Vrijdagochtend vroeg maakte het Deense transport- en logistiekconcern DSV een einde aan alle speculaties: het bedrijf gaat de logistieke divisie van Deutsche Bahn overnemen. DSV troeft daarmee de Britse durfinvesteerders van private-equityfonds CVC af. Voor 14,3 miljard euro koopt DSV het Duitse DB Schenker, de winstgevende dochter van Deutsche Bahn.
DB Schenker verzorgt transport en logistiek voor zakelijke klanten (het spoorgoederenvervoer van DB Cargo, ook groot in Nederland, blijft buiten de transactie). Zo wordt het Deense DSV, dat in 1976 begon als een lokale samenwerking van tien Deense truckers, een van de grootste logistieke concerns van de wereld. DSV en DB Schenker hadden in 2023 opgeteld een omzet van circa 40 miljard euro en 147.000 werknemers in negentig landen. In Nederland is wegtransportbedrijf Frans Maas uit Venlo sinds 2006 een onderdeel van DSV.
De strijd om DB Schenker ging de afgelopen weken dus tussen twee partijen: DSV en CVC. De machtige Duitse vakbond Verdi had een voorkeur voor het Britse (en in Amsterdam aan de beurs genoteerde) private-equityfonds, omdat een overname door de Britten een kleiner banenverlies zou betekenen. Daarop gaf DSV een baangarantie van twee jaar aan alle werknemers van DB Schenker. In het persbericht van vanmorgen benadrukken de Denen dat zij de komende jaren volop gaan investeren in Duitsland (1 miljard in de komende drie tot vijf jaar) en dat het aantal werknemers in Duitsland in die tijd ook zal groeien.
Verwaarloosd spoor
Voor Deutsche Bahn betekent de verkoop nieuw kapitaal om het verwaarloosde spoor in Duitsland verder op te knappen. DB heeft geld nodig: er staat voor ruim 103 miljard euro aan achterstallig onderhoud in de boeken. Dit jaar hoopt DB 16,4 miljard euro te steken in nieuwe rails en vernieuwde bruggen. Rond Frankfurt is nu een eerste renovatieproject aan de gang.
Duitsland heeft het spoor te lang verwaarloosd, stellen deskundigen. Per hoofd van de bevolking stak Duitsland in 2023 ‘slechts’ 115 euro in spooronderhoud (Nederland: 174 euro; koploper Luxemburg 512 euro, Zwitserland 447; aldus brancheorganisatie Pro-Rail Alliance).
In oktober verkocht DB nog Arriva, zijn internationale dochter, die ook in Nederland streekvervoer verzorgt. De verkoop aan de Amerikaanse investeerders van I Squared Capital leverde naar verluidt ruim 1,6 miljard euro op. DB leed in het eerste halfjaar van 2024 het bedrijf 1,2 miljard verlies; de schulden waren opgelopen tot 34 miljard.
Volgens een oude Brusselse wijsheid zijn er maar twee landen in de Europese Unie die echt fundamentele problemen met elkaar mogen hebben: Frankrijk en Duitsland. Voormalig Europees ambtenaar Riccardo Perissich beschreef eens hoe hij jaren geleden met de Spaanse Eurocommissaris Manuel Marin door het Commissiegebouw liep en dat Marin zei: „Riccardo, weet je wat jij bent? Jij bent een vraag.” Toen Perissich niet-begrijpend keek, vervolgde Marin: „Alleen de Fransen en Duitsers mogen hier problemen hebben. De Engelsen [dit was lang voor Brexit] mogen soms moeilijkheden hebben. De rest van ons mag alleen maar vragen hebben.”
Daar zit veel in, nog altijd. Alle ogen zijn dezer dagen gericht op de nieuwe Commissie, wie welke portefeuille krijgt en hoeveel kandidaten er straks gekielhaald worden bij de hoorzittingen in het Europees parlement. Allemaal belangrijk, soms zelfs vermakelijk. Maar doe een paar stappen terug, en je ziet wat het onderliggende verhaal is, ook nu: de relaties tussen Berlijn en Parijs. En die zijn niet goed.
