en Nijmegen. Info: stipproducties.nl
De olifant kent de regeltjes niet
Het Filiaal theatermakers – Er staat een olifant bij de bushalte (6+)
Zelden zie je een voorstelling waarbij de titel zo goed de lading dekt als Er staat een olifant bij de bushalte van Het Filiaal theatermakers. In de debuutvoorstelling van acteur en theatermaker Barend van Daal gebeurt er niet veel meer dan de titel doet vermoeden: we brengen wat tijd door met een olifant die ogenschijnlijk op de bus staat te wachten – maar nooit instapt.
De lol van de voorstelling zit hem in het contrast tussen de onverstoorbare traagheid van de olifant en de regeldrift van het OV-bedrijf. Als de olifant op het bankje gaat zitten, gaat er een alarm af omdat hij te zwaar is; als hij de vertrekkende bus niet in stapt vraagt de voice-over op nogal opdringerige wijze of hij hem misschien ergens mee kan helpen; en het geautomatiseerde afvalbakkensysteem slaat op hol als de olifant een blikje in de verkeerde container gooit.
Er staat een olifant bij de bushalte is een subtiele aanklacht tegen de surveillancemaatschappij, die iedereen continu in het gareel wil houden. Van Dorp weet, geholpen door het schitterende olifantenmasker van Eva Arends, ontroerend de langzame vertwijfeling van het dier neer te zetten.
In de herfstvakantie te zien in Haarlem, Den Haag, Rotterdam en Utrecht. Info: hetfiliaal.nl
Videogames en heldenmythes
Het NUT – Oma eindbaas (6+).
Orpheus komt al 48 uur zijn kamer niet uit. Sinds het overlijden van zijn geliefde oma Izzy heeft hij zich fulltime op de game gestort die ze samen vaak speelden: The underworld of Hades, een hervertelling van de mythe waar Orpheus naar is vernoemd. Hij raakt zo diep in zijn gameroes dat hij daadwerkelijk naar de oevers van de Styx wordt getransporteerd en de kans krijgt om zijn oma uit het dodenrijk op te halen.
De makers van Oma eindbaas van Het NUT hebben goed begrepen dat videogames en heldenmythes hand in hand gaan, en spelen volop met de overeenkomsten. Orpheus moet raadsels oplossen en monsters verslaan om zijn doel te bereiken, en de spelers creëren steeds met dezelfde opblaasbare materialen verschillende voorwerpen, zoals een harnas, een boot of een zwaard, net zoals games alles uit dezelfde bouwstenen optrekken (pixels en polygonen).
Het verhaal komt tot een spannende ontknoping als blijkt dat oma helemaal niet gered wil worden, omdat ze ondanks de fijne middagen met ‘Oorfje’ wel klaar is met het leven. Zo ontmantelt Oma eindbaas de machtsfantasie die veel videogames bieden, en laat zien dat acceptatie van verlies nog wel de grootste uitdaging is.
In de herfstvakantie te zien in Rotterdam, Utrecht, Woerden en Enschede. Info: het-nut.nl
In De (8+), de nieuwe voorstelling van Jetse Batelaan, maken we kennis met een in fletse, eind-negentiende-eeuws aandoende kleding gestoken gemeenschap (fijn kostuumontwerp van Liesbet Swings), die wel wat doet denken aan de dorpsgenoten in Lars von Triers Dogville: vriendelijk, opgeruimd, eensgezind, maar toch ook een beetje sektarisch. Komt het door de kille belichting? Door die almaar aanhoudende, onheilspellende cellotoon? Is het dat blijmoedige gegrijns en gegroet van de dorpsbewoners, de hele tijd? Je kunt er niet helemaal de vinger op leggen, maar pluis is het hier niet.
Afgezien van een fotorealistisch stenen bruggetje, als houvast, liet Batelaan het toneelbeeld leeg. (Ook hierin doet De denken aan Dogville, waarin muren van huizen schematisch met krijt op een balletvloer waren getekend.) De appelboom, het beekje, de schuur, de muis – ze zijn er niet, maar de acteurs doen alsof ze er zijn, en dus zien wij ze. Geluidseffecten (voetstappen door het grind) en visuele illusies (een leidsel dat door een onzichtbaar paard lijkt te worden voortbewogen) helpen ons daarbij. Als een van de personages onzichtbare steentjes in de onzichtbare beek laat plonsen, proberen een paar kinderen in het publiek ze te vangen. Zo makkelijk gaat dat, geloven in iets wat er niet is.
