Een ets als een droom, intens en met veel vraagtekens – dat moest 200 jaar na Rembrandt toch ook nog lukken

Voor een kunstenaarsgroep van anderhalve eeuw geleden is ‘etsclub’ een verrassend hedendaagse naam. Het woord doet denken aan een gezelligheidsvereniging voor kinderen of amateurs, elke woensdagmiddag in een buurthuis. Maar het was voorzitter Antoon Derkinderen, secretaris Jan Veth en penningmeester Willem Witsen volkomen ernst toen zij – jonge kunstenaars, geschoold aan de Amsterdamse Rijksakademie – in 1885 de Nederlandsche Etsclub oprichtten. „Ons hoofddoel zou zijn niet om bijeenkomsten te houden”, schreef Veth, „maar om op de grootere Hollandsche exposities ‘en club’ te expozeeren.”

Samen stond men sterker, was het idee. Oudere kunstenaars als Jozef Israëls, Anton Mauve en Jacob Maris en jongeren van de generatie van de oprichters zouden gezamenlijk hun etswerk tonen om het publiek „iets te leren verstaan van een kunst, die zozeer in betrekking staat tot onze grootste meesters van de zeventiende eeuw”. Want waar Rembrandt, Hercules Segers en Jacob van Ruisdael de etskunst twee eeuwen eerder tot grote hoogte hadden gebracht, daar werd de ets rond 1885 vooral nog ingezet om schilderijen te reproduceren – en zelfs als reproductietechniek was ze op haar retour door de uitvinding van de fotografie.

Tussen 1885 en 1896 nam de Etsclub deel aan grote tentoonstellingen van hedendaagse kunst én organiseerde ze zelf acht tentoonstellingen in Amsterdam en Den Haag. Die eigen tentoonstellingen moesten duidelijk maken dat er op etsgebied nog steeds interessante dingen gebeurden, zowel in Nederland als daarbuiten. Voor de internationale context werden uit Engeland etsen betrokken van bijvoorbeeld James Abbott -McNeill Whistler en Francis Seymour Haden; uit Frankrijk kwam werk van onder anderen Charles-François Daubigny, Theodore Rousseau en Mary Cassatt.

En de Etsclub deed nog iets anders: ze gaf jaarlijks een map uit met minstens tien etsen van de kunstenaarsleden. Wie donateur werd, ontving een exemplaar van die portefeuille. In tien jaar tijd verschenen er negen mappen met in totaal honderd prenten van 28 verschillende kunstenaars.

Willem Witsen, Landweg met karresporen, 1887. Ets.
Beeld Kunsthandel, Pygmalion, Maarssen

Peintre-graveurs

Het Dordrechts Museum heeft nu een mooi verzorgde, leerzame tentoonstelling aan de Nederlandsche Etsclub gewijd. Er is een ruime keuze uit de Nederlandse portefeuilleprenten te zien en een twintigtal etsen van Franse en Engelse tijdgenoten, geleend uit de prentenkabinetten van het Rijksmuseum en het Van Gogh Museum. De mensen achter het werk worden naar voren gehaald door brieven in vitrines en blow-ups van foto’s: we zien Jan Toorop draaiend aan een etspers, Willem Witsen over een zinkplaat gebogen en Philippe Zilcken, Marius Bauer en Jan Veth die verse afdrukken beoordelen bij de Haagse drukkerij Mouton. Sjekkie tussen de lippen, bolhoed tussen de prenten op tafel. Bij de tentoonstelling verscheen een welkom boek met een volledig geïllustreerd overzicht van alle door de Etsclub uitgegeven prenten.

De Etsclubleden waren geen grafici pur sang, maar peintre-graveurs: schilders die daarnaast ook etsen maakten. Sommigen van hen – Witsen, Zilcken, Bauer – hebben een substantieel prentenoeuvre bij elkaar geëtst, maar er werden ook kunstenaars uitgenodigd omdat ze goede schilders waren, niet omdat ze zich nu speciaal als etser hadden bewezen. Zij namen voor de gelegenheid de etsnaald ter hand, en dat zie je. Hun bijdragen aan de portefeuilles behoren tot hun eerste, onwennige etsen, waarin de mogelijkheden van de techniek bij lange na niet worden uitgebuit.

Een voordeel van de peintre-graveur-combinatie is dan weer dat er in Dordrecht vijf keer zowel een geschilderde als een geëtste variant van een compositie kan worden getoond. Dat nodigt uit tot kijken en vergelijken: in welke techniek komt het beeld het beste tot zijn recht? Witsens kleine ets van een duinwegje met een oplichtend karrenspoor bevat eigenlijk alle elementen van het grotere schilderij ernaast, maar dan ingedikter, contrastrijker, sterker. Van zijn gezicht op de Waterloo Bridge in Londen in de schemering is nu juist de geschilderde versie imposanter dan de ets.

Willem Witsen, Heiwerker, ca. 1888. Ets. Dordrechts Museum.
Beeld Teekengenootschap Pictura, Dordrecht

Leuk vettig

Jan Veth maakte een leuke vettige olieverfstudie van twee wrakke, half gezonken schuiten in een plas. Vochtig hout in vele tinten bruin onder een grijze lucht. Maar echt spannend wordt het pas in de ets. Nu de vormen het zonder kleur moeten stellen, worden ze vreemder en harder, een ruimtelijke maar moeilijk te lezen wirwar van zwarte planken in een winters landschap. Dit is een ets als een droom, zo intens en tegelijkertijd met zo veel vraagtekens. Wat zijn dat voor wrakken, kun je erop of zak je erdoor? Waar ben ik eigenlijk, en wat is hier nog omheen? Goed kijken, met toegeknepen ogen.

Na de wrakken van Veth is Barbara van Houtens ets van twee oude schepen met rafelige zeilen ook spookachtig. In licht van boven liggen de schepen op een vloer – de zeebodem? Maar er lijken nog mensen aan dek te zitten! Even denk je nog aan de geesten van piraten en dan lees je op het bordje dat de boten scheepsmodellen zijn en de mensen poppetjes. Van Houten tekende het stilleven in het atelier van haar oom, de zeeschilder Hendrik Willem Mesdag.

Rusticus (Marius Bauer), De uitvaart van de Nederlandsche Etsclub, 1896. Lithografie
Beeld Dordrechts Museum

In de loop van de jaren negentig wordt het impressionisme van de Tachtigers steeds meer door symbolisme en oriëntalisme verdrongen. Grafici als Jan Toorop en Richard Roland Holst bedienen zich bovendien liever van de lithografie dan van de etstechniek. De laatste Portefeuille der Nederlandsche Etsclub, verschenen in 1894, bestaat nog maar voor de helft uit etsen. De Etsclub is, in de woorden van Jan Veth, „van lieverlede een zwart-en-witvereeniging geworden”. In het tijdschrift De Kroniek maakt hij begin 1896 de opheffing van de vereniging bekend. Zijn grafrede over de Etsclub is geïllustreerd door Marius Bauer, die de uitvaart heeft verbeeld. De dames en heren grafici lopen ernstig achter een met rouwkransen behangen lijkkoets. Bauers prent is de laatste op de tentoonstelling in Dordrecht. Het is, ironisch genoeg, geen ets maar een litho.