De Europese eenwording begon in de jaren vijftig om te zorgen dat Frankrijk en Duitsland, die in hun zucht naar continentale hegemonie de laatste drie grote Europese oorlogen tegen elkaar voerden, elkaar nooit meer naar de strot zouden vliegen. Voortaan zouden beide landen, die andere politieke en economische culturen hebben en het per definitie oneens zijn, niet meer met munitie schieten maar alleen nog met woorden. Dat is wat ze sindsdien hebben gedaan: compromissen zoeken. Meestal lukt dat. Dat Berlijn en Parijs overal anders naar kijken, is een gegeven. De EU is bedacht om dat te kanaliseren en te managen. De Commissie, Italië, Benelux-landen en tegenwoordig ook Spanje en Polen helpen daar vaak bij. Niettemin kijken buitenstaanders als Perissich vaak naar die eeuwige Frans-Duitse ruzies „met een mix van hoop, irritatie en ook frustratie over het feit dat je daaraan eigenlijk niet kunt deelnemen”.
Tot nog toe is het bijna altijd gelukt om die twee op één lijn te krijgen. Het duurt lang, er is een hoop drama, maar dan rolt er een compromis uit. Bankencrisis, eurocrisis, pandemie: alle grote problemen van de laatste vijftien jaar zijn met Europese compromissen weggemasseerd. Waarom? Simpel: omdat Fransen en Duitsers niet wilden dat de EU kapot zou vallen.
Hopelijk kan de nieuwe Commissie snel aan de slag om Parijs en Berlijn op één lijn te krijgen over de grote uitdagingen van deze tijd. Klimaat, economische weerbaarheid, behoud van de rechtsstaat, oorlog in Oekraïne, Russische dreiging – er ligt nogal wat op het bord. En nee, immigratie hoort hier niet bij. Het Europese migratiepact van mei wordt in diverse landen aan de kant geschoven door politici die, zoals de Oostenrijkse satiricus Karl Kraus schreef, „liegen tegen journalisten en dan geloven wat ze afgedrukt zien”.
Helaas gebeurt dat niet alleen in Hongarije of Nederland, maar nu ook in Duitsland – zie de nieuwe Duitse grenscontroles. Ook bij het stimuleren van de Europese economie, collectieve defensie en hulp aan Oekraïne staat Duitsland op de rem. Door ruziënde regeringspartijen en panische angst voor extreem-rechts blokkeert Duitsland gezamenlijke investeringen in vitale Europese industrieën (zie het Draghi-rapport van vorige week) en de levering van aanvalswapens aan Oekraïne. Omdat Frankrijk evenmin leiderschap heeft, gaat ook daar binnenlandpolitiek boven buitenlandpolitiek. President Macron en kanselier Scholz spreken elkaar, maar de chemie tussen hen is nooit super geweest. Beider blik is naar binnen gericht. Niet op Europa.
Maar als die twee hun verschillen niet overbruggen, kan Europa niet vooruit. Voor landen als Polen, met de Russische adem in de nek, is dat angstaanjagend. Buitenlandminister Sikorski zei eens: „Ik ben minder bang voor Duitse macht dan voor Duitse passiviteit.”
Steeds als de wereld verandert, geven Frankrijk en Duitsland Europa een ‘reset’. Zonder die twee lukt dat niet. Heel Europa is daar helaas nog altijd afhankelijk van – net als in de dagen van Marin.
In een onderzoekslijn die al ruim een halve eeuw loopt, wordt geregeld aan kinderen gevraagd hoe zij zich een wetenschapper voorstellen. En omdat kinderen tussen de ongeveer 6 en 14 jaar abstracte concepten als ‘een wetenschapper’ nog niet goed onder woorden kunnen brengen, mogen ze tekenen. Zo verschenen in de jaren zestig talloze mannen op papier die voor een schoolbord vol formules stonden. Of die gehuld in een laboratoriumjas met reageerbuizen goochelden. Vaak met woeste haren als Einstein.
Tegenwoordig tekenen vooral meisjes veel vaker vrouwelijke wetenschappers, bleek uit een recente studie. Al vertelde een onderzoeker laatst ook dat het Einstein-stereotype terugkeert wanneer er ouders bij zijn die gaan helpen, zoals in een museum. Waarschijnlijk omdat de zoekalgoritmes op hun telefoons dat stereotype als eerste tonen.
Minder onderzoek is er gedaan naar hoe kinderen ingenieurs zien. Dat beeld blijkt ook veel diffuser en vager. Kinderen uit regio’s met veel auto-industrie tekenden ingenieurs bijvoorbeeld vaker als een monteur. Kinderen uit regio’s met veel computerindustrie beeldden ingenieurs juist eerder af als ontwerpers aan een tafel met computers. En wat de studies gemeen hebben dat op een aanzienlijk aantal tekeningen wel machines en apparaten staan, maar dat de ingenieur zelf ontbreekt.
