Een grafkrans voor Hongkongs filmindustrie


Imagine Film Festival: Hongkong De hypercommerciële filmindustrie van Hongkong was in haar gloriedagen een snelkookpan voor goedkope genrefilms, innovatie en experiment. Imagine Film Festival brengt een eerbetoon.

Jackie Chan neemt in 2010 een promotiefilm op voor de zestiende Aziatische Spelen in Guangzhou.
Jackie Chan neemt in 2010 een promotiefilm op voor de zestiende Aziatische Spelen in Guangzhou.

Foto Visual China Group via Getty Images

Partijleider Xi Jinping kreeg afgelopen weekeinde een derde termijn als partijleider. De laatste nagel aan de doodskist van Hongkongs filmindustrie sloeg hij vorig jaar al. In oktober 2021 werd de censuurwet van de voormalige Britse kolonie uitgebreid: alles wat de ‘nationale veiligheid’ van China bedreigt is voortaan verboden, een bewust vaag begrip. Eerder goedgekeurde films kunnen retroactief worden gecensureerd.

Die aanscherping was een reactie op documentaires over het massaprotest in Hongkong van 2019, maar liefhebbers van genrefilms zijn er niet gerust op. Wordt Stephen Chows zotte spionagekomedie From Beijing With Love (1994) straks verknipt? En mogen helden in klassieke thrillers nog wel roken?

De Amerikaanse Hongkong-kenner Grady Hendrix sloeg dit jaar blu-rays van genreklassiekers in. Nu het nog kan. Hendrix: „De nieuwe censuurwet verbiedt antipatriottische thema’s, maar corrupte ambtenaren of zekere vormen van criminaliteit liggen ook gevoelig, net als vloeken en slang.”

Woeste vrijheid

Kenmerkend voor de Hongkong-film, zeker vóór de overdracht van de Britse kolonie aan China in 1997, was nu juist een haast woeste vrijheid. Veel mocht – seks, geweld, gore – zolang het maar geld opleverde. De hypercommerciële filmindustrie van Hongkong was in zijn gloriedagen een snelkookpan voor goedkope, snelle genrefilms, voor jong talent, innovatie en experimenten.

Het Imagine Film Festival, dat van 26 oktober tot en met 5 november in Amsterdam plaatsvindt, eert dat Hongkong met een panel, een lezing van Hendrix, nieuwe films en een klein retrospectief van films die voor fases in Hongkongs geschiedenis staan. Zo illustreert musical The Wild, Wild Rose – 1960, over een nachtclubzangeres en femme fatale tegen wil en dank – de gloriedagen van Hongkongs studiosysteem, gangsterfilm Trivisa (2016) de kater na de Chinese overdracht en staat de extreme horrorfilm Dream Home – 2010, vrouwelijke workaholic moordt zich een weg naar woonruimte – voor Hongkongs vastgoedcrisis.

Al produceert de metropool nog steeds actiefilms, van Hongkongs dominante positie van weleer is weinig over. In zijn gloriejaren duldde Hongkong met studio’s als The Shaw Brothers en Golden Harvest alleen Hollywood voor zich; een stad van zo’n 7 miljoen inwoners produceerde jaarlijks twee- tot driehonderd films. De exportmarkt was aanvankelijk Taiwan en de Chinese diaspora, daarna heel Azië en sinds de kungfu-rage rond Bruce Lee begin jaren zeventig ook het Westen.

Kungfu

Grady Hendrix publiceerde onlangs een koffietafelboek over die martial arts-rage in de Verenigde Staten: These Fists Break Bricks. Het kungfu-genre ontstond in 1967 uit de antikoloniale protesten in Hongkong, vertelt hij. „Het kwam bijna altijd neer op een angry young man tegen de corrupte macht. Films van Bruce Lee zijn niet humorloos, maar zijn filmpersoonlijkheid kenmerkte zich door frustratie en razernij. Dat raakte een snaar in het toen diep verdeelde Amerika, vooral bij zwarte kijkers en latino’s.”

Export van kungfu-films bleek een goudmijn voor Hongkong, al bleef de hausse aan kungfu-komedies na Jackie Chans dubbelklapper Snake in the Eagle’s Shadow en vooral Drunken Master in 1978 een Aziatisch fenomeen – in het Westen sloeg dit genre niet aan. Jackie Chan was geen boze control freak maar een improviserende clown. Hendrix: „Hongkong was indertijd toe aan zijn lichtere toon. Eind jaren zeventig werd de stad rijker, er kwam een middenklasse op en een yuppie-cultuur. Boze kungfu stamde bovendien al uit 1967, het werd meer iets voor je ouders.”

