Guust Flater is de ultieme antiheld. Het door tekenaar André Franquin bedachte strippersonage werkt op de burelen van het stripblad Robbedoes, maar zonder iets bij te dragen aan de productie. Post sorteren lijkt zijn taak te zijn, maar de brieven hopen zich op, terwijl hij óf slaapt, óf alles in het honderd laat lopen met onnavolgbare acties.
Hij werkt niet, maar hij doet genoeg. Guust is dromer, anarchist, dierenbeschermer, uitvinder. Maar wat hij onderneemt, eindigt in chaos, misverstanden en kwellingen voor zijn collega’s: ontploffingen, verwondingen, rook, water en vuur. Dat hij mag blijven komen op kantoor is een raadsel waar geen vragen bij worden gesteld in deze strip, een lofzang op de ledigheid.
De Franstalige Belg André Franquin (1924-1997) bedacht de slungelige Guust Flater (van oorsprong, in het Frans, Gaston Lagaffe) in 1957 als losse illustratie voor het stripblad Spirou. Gaandeweg werd Guust een strip van twee stroken en weer later van een pagina. Franquin bleef hem tekenen, in zijn heldere, swingende stijl, tot 1996.
Guust werd zijn populairste creatie, met wereldwijd ruim 30 miljoen albums verkocht in bijna dertig talen. In zijn overzichtswerk 100 Stripklassiekers memoreert journalist Geert De Weyer dat de verkoopafdeling van de uitgeverij zich eerst nog verzette tegen publicatie van een Guust-album: „Niemand interesseert zich voor zo’n antiheld.”
Niets was minder waar. Sterker nog: de uitgever ziet er ruim 25 jaar na de dood van Franquin nog steeds brood in. Guust maakt een triomfantelijke comeback in de herschepping van de reeks, na decennia afwezigheid, door een nieuwe tekenaar, de Canadees Delaf. Het in dezelfde stijl voortzetten van een stripserie is een bekend en aanvaard verschijnsel in de stripwereld, waarin de uniciteit van tekenkunst geen prioriteit heeft. Vele grote striphelden, onder wie Asterix, Suske en Wiske en Blake en Mortimer, gingen Guust voor. Wel pas na verzet van de dochter van Franquin, die verkondigde dat Franquin nooit heeft gewild dat Guust een nieuwe vader kreeg. Maar Franquin had zijn rechten verkocht en de uitgever presenteerde op 22 november het nieuwe album Flater slaat weer toe.
Wat maakt de Guust van Franquin zo populair? Velen koesteren klaarblijkelijk de aversie tegen werken van Guust en willen, in het diepst van hun gedachten, ook alleen maar spelen en slapen. Hoogtepunt in het werkschuwe genre is de aflevering waarin zijn collega’s Guust een week lang alleen maar zien binnenkomen en vertrekken. Waar is hij toch? In het archief. Daar ontdekken ze een berg boeken. Een slordig gestutte, lange tunnel leidt hen naar een holte in de berg, een boekengrot, waar Guust vredig ligt te slapen op een bedje. Een prachtig beeld.
Per ongeluk
De lol van deze klassiek geworden strip zit in de grotesk aangezette slapstick en de absurde rampen die Guust veroorzaakt. Per ongeluk uiteraard, maar al die onbedoelde wreedheid en destructie is vaak grappig. De sporadische wraak van zijn collega’s, wel moedwillig, is dat niet minder.
Het mooist bij Franquin zijn de afleveringen waarin er nog niets kapot gaat en vooral het dreigende slotbeeld frappeert. Als Guust zich haast naar de wielerwedstrijd, vliegt zijn auto met racefietsen op het dak onherroepelijk op zijn kop. Maar dan rijdt dit gevaarte gewoon verder de heuvel af: vier fietsen met een auto op hun rug. Een vergelijkbare choreografie voert tekenaar Krasser uit als hij de hete rodepepersaus van Guust proeft. Hij trekt zijn kleren uit en loopt schreeuwend van pijn tegen de muur op, over het plafond, ondersteboven eindigend met zijn hoofd in de wasbak: de perfecte positie om water in zijn mond te spuiten.