Hoe werkt dat buiten het theater? In de jaren vijftig onderzocht psycholoog Solomon Asch in hoeverre iemands mening bepaald wordt door de meerderheid in een groep. Er deed aan zijn ‘overeenstemmingsexperimenten’ telkens maar één ‘echte’ deelnemer mee, de anderen waren acteurs en vooraf geïnstrueerd. Als de acteurs allemaal een fout antwoord gaven op een eenvoudige vraag, zwichtte de ‘echte’ deelnemer vaak voor de groepsdruk, en gaf hetzelfde foute antwoord als de rest. Het experiment toonde aan tot hoeveel zelfbedrog we bereid zijn, om niet buiten een groep te vallen.
Klompen worden leren schoenen
In De laat Batelaan de wisselwerking tussen groep en individu heel helder zien. Zo verschuift er iets in de blije, egalitaire dorpsgemeenschap als een van de bewoners haar klompen inruilt voor leren schoenen. Er worden bewonderende kreten geslaakt, maar er wordt ook koortsachtig gezocht naar een houding, want wat betekent deze aankoop voor de groepsdynamiek? Een ander begint een eigen tuintje bij te houden. Weer een ander koopt een telefoon. Zo zijn we getuige van de voorzichtige opkomst van het consumentisme, waarbij bezittingen niet langer worden aangeschaft vanwege hun gebruiksfunctie, maar vanwege de sociale status die ze de bezitter verlenen.
Waar die ontwikkeling toe zou leiden – en daarin zit de ware horror van De – schuift het toneelbeeld binnen in de vorm van een lcd-scherm, waarop gelikte, hedendaagse reclames te zien zijn voor telefoons, bedden, flesjes water. Die (in ons leven doodnormale) beelden zijn hier, door hun contrast met de trage, minimalistische vertelling waar we ons kijken inmiddels op afgestemd hadden, zeer absurd, en zeer verontrustend. Ze laten zien hoezeer we ons in ons koopgedrag laten leiden door manipulatieve verkooptechnieken, slinks inspelend op de waarde die we hechten aan onze positie binnen ‘de groep’. Omdat de intrinsieke waarde van wat we aanschaffen daardoor bijna irrelevant is geworden, wordt daarbij voortdurend aanspraak gemaakt op onze verbeeldingskracht. Het doet er in feite niet meer zo toe of iets echt is, of verzonnen.
Althans… zolang de werkelijkheid zich niet aan ons opdringt. In de vorm van een natuurramp bijvoorbeeld, of een onverwachte schaarste. Want dat is natuurlijk wel, en ook dat toont De, waar onze consumptiemaatschappij met volle zeilen op afstevent. Misschien is het zo langzamerhand tijd, zo laat Batelaan zijn jonge publiek met dit geraffineerde sprookje doorvoelen, om eens te herevalueren wat er in deze wereld écht waarde heeft?
Wereldwijd ontdekken musea dat de kunst van vrouwen zo gek niet is als diezelfde musea altijd dachten. Het gevolg is een stroom aan exposities van onvermoed talent uit alle tijden. Van, ik doe maar een greep, de 16de-eeuwse Sofonisba Anguissola tot de Ploegschilderes Alida Pott, van de surrealiste Leonora Carrington tot het Brits-Portugese fenomeen Paula Rego. En als er iemand zo’n inhaalmanoeuvre waard is, dan de Franse schilderes Rosa Bonheur (1822-1899).
In haar tijd werd haar evidente schilderstalent al erkend toen ze nog heel jong was. Wereldberoemd werd ze doordat Amerikaanse liefhebbers overweldigende bedragen neertelden. Maar zodra ze gestorven was, verschrompelde haar roem. De kunstwereld zag zich niet langer geroepen haar serieus te nemen want ze was een vrouw en dan had ze ook nog eens voornamelijk dieren geschilderd in gedetailleerde realistische stijl die met de opmars van de impressionisten ouderwets geworden was. Wie tot voor kort zei: „Ze heette Rosa Bonheur en ze heeft het meest fantastische kattenportret ooit geschilderd”, kon rekenen op een glazige blik. Twee maal onbeduidend, was stilzwijgend het oordeel, zelfs al is haar werk permanent te zien in Musee d’Orsay en het Louvre.
Ook het Nederlandse verzamelaarsechtpaar Mesdag nam haar niet op in hun collectie. Des te mooier dat de Mesdag Collectie in Den Haag nu werk van haar toont onder de noemer: Rosa Bonheur. De kracht van het dier.
