Wanneer Marcel Roubroeks in de supermarkt langs het koelvak liep, kreeg hij buikpijn. De ‘Limburgse’ vlaaien in de vitrinekast, te koop voor 2,99 euro, hadden volgens de bakker uit Sittard niets te maken met het gelijknamige verse product uit zijn eigen ambachtelijke bakkerij, die al drie generaties bestaat.
Om verwarring onder zoetekauwen te voorkomen, begon hij in 2016 met andere vlaaibakkers uit Nederlands én Belgisch Limburg te lobbyen voor een Beschermde geografische aanduiding (BGA), een Europees keurmerk voor streekproducten.
De Europese Unie moest precies weten wat Limburgse vlaai inhield om het keurmerk af te geven, dus kwamen vlaaibakkers bijeen in Hasselt, de hoofdstad van de Belgische provincie Limburg, om de lekkernij te definiëren. Meegebrachte vlaaien werden opgemeten, gewogen, gedetailleerd beschreven én natuurlijk opgegeten.
Uiteindelijk bereikten de bakkers consensus over een ‘lastenboek’, een gedetailleerde beschrijving van hoe een vlaai tot stand dient te komen. Zo moesten onder meer de vulling en toplaag meegebakken worden – op Limburgs grondgebied! – en was slagroom uit den boze. Verwachtingsvol werd de aanvraag ingediend.
Tijdrovend
Begin 2024 ontvingen de kartrekkers onverwachts een telefoontje: de Limburgse vlaai was verheven tot officieel erkend Europees streekproduct. Deze vreugdevolle bekendmaking overviel de lobbyisten. Ze moesten nog een ‘vereniging zonder winstoogmerk’ oprichten, subsidies voor reclame aanvragen en afwachtende vlaaibakkers overtuigen om zich aan te melden voor een keurmerk. Roubroeks probeerde met een beleidsmedewerker van het ministerie van Voedselkwaliteit te onderhandelen over het uitstellen van de bekendmaking van het nieuws, maar kreeg te horen dat de agenda van de betrokken minister Piet Adema (CU) leidend was.
Ook de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de Belgische evenknie, de toezichthouders van de ministeries, hadden behoefte aan voorbereidingstijd. Het controleren van in totaal tachtig participerende vlaaibakkers, ongeveer de helft van het totale aantal, leek een tijdrovende klus. Om toch alvast het keurmerk te mogen voeren, beloofden de bakkers het lastenboek naar eer en geweten na te leven.
De Belgen hebben allemaal zitten slapen tijdens de onderhandelingen over de vlaai
Tegen de verwachting in nam de Belgische controle nog geen drie maanden in beslag. De resultaten waren opzienbarend. Bijna alle Belgische vlaaibakkers zakten voor de test en mochten hun vlaaien niet meer ‘Limburgs’ noemen. Onmogelijk, dachten de Belgen, omdat toch precies was opgeschreven hoe het gebak al honderd jaar werd gebakken.
De Belgische bakkerszoon Peter Nulens van de inmiddels opgerichte vzw Limburgse Vlaaibakkers begon een onderzoek. Hij woog tientallen vlaaien, vroeg zijn zoon om de gegevens in een tabel te gieten en vergeleek de uitkomsten met de Europese ‘vlaailijst’. „Toen zag ik duidelijk dat er iets scheelde.” Wat bleek? „Sommige Belgische vlaaien wogen een paar honderd gram te weinig volgens de zelfvoorgestelde Europese richtlijnen.”
Jammerend
Naar eigen zeggen vroeg Roubroeks voor het indienen van de aanvraag „honderd keer” aan de Belgen of alle mogelijke diameters en gewichten van de vlaaien op het formulier stonden. Nederland telt ‘slechts’ drie gangbare formaten Limburgse vlaaien, terwijl België meer varianten heeft. Roubroeks kreeg groen licht van de Belgische bakkers, de aanvraag ging naar de EU, maar tijdens de Belgische controle begon „het gejank”, aldus de bakker uit Sittard. Hij zet een jammerend stemmetje op als hij zijn Belgische vakgenoten imiteert: „Maar mijn vlaai heeft een diameter van 17, die van mij 24, de mijne 35 cm.”
Volgens Roubroeks hebben „de Belgen allemaal zitten slapen tijdens de onderhandelingen in Hasselt”, omdat de formaten die nadien werden afgekeurd door de toezichthouder gewoon op het aanvraagformulier hadden kunnen staan. Hij opperde dat de vakgenoten over de grens de ‘goede’ Nederlandse formaten konden hanteren, maar het Europese dossier bleek nog aanpasbaar.
In België is de verruiming van het aantal soorten Limburgse vlaaien met „een pennentrek” van de administrateur-generaal geregeld, stelt Nulens, maar in Nederland moet de transnationale aanpassing worden gepubliceerd in De Staatscourant met overheidsmededelingen. Dat is nog altijd niet gebeurd, waardoor Belgische bakkers hun vlaaien nog niet als Limburgs mogen verkopen. „We zitten tussen hamer en aambeeld.” Nulens snapt niet waar het Nederlandse ministerie van Voedselzekerheid op wacht. „Ik slaap er ’s nachts niet van. Het keurmerk moest een uithangbord worden voor een lange traditie.”
Sommige Belgische vlaaien wogen een paar honderd gram te weinig volgens de richtlijnen
Zodra de aangepaste tabellenlijst ook door de Nederlandse overheid is doorgevoerd, kan de vzw Limburgse Vlaaibakkers langs alle vlaaienbakkers om ze te feliciteren. „Hier is het certificaat, hang het in de winkel, wees er fier op en ga verder zoals uw familie het al honderd jaar doet”, beeldt Nulens zich het moment in. Het ministerie laat aan NRC weten dat de wijziging „zo snel mogelijk” wordt geregeld, maar „een concrete tijdsindicatie niet is te geven”.
Intussen plakt Roubroeks al een keurmerk op alle zestig vlaaiendozen die dagelijks over zijn toonbank gaan. En hoewel de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit door een personeelstekort nog niet controleert, merkt hij dat ‘supermarktvlaaien’ niet meer als Limburgs worden verkocht. Hij hoopt nu op duizenden euro’s subsidie van de provincie om Limburg vol te hangen met posters voor een bewustwordingscampagne.
Lees ook
Beschermde status voor Limburgse vlaai. Maar dé Limburgse vlaai bestaat niet, zegt de bakker