Guust is een man van de vooruitgang, zoals alle uitvinders. Voor elk alledaags werkje of probleem, weet hij een onorthodoxe oplossing te bedenken. Maar zijn onuitputtelijke inventiviteit leidt steevast tot floppen en knallen. Onvergetelijk is de doos op zijn hoofd met armen met zuignappen op de wang om te voorkomen dat je op de wang bijt bij het kauwen. Hij verzint onder meer een zichzelf opvouwende fiets, een schommel met elastieken touwen en een ventilator met vliegtuigmotor.
Wat hij bedenkt, gaat op vele manieren mis. De raket op zijn rug waarmee hij wil vliegen, werkt op een vlam die zijn billen brandt. Bij de methode om in één klap de schoorsteen te vegen, met een kruitmengsel, worden de stukken schoorsteen projectielen die een militair vliegtuig aan flarden schieten.
Bij alles wat er mis gaat, blijft Guust zelf onverstoorbaar. Collega’s schreeuwen en lopen rood aan, maar als Guust al merkt wat hij veroorzaakt, dan ontsnapt hem alleen een ‘Nou moe!!’ of een ‘pfff’.
Dierenliefde
Deel van zijn onthechte levenskunst is zijn onvoorwaardelijke band met dieren. Op zijn kantoor houdt hij onder meer een meeuw, een kat en een muis. Commotie verzekerd. Als de meeuw een slecht humeur heeft, doet het personeel een helm op, want dan pikt ie op je kop. Meermaals toont Guust op vertederende wijze zijn overtuiging dat dieren hun plek verdienen. Als een visser plaatsneemt naast Guust met hengel, begint de man een boos betoog dat het zeker zo’n grap wordt waarin de amateur een grote vis binnenhaalt, terwijl vissen professionalisme vergt. Als de man is uitgetierd, haalt Guust zijn hengel op en zegt droog tegen vriendin Jufrrouw Janni: „Ik denk dat onze fles wijn nu wel koel is.” In een andere strip verbaast hij een jager met zijn geweer. Dat schiet wortels naar de konijnen. De konijnen hebben de energie nodig in het jachtseizoen, is zijn verklaring. Guust is geen uitgesproken geëngageerde strip, maar voor wie dat wil is er genoeg te lezen in zijn dierenliefde.
De oneindige vindingrijkheid van Guust leeft bij de gratie van de creatieve, speelse en kinderlijke geest van zijn schepper. In zijn bijna duizend afleveringen met flaters tuigt Franquin een wereld op waarin voor volwassen realisme geen plaats is. In het bijzonder put hij er plezier uit om een vondst oneindig uit te melken. Een gag is bij Franquin vaak een running gag. Zoals Guust met cactus, met zijn latex-versie van zichzelf of met zijn zelfgemaakte muziekinstrument, brontosaurofoon, een soort buitenmaat harp, door collega’s ‘flaterfoon’ gedoopt. Het ding veroorzaakt trillingen die het stuc van de muren trilt, verdiepingen doet instorten en zelfs een keer het leger doet denken aan een aanval.
Die grappen groeien mettertijd, als collega’s bij voorbaat hun wanhoop bezingen: niet weer! Onmatig is Franquin ook in de kluchtige botsingen tussen Guust en agent Vondelaar en zakenman Demesmaeker. De kracht zit in de herhaling.
Nieuwe Guust
Het nieuwe Flater slaat weer toe is een herkenbare Guust: Delaf heeft alle ingrediënten gekopieerd. Vaste personages keren terug, net als de meeuw en de kat met hun fratsen. De inrichting van de redactie en de kledingstijl ademen opnieuw de jaren zestig en zeventig, de vrouwen zijn secretaresses, de mannen roken pijp. Guust is slechts op vakantie geweest, verkondigt hij. Het belangrijkste: ook de grappen zijn geënt op de humor van Franquin. Al op de eerste pagina bijt een giftig goedje een gat in de grond en valt er door het gat een bowlingbal van Guust op het hoofd van redacteur Pruimpit een verdieping lager: in de tijd gestolde leut.
