Een Harley-Davidson is dus géén ‘eerste levensbehoefte’

De Zitting William (57) wil vooral spijt betuigen – „ het was geen weldoordachte daad” – voor het ombuigen van twee proefritten naar twee ik-breng-de-voertuigen-niet-meer-terug-ritten. Maar de rechter benadrukt dat hij niet te licht moet denken over de feiten.
De Zitting

Tijdens een proefritje afgelopen april besloot William (57) er met de camper van een verhuurbedrijf vandoor te gaan.

Een wanhoopsdaad, zegt William vier maanden later tegen de Utrechtse politierechter, waar hij voor verduistering terechtstaat. Hij had geen huis meer, er was niemand die hem hielp en hij wilde ook niet tot last zijn. Hij zag zichzelf niet in de daklozenopvang slapen maar ook niet op straat, tussen de jonge gasten, „ik ben immers zelf de jongste niet meer”. William werd, in zijn eigen woorden, gedreven door instabiliteit, paniek en stress.

Hij draagt een spijkerbroek met pijpen die naar beneden wijd uitlopen, zijn halflange haren heeft hij in een paardenstaart naar achteren gebonden. Een maand nadat hij in de camper was weggereden, werd hij opgespoord door de politie, in Den Dolder – het verhuurbedrijf had aangifte gedaan. Bij een doorzoeking vonden agenten een sleutel van een Harley-Davidson. Ook die had hij na een proefrit niet meer teruggebracht. Nadat hij met de camper „de grens van diefstal was overgegaan”, zegt William, besloot hij „hop”, dat een motor „net zo goed ook kon”. „Een fout, natuurlijk.”

‘Neem de helm en sleutel maar mee’

Waar William de camper parkeerde en hoe hij woonde, wordt verder niet gevraagd of besproken. William wil vooral overbrengen dat het hem dus spijt. „Toen ik werd aangehouden, heb ik alles eerlijk verteld.”

„Niet meteen”, zegt de rechter. „U kwam met het verhaal dat u de spullen geleend had. En toen bent u gaan overleggen met uw advocaat en…”

„Na de aanhouding heb ik meteen gezegd; neem de helm en sleutel maar mee.”

William besloot dus toch „het systeem te gaan volgen” – hij kan het niet vaak genoeg zeggen, hoe hard hij werkt om zijn leven weer op de rit te krijgen. Hij meldde zich aan voor daklozenzorg en toen hij weer een slaapplek had, is hij op zoek gegaan naar werk, dat hij al binnen een week vond. Nu werkt hij vier dagen per week bij de Decathlon. Hij helpt iedereen héél goed, de „prettige mensen, de minder prettige mensen”.

„Gaan we het nog over hebben”, zegt de rechter, en ze vervolgt dat hij over de feiten niet te licht moet denken.

William onderbreekt haar weer, want dat wéét hij al. „Mevrouw, ik ben me bewust van mezelf.” Zijn advocaat, die rechts van hem zit, legt zijn hand op zijn arm om hem tot stilte te manen.

„Ik denk dat de persoonlijke stress bij de verhuurders erg is geweest, al die zaken heb ik doordacht. Ik heb er spijt van, bied mijn excuses aan. Maar het was dus geen weldoordachte daad, dat ik op een mooie dag een camper wilde stelen.”

Uiteindelijk belandde William, na de diefstallen, alsnog in de daklozenopvang. „Ik heb een eigen kamer. Daarvoor heb ik zes weken op slaapzalen gezeten, een afschuwelijke periode, ik kwam bizar veel slaap tekort. Door alle stress heb ik hartklachten gekregen en een hoge bloeddruk, terwijl ik heel mijn leven gezond heb geleefd, ik heb altijd geprobeerd een goed lijf te hebben, maar nu zit ik in de opvang en is het allemaal off the charts. Het gaat he-le-maal niet goed.”

De officier van justitie vindt dat William misbruik van goed vertrouwen heeft gemaakt. De camper en motorfiets waren allebei meer dan 10.000 euro waard, en er zijn ook veel mensen lang bezig geweest om hem weer op te sporen.

Nadat hij „de grens van diefstal was overgegaan”, besloot hij „hop”, dat een motor „net zo goed ook kon”

Een Harley-Davidson is géén „eerste levensbehoefte”, dat begrijpt zijn advocaat ook, „het is wat lastiger uit te leggen”. Maar het was dus ingegeven door hoe makkelijk het stelen van de camper ging…

William: „Het was meer de boosheid tegen de maatschappij.”

Zijn advocaat: „Nou, hij zegt het zelf.”

De rechter gaat mee in de eis van de officier: William krijgt 180 uur taakstraf, waarvan 80 voorwaardelijk.

William staat enigszins vertwijfeld op. „Tot ziens”, zegt hij hartelijk. „Of nou ja, hopelijk niet tot ziens.”