De kracht van het dier, inderdaad, daar was Bonheur door gefascineerd. De expositie in Collectie Mesdag opent met een groot portret van haar uit 1857. Geen zelfportret, het is van haar collega Édouard Dubufe. Zij leefde onconventioneel, woonde met een schilderende boezemvriendin en droeg mannenkleren. Dubufe idealiseerde, nu ja, fatsoeneerde haar, tot een aantrekkelijke jonge schilderes in een kostbare japon die dromerig in de verte staart. Naast haar staat de rosse jonge os Mignon, en die liet Bonheur niet over aan Dubufe. Zij schilderde het osje zelf en ontmaskerde Dubufe’s non-descripte afbeelding van haar als een wanhopig cliché. Is het dier mooi? Tja, dat kun je zeggen maar Bonheur wekt het besef dat dat er niet toe doet. Is het lief? Geen idee. Ik zie kracht en ongedurigheid. Je kunt het osje aaibaar noemen, maar dat is dan omdat wij mensen aaien leuk vinden, niet omdat het dier erop zit te wachten.
Opgezette koppen
Bonheur leefde met dieren. Op haar landgoed nabij Fontainebleau (betaald met het Amerikaanse succes van haar werk) woonden honden, koeien, paarden, schapen, herten, everzwijnen, vogels en leeuwen die ze als welp van een circusdirecteur kreeg. „Deze dieren […] zijn mijn vrienden geweest”, citeert de catalogus Bonheur – niet ‘mijn’ dieren, nee, ‘deze’ dieren. Dat zegt alles.
Sentimenteel was Bonheur niet. Ik bezocht haar landgoed, het is open voor publiek, en zag aan de muren van haar atelier de opgezette koppen hangen van de dieren die ze schilderde, van haar schimmel Margot, van Edouard de buffel, van het zwijntje Kiki. Hun namen werden aangetroffen op de facturen van de taxidermist.
Romantiseren deed ze ook niet. Behalve dan in het portretje van haar hondje Toutou, haar schilderde ze als een aandoenlijk vriendinnetje. Die snoezigheid is haar gegund, iedereen met een huisdier herkent het gevoel voor de ‘non-human person’ waar dit portretje op drijft. Maar als dit was wat ze deed, was haar werk niet interessant geweest. Het is een uitzondering in haar oeuvre, dat dieren beschouwt als onafhankelijke wezens die hun eigen ondoorgrondelijke waarde hebben, los van mensen. Ze observeert dieren in de wetenschap dat zij mensen niet terug observeren. Mensen zijn voor hen onbelangrijk en dat respecteert Bonheur niet alleen, ze volgt hen daarin. Kijk naar haar beroemde portret van Buffalo Bill, geschilderd toen diens Wild West-show Parijs aandeed. Het doek hangt in Wyoming, maar ook op een reproductie is te zien dat Bonheur hem nogal banaal vastlegde. Maar dan zijn paard! Het is de kern van het schilderij. Een ongenaakbare personality die bezig is met zijn paard-zijn, niet met die kerel op zijn rug.
Krachteloos
Mensen figureren in het leven van het dier, besloot Bonheur. In de Mesdag Collectie is dat duidelijk te zien in de olieverfschetsen Ossen in de wei (ca. 1855) en Twee paarden voor een kar (1852). De bijbehorende boeren vallen bijna weg.
De expositie in Den Haag bestaat voornamelijk uit aquarellen en schetsen. Studies van edelherten, van schapenhoofden. Bonheur was geen tekenaar, ze was een schilder. De potloodschetsen van vosjes zijn leuk maar wat krachteloos, je ziet dat ze een penseel nodig had. Daarbij is wat hier te zien is nogal petieterig, terwijl Bonheur op haar best was met doeken die meters breed en hoog imponeren. Wie in Musée d’Orsay wordt geconfronteerd met de ossen op het ruim twee meter brede Labourage Nivernais (1849) hapt naar adem. Wie het geluk heeft om in het MoMa in New York haar vijf meter brede Le marché aux chevaux (1852) te zien, wordt bijna bang van het gewoel.
Een vermoeden van die kracht is in Collectie Mesdag te vinden in het ene grote schilderij dat er wel is. Het is onvoltooid, maar je ziet haar greep op een kudde wilde paarden op drift. Bonheur was bezig met paniek, gesnuif, hoefgetrappel. Met de neuzen, de golvende beweging van de ruggen. Toch voelt het wat karig.
Deze tentoonstelling van schetsen is zelf een schets. Een aanzet die hopelijk leidt tot een serieuze tentoonstelling die de brille van Rosa Bonheur recht doet, met de indrukwekkende schilderijen die haar startkapitaal waren en de weg plaveiden naar de vrijheid om te schilderen en te leven zoals zij dat wilde. Collectie Mesdag is deel van het Van Gogh Museum. Dat heeft de mogelijkheden. Zo’n expositie zou daar perfect op zijn plaats zijn.