Gaat kunst in 2025 de wereld echt veranderen? Op dit moment is er in Frankfurt, heel actueel, een groot overzicht te zien van Hans Haacke, een van de allereerste engagement-kunstenaars. Maar na zeker anderhalf uur over die tentoonstelling te hebben gelopen, dacht ik alsmaar aan koningin Máxima. Of beter, aan een foto, genomen tijdens de uitreiking van de Prix de Rome 2023, waarop onze koningin Jonas Staal met zijn overwinning feliciteert.
Die ontmoeting had me geraakt door de curieuze botsing van krachten: Máxima, het perfecte symbool van macht en establishment in Nederland, hand in hand met Staal, de kunstenaar die zichzelf structureel positioneert als systeemcriticus annex machtsdenker annex luis in de pels. Een handdruk tussen die twee had iets van een ideologisch-chemische ontploffing met onbekende uitkomst, zwavel en azijnzuur, olie en water, royalty en proletariaat. Tegelijk was kritiek erop bijna té simpel: Staal snapte ook wel dat zo’n foto hem zou corrumperen, alsof hij, ondanks al z’n machtskritiek, voor een lousy prijs best bereid was even tegen het establishment aan te schurken.
Ook Hans Haacke, zo zag je in Frankfurt, had met dat dilemma geworsteld. Haacke werd begin jaren zeventig bekend als een van de eerste kunstenaars die de macht uitdaagde. Zijn doorbraak kwam in 1971 met Shapolsky et al., een grote installatie waarvoor hij de onroerend goed-portefeuille van de dubieuze New Yorkse vastgoedhandelaar Harry Shapolsky uitploos én Shapolsky’s banden met mensen uit de kunstwereld toonde. Toen Haacke dit werk op een overzicht in het Guggenheim Museum wilde exposeren, laste de directie terstond de tentoonstelling af.
Maar Haacke ging door, en maakte onder andere werken over de dubieuze verkoopgeschiedenis van een Manet-schilderij, en de manier waarop de Duitse chocolademagnaat Peter Ludwig de markt voor Pop Art had gemanipuleerd. Haacke bekritiseerde alles en iedereen die naar macht rook, inclusief de kunstwereld, maar bleef ondertussen óók deel van die wereld uitmaken – tentoonstellingen, galeries, en af en toe een prijs, zoals in 1993 de Gouden Leeuw op de Biënnale van Venetië.
Systeemdenker
Kan een kunstenaar het systeem bekritiseren waarvan hij of zij deel uitmaakt? Profiteert?
Daar kwam Staal weer in beeld. Het had me al verbaasd dat hij aan de Prix de Rome meedeed (hiërarchie, geldprijzen, oude macht!), maar misschien nog wel meer dat hij won: schrijf je in deze tijd van emancipatie een kunstprijs uit, geef je ‘m aan een bijna-middelbare witte man die nog maar eens uitlegt hoe de wereld in elkaar zit.
Staals oeuvre draait naar eigen zeggen weliswaar altijd om het onderwerp ‘propaganda’, in de praktijk is hij vooral een systeemdenker, die louter kunst maakt over Grote Maatschappelijke Onderwerpen. Zijn Exo-Ecologies (2023) gaat bijvoorbeeld over de mogelijkheid dat de mens kolonies buiten de aarde gaat stichten en Court for Intergenerational Climate Crimes (2022) is een door Staal en Radha D’Souza opgericht tribunaal(!) waarop bedrijven als ING, Airbus en de Nederlandse Staat worden aangeklaagd voor hun klimaatmisdaden.
Staal omkleedt zijn werk altijd met grote woorden en grote theorieën, vaak ontleend aan denkers als Marx. Mede daarom ben ik, in alle eerlijkheid, ook een beetje bang voor hem. Staal hoort namelijk óók tot de categorie van onverzoenbaren: mensen die, net als Donald Trump, Willem Engel of Geert Wilders, hun morele, politieke, sociale gelijk dragen als een ondoordringbaar masker.
Als je iets tegen ze inbrengt, negeren ze je, of overschreeuwen je, of maken je belachelijk – hun koers is heilig, afwijken is geen optie, en lijk je maar even anders te denken dan zij, dan wordt je hele bestaan uit hun universum verbannen. Staal lijkt in dat opzicht veel meer op een politicus of een activist dan op een kunstenaar – maar juist die onverzoenlijkheid, het idee dat er een waarheid achter zijn denken schuilt, maakt zijn werk voor sommige mensen overduidelijk heel aantrekkelijk.