Lekker belangrijk, zou je misschien denken. Is het begrip ingenieur niet achterhaald? We spreken intussen toch ook van University of Technology en niet van Technische Hogeschool? En er loopt natuurlijk ook maar een dunne scheidslijn tussen enerzijds technologie gebaseerd op enorm veel fundamenteel onderzoek en anderzijds fundamenteel onderzoek met hulp van hoogstaande technologie.
Toch loont het de moeite om er verder over te denken. Ook al omdat het samenhangt met de rol van universiteiten in de samenleving, waarover Louise Fresco onlangs schreef. In grote lijnen kun je die rol opdelen in onderwijs, onderzoek en het delen van kennis met de samenleving, maar de kindertekeningen raken ook aan een wezenlijk verschil tussen instituten. Globaal: algemene universiteiten richten zich op het produceren van kennis en het begrijpen van wereld, samenleving en cultuur. Technische universiteiten spelen met zulke kennis om technologie te ontwikkelen en implementeren.
Dat daar vaak op een hiërarchische manier naar wordt gekeken, is geen geheim. Wetenschapshistoricus Steven Shapin beschreef in ‘The invisible technician’ hoe degenen die al het technische werk achter allerlei (beroemde) experimenten deden, grotendeels uit de geschiedschrijving van (natuur)wetenschap verdwenen. En iets dergelijks zie je soms nog steeds – en niet alleen in kindertekeningen.
Neem de omstreden, maar toch zo vaak geciteerde internationale ranglijsten van universiteiten. Bij het bepalen daarvan weegt kennisproductie nog altijd stukken zwaarder dan innovatie en technologie-ontwikkeling, zoals mijn collega Martijn Heck laatst aan de orde stelde. Of neem de wetenschapsjournalistiek. Volgens recent onderzoek ging het tot voor kort in krantenartikelen over natuurkunde zeventien maal (!) vaker over sterren, zwarte gaten, kleine deeltjes en quantumverschijnselen dan over toegepast plasma-onderzoek dat van belang is voor onder meer kernfusie, kunstmestproductie en medische technologie (en ja, daar was ik zelf deels debet aan).
Rest er dus nog altijd een erfenisje van het oude beeld dat onzichtbare mensen techniek ontwikkelen en inzetten? Of heerst nu vooral de gedachte dat met name handige jongens uit Silicon Valley technologie bedenken en naar de markt brengen? Het is hoe dan ook jammer. Niet het minst doordat zo over het hoofd wordt gezien wat mijzelf de laatste jaren telkens trof: hoe onderzoekers van verschillende instituten en nationaliteiten, en vaak uit allerlei disciplines – van sociologen, psychologen en juristen tot ingenieurs en wiskundigen –, samenwerken aan innovaties rond grote en geregeld grensoverschrijdende problemen zoals de energietransitie. En hoe ze tijdens een lang proces proberen in verbinding te staan met een web aan start-ups, bedrijven, belangenorganisaties, overheden en andere partijen om zo de technologie te verfijnen en verantwoord te implementeren.
Als het gaat om de rol van universiteiten, dan lijkt me dat een cruciaal onderdeel ervan: verantwoord innoveren – het ontwikkelen van technologie die mensen helpt en de samenleving steviger en weerbaarder maakt. Niemand zit te wachten op nog meer hightechcowboys à la Musk wier sociale-media-algoritmes stokoude stereotypen en karikaturen oprakelen, meningsverschillen opblazen en verdeeldheid zaaien. En die daar zelf megalomaan rijk van worden.
Ik hoef dat de minister natuurlijk niet te vertellen. Met zijn staat van dienst in wetenschaps- en technologiebeleid weet hij dit allang. Niet voor niets spaarde hij in het regeringsprogramma de ‘sectorplannen’ die met zulke constructieve kennisdeling en innovatie samenhangen. Het is alleen treurig dat sommige van zijn collega’s wetenschappers liever schetsen als woke-activisten. En dat mede door die sfeer de bezuinigingen nu al meteen belanden bij jonge mensen, wier toekomst mede bepaald wordt door allerlei crises – klimaat, stikstof, woon en landbouw – waarvoor juist kennis en innovatie nodig zijn. Het allertreurigst is hoe dit handig overstemd werd door een ongefundeerde ‘asielcrisis’ aan het crisisrijtje toe te voegen. Ondertussen overstroomde deze week een groot deel van Europa.
