Op een reis naar Cartagena, Colombia, in 2024 ontmoette ik een Amerikaans echtpaar uit San Francisco. In de loop van ons gesprek werd de onvermijdelijke vraag gesteld waar ik vandaan kwam. „Suriname”, antwoordde ik. Ik zei er uit beleefdheid meteen bij dat ze er vast nooit van hadden gehoord, en dat dit niet erg was. „Niemand kent Suriname”, besloot ik geruststellend. De vrouw zei dat ze – heel toevallig – onlangs voor het eerst van het land had gehoord. Ze speelde een week eerder met haar dochter een online spel. Het ging erom wie de meeste landen kon opnoemen. Als opdracht tussendoor bood het spel een vraag waarmee bonuspunten gewonnen konden worden. Het ging om een mystery country, waarvan eigenschappen werden beschreven, waarna je moest raden welk land het was. „Ik schaam me nu enorm”, zei de vrouw tegen me, „maar ik kwam er gewoon echt niet uit.” Ze hadden er een volle twintig minuten aan besteed, de wereldkaart nauwkeurig bestuderend, om het uiteindelijk op te geven. Toen het antwoord verscheen – Suriname – had ze nog steeds geen aha-moment gehad. Ze had oprecht en werkelijk waar nog nooit van het land gehoord. En nu kwam ze, zomaar, iemand tegen uit die verre uithoek van de wereld. Ze keek me aan met de verwondering van iemand die oog in oog stond met een bijna uitgestorven diersoort.
Ik kon het haar onmogelijk kwalijk nemen. Voor het overgrote deel van de mensen in de rest van de wereld is Suriname volkomen onbekend. Met 1.400 kilometer aan modderige kust en een ondoordringbaar binnenland is het hele gebied van de Guyana’s, zoals de Britse reisschrijver John Gimlette het in 2012 beschreef, eigenlijk altijd onbegaanbaar en ook onbeheersbaar geweest. „Is het er mooi?”, vroeg de vrouw aan me. Ik antwoordde: „Ja, maar ook weer niet.”
Hoe leg je Suriname uit aan mensen die het niet kennen? Ik werd er geboren, in dat land, en hoewel het in Zuid-Amerika ligt, waren mijn voorouders Indonesiërs, Chinezen en Afrikanen. Ook is er een bijna onzichtbaar spoortje Joods bloed in mij achtergebleven. Dat ik geboren kon worden uit mensen die honderden jaren lang in dat land in de boezem van het Zuid-Amerikaanse regenwoud leefden en dat ik dan nog steeds geen druppel Amerindiaans bloed heb – dat is een bijzonderheid die even verwarrend als veelbetekenend is.
Suriname is een verhaal. Of eigenlijk een ondoordringbaar net van verhalen, verwarrend en verhelderend tegelijk. Ze gaan over werelden die verloren zijn geraakt, over geweld en over weerbaarheid en kracht. Het is een land dat onvoorstelbaar is, een land dat letterlijk de verbeelding tart. Want hoe leg je aan mensen uit dat het bijna volledig uit Amazone-oerwoud bestaat, en dat op het minieme gecultiveerde en door mensen bewoonde strookje, nog geen 7 procent van het oppervlakte, een verwarrende mengelmoes woont van Afrikanen, Hindostanen, Javanen, Chinezen, Libanezen, Europeanen, Joden en inheemsen?
De geschiedenis van het land leest als de mythologie van de mensheid – op drift. Iedereen die er is kwam ergens anders vandaan of is verdreven van zijn plek. Het is het gekste land ter wereld, en misschien ook wel een van de meest vergeten landen. Die vergetelheid komt een deel van de mensen daar goed uit. Immers, een land waar niemand naar kijkt kent geen regels. En zonder regels is van alles mogelijk. Wie er vandaag de dag rondloopt, merkt al snel: het mooiste van de wereld bestaat hier naast het afschuwelijkste.