Daarom was ik benieuwd naar de Máxima-foto. Als ie bestond, was ie het bewijs van Jonas Staals menselijkheid.
Terug uit Frankfurt vroeg ik NRC-fotoredacteur Arjan de Jongh om de foto op te zoeken. Arjan kon ‘m niet vinden. Ik drong aan, Arjan zocht verder en kwam toen, tamelijk pijnlijk, tot de conclusie dat ik twee beelden door elkaar had gehaald. Er bestaat wél een foto waarop Staal in het Stedelijk door de toenmalige staatssecretaris voor Cultuur Gunay Uslu wordt gefeliciteerd met zijn Prix-overwinning. Ook is er (jawel) een filmpje waarop Staal Máxima ontvangt bij zijn werk in de tentoonstelling – en ze elkaar daarbij, inderdaad, de hand schudden.
Ik had dus gelijk én ongelijk – sorry Jonas.
Maar het bleef knagen. Was een koninklijke handdruk in een expositie zo anders dan een hand op een podium? Vertegenwoordigde Uslu geen macht? Moest een maatschappijkritische kunstenaar als Staal zich sowieso niet verre van staatsprijzen hou… Pling! Arjan weer: we hadden mail, van Staal. Hij had van het Mondriaanfonds vernomen dat we een stuk over de Máxima-foto overwogen en verschafte met plezier uitsluitsel. „Die foto bestaat niet”, schrijft Staal, „maar dat is ook niet toevallig: toen mij bekend werd gemaakt door het Mondriaan Fonds dat Zorreguieta aanwezig zou zijn bij de prijsuitreiking heb ik duidelijk gemaakt dat ik dit politiek onwenselijk acht, en dat ik niet deel zou nemen aan een geplande foto waarop alle genomineerde kunstenaars met de koningin poseren.” Hij vervolgt: „Het podium van de uitreiking heb ik eind oktober 2023 primair gebruikt in solidariteit met de zelfbeschikking en cultuur van het Palestijnse volk waartegen sinds 8 oktober dat jaar genocide wordt gepleegd.” En even verder: „Ik reageer wat uitgebreid, omdat ik mij kan voorstellen dat het stuk in kwestie de tegenstellingen in politieke praktijken van kunstenaars als mijzelf inzichtelijk wil maken. Indien dit het geval is, is dat volstrekt legitiem, want die tegenstellingen zijn er wanneer kunstenaars die geloven in de emancipatorische rol van kunst, opereren in een kapitalistisch en steeds verregaander neo-fascistische regime.”
Zo kende ik Staal weer: solidariteit, neo-fascistische regimes, en en passant de goedkeuring uitsprekend over een stuk dat nog geschreven moest worden. Maar we waren het óók eens, want: hoe zit het eigenlijk met de relatie tussen maatschappijkritische kunst en ‘kapitalistisch en steeds verregaander neo-fascistische regimes’ die, bijvoorbeeld, prijzen geven aan kritische kunstenaars?
Het antwoord daarop lijkt simpel: het is lastig. Wat kunstenaars ook proberen, hoe kritisch ze ook zijn, ze slagen er zelden in zich volledig van het systeem los te maken – en degene die dat wel lukt, zijn vooral heel onzichtbaar. Kunst maken buiten het kunstsysteem is heden ten dage bijna een perfecte paradox waar niemand een goede oplossing voor weet – alles is verweven. Dat zie je aan Staal: zijn werken worden vrijwel altijd medegefinancierd door het, volledig door de overheid betaalde, Mondriaan Fonds – waarmee Staals praktijk dus indirect in stand wordt gehouden door, laten we zeggen, Mona Keijzer en Dion Graus. Daar komt regelmatig geld van de Europese Unie bij en ook werkt Staal vaak samen met instellingen die zich niet bepaald aan het kapitalisme onttrekken: het Stedelijk bijvoorbeeld, wordt gesponsord door ABN AMRO, en de Shanghai Biennale, waar Staal zijn Exo-Ecologies liet zien, werd onder andere betaald door Google en Turkish Airlines – Staal draait dus vrolijk mee in de kapitalistische propaganda-carrousel die hij in zijn werk bekritiseert. Dat zulke relaties een mijnenveld zijn, bleek toen Outset, een stichting die in 2021-‘22 een project van Staal en D’Souza mede financierde, dit jaar zwaar onder vuur kwam te liggen vanwege banden met de Israëlische wapenindustrie. Staal gooide er nog wel een Instagrampost uit, waarin hij eiste dat Outset zijn project van hun website haalde, wat een beetje een holle geste was, gezien het feit dat het project was afgerond, het geld binnen, en Staal het project wel gewoon op zijn eigen website laat staan, inclusief Outset-financiering (wat qua transparantie overigens zeer te prijzen is). Die halve Máxima-hand is dus typisch Staal: keihard in zijn theorieën, laverend in de praktijk.
