Een auto offeren om de wereld te redden

Wat betekent het om als individu een offer te brengen voor het overleven van de gemeenschap? Componist Igor Stravinsky en choreograaf Vasla Nijinsky ensceneerden die vraag in 1913 met Le sacre du printemps, het beroemde ballet waarin een jonge vrouw zich in een paganistisch ritueel dood danst om de natuurgoden gunstig te stemmen. Latere versies, vooral die van Pina Bausch in 1975, plaatsten feministische vraagtekens bij die premisse: het offeren van de vrouw werd ontmaskerd als de bestendiging van een ziek, patriarchaal systeem.

Via Bausch komen we bij De Warme Winkel terecht. In 2016 maakte het gezelschap De Warme Winkel speelt De Warme Winkel, een voorstelling over artistieke voorbeelden en plagiaat, waarin een volledige uitvoering van Bausch’ beroemde choreografie Café Müller is verwerkt. Acht jaar later laat het theatercollectief zich door Le sacre du printemps inspireren: in plaats van een vrouw wordt er nu een auto geofferd, maar de rituele aspecten en de vragen over individuele versus collectieve verantwoordelijkheid blijven intact.


Lees ook

Dag, auto! Hoe theatermakers de vierwieler uitzwaaien

Het Zomeroffer, voorstelling doorloop in het Amsterdamse Bostheater

Om hun vierwielerdestructie mogelijk te maken riep De Warme Winkel de hulp in van het publiek: via een open call werden er voldoende mensen gevonden om hun geliefde koekblik af te staan. De voorstelling zelf is een mengelmoes tussen spelshow en choreografie: hoofdgast Mopje Melchers wordt bevraagd over haar relatie met de auto die ze straks vaarwel zal moeten zeggen, en ondertussen voeren in auto-onderdelen getooide dansers het afscheidsritueel uit. Daarbij begeleid door de muzikanten van Touki Delphine en Asko|Schönberg, die zich zowel door Stravinsky als door autogeluiden laten inspireren.

Boeiende basiselementen, maar gedurende de voorstelling raken de makers verstrikt tussen meligheid en maatschappijkritiek. Door een te offeren mens te vervangen door een auto komt de nadruk op de absurditeit van het hele ritueel te liggen, als die voor de laatste keer gewassen wordt, of Melchers wordt gevraagd ervoor te knielen. Daarmee wordt natuurlijk de draak gestoken met onze verering en vermenselijking van wat uiteindelijk een gebruiksvoorwerp is, maar er wordt zo eindeloos op die ene spijker gehamerd dat een verdieping van dat idee uitblijft.

Interessanter wordt het als het gaat over individuele versus collectieve verantwoordelijkheid. Door het vernietigen van de auto in de context van Le sacre du printemps te zetten, plaatst De Warme Winkel impliciet vraagtekens bij de ‘een beter milieu begint bij jezelf’-cultus: gaat dat ons wel naar een betere wereld brengen, als de grootvervuilers ondertussen buiten schot blijven? In zijn rol als goeroe/showmaster duldt Vincent Rietveld geen tegenspraak: alleen als we er ‘unaniem in geloven’ kan dit offer dienen als ‘voorwaarde voor hergeboorte’.

Zonder het ergens expliciet te benoemen verkoopt De Warme Winkel het toegestroomde Amsterdamse publiek zo willens en wetens knollen voor citroenen. Door het offer van Melchers voelen we ons allemaal beter, we juichen het toe – maar het is slechts een holle aflaat voor het feit dat we te laf, te lui en te volgevreten zijn om echte verandering af te dwingen bij politiek en bedrijfsleven. Zo weet het collectief onder het mom van een spektakelstuk precies de kern van Bausch’ versie van Le sacre du printemps te vatten.