Een geestverruimend zintuigenbombardement in Eye, met experimentele films uit de jaren zestig

„We willen geen valse, gepolijste, gladde films – we hebben ze liever ruw, ongepolijst, maar levendig; we willen geen rooskleurige films – we willen ze in de kleur van bloed.” De conclusie van het in 1962 gepubliceerde manifest van de New American Cinema Group liegt er niet om. Weg met de gladgestreken Hollywoodfilms, het is tijd voor wat nieuws. Een eerder zinnetje uit het manifest over de mainstream cinema spreekt ook boekdelen: „Ze is moreel corrupt, esthetisch verouderd, thematisch oppervlakkig, temperamentvol saai.”

Een eerste versie van het manifest is te zien en lezen op de tentoonstelling Underground: American Avant-Garde Films in the 1960s, die tot en met januari te bezoeken is in Eye Filmmuseum in Amsterdam. De tentoonstelling gaat gepaard met een filmprogramma van vijftig titels, dat fungeert als verbreding en verdieping bij de tentoonstelling. Wie betreurt dat er maar één Maya Deren-film op de tentoonstelling te zien is (qua rechten te duur?), kan naar de documentaire In the Mirror of Maya Deren. Ook bieden diverse lezingen context, zijn er langere films te zien, en worden enkele ‘canonieke’ experimentele films vertoond, waaronder Wavelength van Michael Snow en queerklassieker Flaming Creatures van Jack Smith.

De Amerikaanse underground, schatplichtig aan de Europese avant-gardefilm uit de jaren twintig, zette zich af tegen de mainstream cinema. Waar commerciële speelfilms werden gemaakt op 35mm, draaiden experimentele filmers op het veel goedkopere 16mm. En met compactere camera’s, waardoor ze makkelijker een bruisend alternatief konden vormen voor het dure, kapitalistische en in hun ogen ideeënarme Hollywood. Bovendien waren 16mm-projectoren draagbaar, wat de distributie vergemakkelijkte. Filmmakers konden bij wijze van spreken met het filmblik onder de arm – blikken met 35mm-films zijn behoorlijk zwaar – naar alternatieve vertoningsplekken reizen en daar persoonlijk hun films vertonen. Zo’n alternatief vertoningscircuit werd dan ook razendsnel uit de grond gestampt, van filmhuizen als Cinema 16 en de Film-makers’ Cinematheque in New York tot vertoningen op universiteitscampussen. Op die plekken leerde je als toeschouwer dat je ook op andere manieren naar film kunt kijken, bijvoorbeeld als niet-verhalende, abstracte kunstvorm, met een andere ideologische lading dan de dominante cinema en met veel aandacht voor de materialiteit van het medium. Jammer dat voorbeelden van deze compacte apparatuur niet staan opgesteld in de tentoonstelling, dat zou inzichtelijk en instructief zijn geweest.

‘Bottoms Fluxfilm No. 4’ van Yoko Ono, (1966).

Clarke, Menken en Deren

Een van de eerste films waarop je in de Eye-tentoonstelling stuit, is Bridges-Go-Round van Shirley Clarke. Een prachtig, typisch voorbeeld van wat experimentele cinema vanuit technisch oogpunt vermag: dubbelbeelden, overvloeiers, een beweeglijke camera, ritmische montage; met daaronder muziek van Bebe en Louis Barron, pioniers van de elektronische muziekscore.

Het is niet toevallig dat de eerste films die je op de tentoonstelling ziet van drie vrouwen zijn, met naast Shirley Clarke ook Marie Menken en Maya Deren. Zij waren de pioniers die de weg baanden voor de veelal mannelijke filmmakers van de New American Cinema Group. Ook elders op de tentoonstelling is er veel werk van vrouwelijke filmmakers, onder wie Yoko Ono, Carolee Schneemann en Gunvor Nelson. Het is dan ook jammer dat de tentoonstelling eindigt met werk van Andy Warhol. Toch weer een man, en bovendien genoegzaam bekend. Het zou toch mogelijk moeten zijn om onbekend, maar fraai werk van een obscure filmmaker aan het eind van de tentoonstelling als herontdekking te presenteren in plaats van de klassieke canon opnieuw te bekrachtigen.

Iets van die spanning tussen oude en nieuwe benaderingen merkte je bij de perspresentatie. Toen co-curator Jaap Guldemond de artistieke experimenten van de tentoongestelde werken in een nogal breedsprakige introductie benadrukte, greep directeur Bregtje van der Haak in en haastte zich om te vermelden dat veel van de makers ook een politiek-maatschappelijke agenda hebben. Zij heeft natuurlijk gelijk, want zelfs de artistieke experimenten op zich zijn ideologisch geladen, een verzet tegen Hollywood, commercie, de status quo en het kapitalisme. Undergroundfilmers laten hiervoor een alternatief zien: zo kan het ook.

Looking For Mushrooms, van Bruce Conner (1959-1996). Foto Conner Family Trust

Paddo’s op film

Dat deze experimentele films op allerlei manieren uitdagend zijn en verder willen kijken, staat buiten kijf. Deze films bevragen alles. Van traditionele man-vrouwverhoudingen tot het diepgewortelde idee dat films plezierig moeten zijn, behoren te amuseren. Soms zijn ze politiek expliciet, zoals anti-Vietnamoorlogfilm Viet-Flakes (1965) van Carolee Schneemann. Soms zijn ze bedoeld om het bewustzijn te verruimen, zoals al duidelijk wordt uit de titel Looking for Mushrooms van Bruce Conner. Dat hij ‘magic’ mushrooms voor ogen heeft, is niet moeilijk te raden. De muziek van Terry Riley draagt bij aan de psychedelische trip.

Deze ‘expanded cinema’ – in de zin van verruimd bewustzijn – is ook letterlijk een uitgebreide cinema, waarbij projecties op meerdere schermen mogelijk zijn. Het op de openingsavond vertoonde Chelsea Girls van Andy Warhol beperkt zich tot twee schermen, maar het imponerende Movie Murals van Stan VanDerBeek is hiervan het summum. De presentatie in Eye van Movie Murals (1965-1968) is de eerste keer dat deze multimedia-installatie, inclusief dia- en overheadprojectors, in Nederland te zien is. Hij staat in een aparte ruimte, waar meerdere schermen gevuld worden met een niet aflatende beeldenstroom die in theorie oneindig is. De immersieve opstelling staat opgesteld in ongeveer 180 graden, waardoor je oog van het ene naar het andere scherm moet springen, echt overzicht is niet mogelijk. Wie er lang naar kijkt, ziet bewegingen van het ene naar het andere scherm, ontdekt associaties en hoort steeds veranderende muziek.

Het typeert de gehele tentoonstelling die een bombardement is op de zintuigen, een kakofonie van beeld en geluid. Dat dit niet per se negatief is, maar ook prikkelend en stimulerend blijkt uit dezelfde fascinerende installatie. Wat heeft deze beeldtaal uit de jaren zestig gemeen met de onze? Is bewustzijn inderdaad te verruimen door visuele stimuli? En waarom zijn we toch zo geconditioneerd om overal betekenis of verbanden in te willen vinden?