Exotische cult

In de jaren tachtig waren films uit Hongkong in het Westen exotische cult, verkrijgbaar in Chinese theaters en obscure hoeken van de buurtvideotheek. De ‘heroic bloodshed’ uit Hongkong die na 1986 Azië veroverde, bleef hier net zo marginaal als kungfu-komedies; misdaadfilms van regisseurs als Ringo Lam en vooral John Woo kenmerkten zich door extreem wapengebruik, een torenhoge body count en schutters die in slowmotion door het beeld wentelden.

Die kinetische stijl brak pas ver in de jaren negentig echt door in Hollywood, onder andere dankzij videonerds als Quentin Tarantino. Hongkongs moderne wuxia – historische, vaak magische vechtfilms met gewichtloze zwaardvechters aan draden – werd mainstream dankzij Ang Lees Crouching Tiger, Hidden Dragon (2000).

Eind jaren negentig begon ook een uittocht van talent richting Hollywood. Jackie Chan brak na talloze mislukte pogingen in 1995 door met Rumble in the Bronx, Jet Li werd een bonafide actiester, John Woo filmde Amerkaanse blockbusters als Face/Off, Yuen Woo-Ping deed de choreografie van The Matrix (1999). Hendrix: „Het Amerikaanse publiek raakte indertijd verveeld van spierbundels als Schwarzenegger en Stallone. De snelheid, acrobatiek en onvoorspelbaarheid van Hongkong was een openbaring.”

Tegelijk implodeerde de filmindustrie in Hongkong: zowel de recettes als het aantal films halveerden eind jaren negentig. Dat hing samen met de overdracht aan China in 1997, de Aziatische financiële crisis van 1998, overproductie, stijgende kosten en een veeleisend, kosmopolitisch publiek dat digitaal meer geavanceerde blockbusters uit Hollywood prefereerde. En misschien ook met de uittocht naar Hollywood.

Censuur

Die exodus was onvermijdelijk, denkt Hendrix. „De logica van actiefilms is dat het steeds meer en steeds groter moet. Hongkong kon dat niet langer betalen. Dus waarom als filmmaker dan niet financieel binnenlopen in Hollywood en je daar tegelijk nieuwe digitale technieken eigen maken?”

Begin 21ste eeuw keerden veel grootheden – Tsui Hark, Jet Li, Jackie Chan – terug om hun opgedane kennis in Hongkong toe te passen. Er kwamen nog opmerkelijke actie-en arthousefilm uit Hongkong, dankzij auteurs als Wong Kar-Wai en Ann Hui. Toch werd China een probleem. De overdracht van 1997 bracht Hongkong aanvankelijk grotere filmbudgetten, fraaie nieuwe locaties en toegang tot een explosief groeiende filmmarkt. Maar Hongkong moest we leren de gevoelige punten en censuur van het vasteland te omzeilen. En dat werd zeker na Xi Jinpings morele reveille na de Olympische Spelen van 2016 steeds lastiger.

Hendrix: „Op dit moment is filmisch in China weinig interessants mogelijk. In Azië valt er voor Hongkong geen eer te behalen met de voet op de rem, Korea domineert de popcultuur. Hongkongs filmindustrie is in een doodlopende steeg beland.”

De censuur is nog wel iets minder strikt dan in China: zo mag een film uit Hongkong wel paranormale onderwerpen aansnijden. En soms glipt iets door de censuur: Hendrix wijst op Stephen Chows hitfilm The Mermaid uit 2016, over een kolonie waterwezens, half mens, half vis, die op een eiland voor de Chinese kust wordt belaagd door wrede onderdrukkers van het vasteland. Deze metafoor voor Hongkong ontging de censuur wellicht.

Maar dat is subtekst voor insiders, bloemen op het graf van een filmindustrie die haar bloeitijd beleefde als vrije buitenpost van een gesloten, naar binnen gekeerd China, dat zelf nauwelijks films produceerde. Hendrix bepleit een zorgvuldiger omgang van genreklassiekers uit Hongkong, gezien de gevaren van retroactieve censuur en slordige archivering. Al was het maar omdat Hongkongs studio’s tientallen jaren lang in de rest van de wereld hebben bepaald hoe China eruitziet.