We zijn als een grote boot: mi kanto ma mi de ete – ik kantelde maar ik ben er nog steeds
Het afschuwelijkste in Suriname is de zichtbare armoede. Het is de zwerver die midden in het tweerichtingsverkeer van de Van het Hogerhuysstraat ligt te slapen. Zijn voeten leunen ontspannen op de bovenkant van de vangrail, zijn romp gaat gedeeltelijk schuil achter een lantaarnpaal. Zijn huid is bruingrijs, dezelfde kleur als het metaal van de vangrail, waardoor hij vreemd samenvalt met zijn omgeving. Armoede is mijn bejaarde tante, die me haar kleine stukje grond toont, de soorten groenten aanwijst. „Als ik niets verbouw, eet ik niets”, zegt ze erbij. Het lelijkste is de corruptie. Suriname is extreem rijk aan natuurlijke bronnen, zoals hout, goud, olie en bauxiet. Op basis daarvan prijkt het land op sommige lijsten in de top twintig van rijkste landen ter wereld. Wie die bronnen aanboort en er winst mee maakt, is dan weer een ander verhaal. Een ingewikkeld en bij vlagen ondoorzichtig verhaal dat als kraakheldere conclusie heeft dat het land op de vijfde plek staat van armste landen ter wereld. In 2023 was het zelfs armer dan Zuid-Soedan en Haïti. Met zulke extreme tegengestelde realiteiten, wie zou zijn politici dan nog vertrouwen?
„Ik vertrouw ze in elk geval niet”, zegt mijn broertje schouderophalend, wanneer ik met hem over Surinaamse politiek probeer te praten. We zitten in de Combé Bazaar aan de Wilhelminastraat (nergens maken ze lekkerdere broodjes kippenlever met peper en zuur). Het is de vaste plek van mijn broertje met wie ik geen ouders deel maar die mijn vader als zoon beschouwde toen hij als tiener een vaderfiguur nodig had. Mijn broertje is een grote Creoolse jongen die zachter van aard is dan zijn norse gezicht en zijn donkere zonnebrillen doen vermoeden. Hij houdt van mooie horloges en, in navolging van onze vader, van mooie vrouwen. We praten over hoe geld te verdienen in een economie als de Surinaamse. Hij zegt niet te geloven in politiek. „Het is als hoe je een vis vangt”, zegt hij. „Je lokt hem met een pier, maar als je hem eenmaal hebt, gooi je hem in een bak en dan krijgt hij alleen nog maar visvoer. Geen pieren meer.”
Politici smeren je stroop op de mond, wil hij maar zeggen. Als ze je eenmaal hebben gevangen, krijg je geen eten meer. Een begrijpelijk in te nemen standpunt in een land als dit. Wat overblijft is de hossel en familie. Dat brengt me op het mooiste aan Suriname: de mensen. Die bontgekleurde, vreemd met elkaar botsende en elkaar toch omhelzende samenleving. Suriname is familie, want zolang mijn tante ons heeft, eet ze niet alleen wat ze verbouwt. In Suriname kan ik geen bloedverwantschap met deze grote jongen hebben, maar hem alsnog mijn broertje noemen. In Suriname dragen wij elkaar. Het is een rauwe, harde en misschien juist daarom een extreem menselijke en empathische samenleving. Het mooiste aan Suriname is dat we allemaal weten wat pijn is, en hoe verlies voelt. We zijn, zoals de uitdrukking stelt, als een grote boot: mi kanto ma mi de ete – ik kantelde maar ik ben er nog steeds. We weten dat het water woelig kan zijn. Maar we weten ook hoe sterk we zijn, hoe veerkrachtig. Die intuïtieve verbinding met elkaar is bijzonder sterk, en ik kan me voorstellen dat het jaloersmakend is voor iedereen die deze verbinding niet heeft. Dus, ja. Suriname is op haar manier mooi. Misschien wel het mooiste land ter wereld.