Margriet van der Heijden is natuurkundige en hoogleraar wetenschapscommunicatie aan de TU Eindhoven.
Ze zeggen het over kinderen, maar ook over nagels: dat ze ’s zomers sneller groeien. Is dat zo?
Koen Quint weet het antwoord. Hij is dermatoloog, oftewel huidspecialist, bij het Leids Universitair Medisch Centrum. Nagels vallen onder de dermatologie, vertelt hij, evenals haren, want beide soorten uitgroeisels ontspringen in de huid. De haren uit de haarfollikels en de nagels uit de nagelmatrix. Het zijn huidstructuren die anatomisch gezien veel op elkaar lijken.
„De nagelmatrix ligt onder de nagelriem”, vertelt Quint. „Hij steekt er een klein stukje onderuit: dat is dat lichtere halvemaantje.” De nagelmatrix bestaat uit delende nagelcellen. Die produceren keratine: een hard, hoornachtig eiwit waarvan ook je haren zijn gemaakt, en de buitenkant van koeienhorens.
In de nagelmatrix ontstaan door celdeling steeds nieuwe nagelcellen, die de oude – met keratine en al – samenpersen en naar buiten duwen. Maar terwijl je bij een haar onder de microscoop nog de structuren van de samengeperste cellen kunt herkennen, in de vorm van hoornige schubben die dakpansgewijs over elkaar liggen, zijn nagels zodanig samengeperst dat je die structuur niet meer ziet.
Vingernagels groeien gemiddeld zo’n 3 mm per maand, teennagels zo’n 1 mm. Die groeisnelheid hangt af van allerlei factoren, waaronder je leeftijd: vanaf je 25ste loopt de nagelgroei heel langzaam terug. „Maar ook andere factoren spelen mee”, zegt Quint. „Tijdens een zwangerschap groeien nagels bijvoorbeeld sneller. Ze groeien overdag sneller dan ’s nachts. En ’s zomers sneller dan ’s winters.”
Voor die voortdurende celgroei zijn veel voedingsstoffen en zuurstof nodig, legt hij uit. Die worden aangevoerd via een fijnmazig netwerk van haarvaatjes rondom de matrix. „Bij warm weer gaan die vaatjes wat verder openstaan, waardoor de aanvoer van zuurstof en voedingsstoffen beter is. De nagel groeit dan sneller.”
Ook tijdens een zwangerschap is de doorbloeding vaak overal net iets beter. En zonlicht lijkt mee te helpen, via de verhoogde productie van vitamine D en daarmee een efficiëntere kalkstofwisseling. „Die stimuleert de nagelgroei indirect, want nagels bestaan voor maar 0,07 procent uit kalk”, merkt Quint op. Hoe dan ook: ’s zomers groeien nagels dus sneller dankzij warmte en zonlicht.
Andersom kunnen stress en ziekten leiden tot een verstoorde nagelgroei, aldus de dermatoloog. Bij bepaalde hart- en vaatziekten ziet hij bijvoorbeeld soms ‘trommelstokvingers’ en ‘horlogeglasnagels’: karakteristiek verbrede vingertoppen met grote, bolle nagels. Mensen met de auto-immuunziekte psoriasis hebben vaak witte, brokkelige nagels. Stress veroorzaakt soms verkleuringen, putjes of ribbels. En ook het stoten van de nagelmatrix of van de nagel zelf kan verkleuringen geven, zoals witte vlekjes. Die laatste ontstaan dus niet door een gebrek of teveel aan calcium, wat veel mensen denken.
Nagels zijn een ondergeschoven kindje in de dermatologie, merkt Quint op. „In het handboek dat ik hier voor mij heb liggen, gaat maar één hoofdstuk over haar en nagels. En vier vijfde daarvan gaat over haar.” Nagels verdienen volgens hem meer aandacht: ze zijn nuttig (als gereedschap, en als bescherming van de vingers en tenen) en cosmetisch belangrijk. Ook geven ze dus soms aanwijzingen die kunnen bijdragen aan een diagnose. Een collega van Quint werkt aan een model van de nagel voor onderzoeksdoeleinden: een nagel die groeit in een petrischaaltje. „Dat blijkt nog niet zo makkelijk te zijn. Het nagelapparaat zit geweldig complex in elkaar.”