Halfslachtigheid
Alleen: is dat erg? Is halfslachtigheid misschien wel het maximale dat je kunt bereiken, en zijn kunstenaars als Staal, die geld onttrekken aan het systeem om daar kritische kunst mee te maken, niet eerder een Paard van Troje?
Ik dacht aan Hans Haacke, en aan andere kritische kunstenaars als Andrea Fraser of Renzo Martens. Kritiek-inhoudelijk gaat hun werk alle kanten op, van vastgoed en Unilever tot emancipatie in musea, maar een belangrijke constante is bij hen dat ze hun maatschappijkritiek altijd verweven met een kritische houding ten opzichte van de kunstwereld – omdat ze heel goed weten dat de kunstwereld volkomen verweven is met het kapitalisme. Tegelijk maakt zulke zelfkritiek de impact van het werk vrijwel altijd groter – en trouwens: als we met z’n allen accepteren dat maximale vrijheid een kernwaarde is van hedendaagse kunst, dan moet een kunstenaar ook het eigen systeem kunnen bekritiseren. Kan dat niet, dan zeg je eigenlijk dat het domein van de inconsequentie niet tot de kunst hoort – terwijl kunstenaars als Haacke, Fraser en Martens ook hebben laten zien dat (deels) inconsequent zijn, indringende kunst kan opleveren.
Alleen: daar komt bij Staal die onverzoenbaarheid bij. Staal neemt in zijn werk voortdurend andere mensen en systemen de maat, maar laat daarbij het systeem waarin hij zelf werkt grotendeels buiten schot – en zichzelf al helemaal. Daar komt bij dat zijn dogmatiek hard botst met de openheid die voor kunst zo cruciaal is. Kunst is bij uitstek dé plaats voor twijfel, voor discussie, voor een open wereldbeeld – in die wereld is zelfs plaats voor de autoritaire ideeën van Staal, zolang hij andere mensen maar wel de ruimte geeft om inhoudelijk te reageren, zonder ze in post-marxistische retoriek te verzuipen. Staals probleem is niet dat hij inconsequent is, maar dat zijn werkwijze de wortels aantast van het kunstsy-steem waarvan hij zelf deel uitmaakt – Jonas Staals werkwijze in de kunst lijkt, kortom, verdacht veel op die van Geert Wilders in de politiek.
Juist gezien die structurele zwakte is het zo wonderlijk dat Staal voor zijn installatie over het eiland Ascension de Prix de Rome kreeg. Niet alleen omdat dit werk een nogal veilige ver-van-mijn-bedshow was, maar vooral omdat een van de andere Prix-deelnemers, Ghita Skali, wél deed wat Staal naliet. Skali’s inzending, een kopie van de deur waarachter Prix de Rome-nominees tot het midden van de twintigste eeuw werden opgesloten (!) om nieuw werk voor de prijs te maken, was kaal, weerbarstig en confronterend inconsequent, maar zo stelde ze wel de geschiedenis van de Prix aan de kaak én de verhouding van de prijs tot de macht. Het geven van zulke kritiek is misschien niet automatisch de reden om de prijs te krijgen, maar Skali had moeten winnen, simpelweg omdat haar werk het meest actuele en onrustbarende in de tentoonstelling was – én een perfect Paard van Troje. Niet Staal.
Van hem kunnen we alleen maar hopen dat hij eindelijk zijn eigen twijfels en inconsequenties eens gaat omarmen – meningendictators hebben we al wel even genoeg in de wereld.