Delaf knipoogt wel naar het heden. Guust vindt een elektrische fiets en de mobiele telefoon uit, de G-phone. Hij doet dat op de hem kenmerkende omslachtige en hilarisch nutteloze wijze: de fietsaccu zit in een kar achter de fiets en voor de klassieke telefoon met hoorn aan een draad heeft hij een rail langs alle muren bevestigd. Vanzelfsprekend wordt de telefoon een projectiel en als de mensen kermen van pijn oppert Pruimpit dat Guust zijn telefoon beter de ai-phone kan noemen. Delaf is verzot op woordgrapjes en hij is er gelukkig iets beter in dan Franquin.
Zijn traditionele uitvindingen leveren ook prettig vermaak op, zoals een supersterke elektromagneet en ijs dat in elastieken draden uiteenvalt en van Guust een soort Spiderman maakt. Dat laatste gegeven had Delaf visueel nog wel uitbundiger en slimmer kunnen benutten – er zit een goede running gag in. Sommige vondsten zijn flauw en gemakzuchtig, zoals de onzichtbare hangmat en de nieuwe autobanden die Guust besteld bij een stuiterbalfabrikant.
Psychiater
Dat Delaf zich ervan bewust is dat deze strip vooral nostalgische, oudere lezers zal trekken, kun je concluderen uit de introductie van een psychiater, die de gefrustreerde collega’s van Guust behandelt. Het toevoegen van psychologie geeft dialogen soms extra jeu. Guust loopt binnen en zegt tegen zijn collega: „Kwabbernoot? Ik heb een moreel probleem.” Kwabbernoot antwoordt: „Ik ook. Maar ik slaag er elke weer in mezelf te beheersen en je niet te wurgen.”
Ook de atypische wijze waarop Guust zijn flaterfoon verdedigt, richt zich op volwassenen. „Kunst moet confronterend zijn”, stelt hij. Enerzijds klinkt dat parmantig in dit universum vol struikelhumor en boemknalgrappen, anderzijds: Guust laat als geen ander zien hoe ongeschikt de mens is voor het leven.
Nog meer eigenheid etaleert Delaf als hij zowaar een goede reden verzint voor de lethargie van Guust. Hij tekent een weekend waarin Guust aan een stuk door anderen helpt. Na zo’n druk weekend moet je maandag wel bijslapen op kantoor. Met deze daad van liefde kleurt Delaf het karakter van Guust op nieuwe wijze.
Minder geslaagd zijn de tien pagina’s waarmee het album afsluit, een vervolgverhaal rond kwijtgeraakte strippagina’s. Delaf schept er ruimte mee om zelfspot te tonen. Tekenaar Krasser doet namelijk net als hij het tekenwerk van Franquin in zijn stijl over, maar zijn collega’s reageren gematigd enthousiast. Je ziet het verschil niet meteen, zegt de een, en volgens een ander zit het verschil hem „in de details”. „Velen voelen zich geroepen, maar Franquin imiteren….” De arme Krasser zakt ineen: „Jullie hebben gelijk. Ik kom niet eens aan z’n enkels.”
Zo erg is het niet. De nieuwe Guust door Delaf is een meer dan respectabele poging een stripheld te reanimeren. Waarbij vooral de vrijheden die de nieuwe tekenaar zich veroorlooft naar meer smaken.
Wat voorgoed verdwenen is, zijn de stijlvolle, aangeklede handtekeningetjes waarmee Franquin zijn werk ondertekende. Onder een pagina met een grap over een bokshandschoen, een geweer of verkeer, schreef hij zijn naam met een bokshandschoen aan, uitlopend in een geweerloop of in een verkeersbord. Schitterend. Delaf waagt zich er terecht niet aan: niet alles is vervangbaar.