
In een paar weken tijd komen er drie filmportretten uit van belangrijke WOII-figuren. Twee collaborateurs: Leni Riefenstahl en Vidkun Quisling. En één verzetsheld: Dietrich Bonhoeffer. Alle drie gaan de films meer om de (collectieve) herinnering aan de Tweede Wereldoorlog, dan over de periode zelf.
‘Riefenstahl’
Riefenstahl draait om nazi-propagandist Leni Riefenstahls strijd tegen de geschiedenis. Voor de documentaire kreeg regisseur Andres Veiel voor het eerst toegang tot haar persoonlijke archief. Het bleek een selectieve collectie, die reflecteert hoe Riefenstahl zichzelf probeerde te rehabiliteren na de oorlog.
Riefenstahl was „Hitlers favoriete regisseur”. Ze maakte invloedrijke propagandafilms als Olympia en Triumph des Willens. „Documentaires”, zoals zij ze noemde, maar zéér geënsceneerd. Na de oorlog afficheerde ze zichzelf als een naïeveling. Ze wist van niks, was slechts filmmaker die geen opdracht kon weigeren, Goebbels haatte haar! Enzovoorts. Dat werkte deels: Riefenstahls stijl en foto’s van de Soedanese Nuba raakten in de jaren zeventig kortstondig in zwang in Amerikaanse kunstkringen.
In het archief vond Veiel ‘niet eerder vertoonde’ interviewfragmenten waarin Riefenstahl „nein!”-roepend opspringt als ze de controle over haar verhaal verliest. En gruwelijk nieuws: Riefenstahl zou zelf verantwoordelijk zijn geweest voor een massa-executie in Polen. Een ‘regie-aanwijzing’ („haal die Joden weg”) zou geïnterpreteerd zijn als doodsvonnis.
Het overtuigendste aan Riefenstahl is echter de montage. Veiel laat Riefenstahl zichzelf tegenspreken. Opgenomen telefoongesprekken suggereren dat haar verdedigers vooral hun eigen oorlogsverleden probeerde weg te verklaren. Als Riefenstahl beweert dat ze slechts kunstenaar was, snijdt de film naar beelden uit haar propagandafilms. Onmiskenbaar is dit de esthetiek van het fascisme, zoals Susan Sontag dat in Fascinating Fascism omschreef. Hitler als God tussen joelende, geometrische menigten; de verheerlijking van het lichaam in Olympia; zelfs de ‘nobele wilde’ die Riefenstahls de Nuba maakte in de jaren zeventig. Je kunt niet anders dan concluderen: degene die dit maakte, móét erin geloofd hebben.
‘Quisling: The Final Days’
Quisling: The Last Days is de beste film van de drie. Kapitein Vidkun Quisling is na Judas de beruchtste verrader uit de geschiedenis. Hij omarmde de nazi’s in 1940, en voerde vanaf 1942 de bevelen van het Derde Rijk uit als minister-president. Deze Noorse film richt zich op zijn laatste dagen, als pastor Olsen de taak krijgt hem spirituele rust te bieden tijdens zijn rechtsgang.
Het verhaal wordt wat werktuigelijk verteld, met stukjes rechtbank, celgesprekken en familiebezoekjes die elkaar afwisselen. Maar in de gesprekken tussen Quisling en Olsen ontstaat grote emotionele en filosofische diepgang. Kapitein Quisling beweert dat hij het juiste deed: hij beschermde Noorwegen tegen de bolsjewieken. Het was oorlog „en in oorlog sterven mensen”. Dat is niet simpelweg een verdediging, het is zijn rotsvaste geloof. Pastoor Olsen priemt en hakt daar in, maar het confronteert hem ook: is zijn eigen geloof ook zo absoluut? En heeft hij wel het juiste gedaan door zijn gezin koste wat kost te beschermen tijdens de oorlog?
Hierin ontstaat een beeld van de traumaverwerking van Noorwegen. Iedereen moet erkennen dat hij fouten gemaakt heeft, dat hij „de farizeeër” is en niet „de tollenaar”. Alleen zo vindt Noorwegen genade. Wat Olsen scheidt van Quisling – en ‘de goeden’ van de nazi’s – is niet de zuiverheid van zijn overtuigingen, maar het feit dat hij twijfelt aan zijn geloof. Een zeer krachtig geacteerd slot laat ook de kijker niet wegkomen met een moreel zuiver einde.
‘Bonhoeffer: Pastor, Spy Assassin’
In Bonhoeffer: Pastor, Spy Assassin bestaat er juist geen twijfel. De nazi’s zijn duivels.. Pastoor en (geestelijk) verzetsleider Dietrich Bonhoeffer is een superheld: de Jezus van WOII.
Dietrich Bonhoeffer was een geestelijk leider die vanaf het kansel tegen de nazi’s oreerde. Hij leidde de Bekennende Kirche, die in opstand kwam tegen de inschikkelijke Duitse Protestantse Kerkconfederatie. En hij zwoer samen met de Abwehr om Adolf Hitler te doden. In 1945, drie weken voor het einde van de oorlog, werd hij opgehangen in een concentratiekamp. Hij liet tientallen geschriften na: pleidooien tegen geloof in „valse idolen”, kerkpolitiek, de noodzaak tot offers.
Maar Bonhoeffer is niet echt geïnteresseerd in zijn theologie. Regisseur Todd Komarnicki (scenarist van Sully) maakte een chaotische, chronologisch verwarrende en platte avonturenfilm van Bonhoeffers leven. Christelijke collaborateurs zijn in die wereld reliëfloos fout, waardoor de film automatisch diepgang verliest.
Het is ook nog slecht geacteerd. Duitse accenten klinken Muppet-achtig, Bonhoeffer kijkt bijna psychotisch dromerig, Adolf Hitler, de herkenbaarste man uit de wereldgeschiedenis, lijkt totaal niet. En dan de actiefilmdialogen. Bij een verwoeste brug: „Bridges don’t like bombs”. Er is weeskinderenfilosofie. „Vader zegt: „Ik begrijp vliegers niet: al die moeite en het brengt je nergens!” Bonhoeffer: „Ik denk dat het idee is dat je erdoor naar boven gaat kijken.” En de twijfelachtige geschiedkundige scènes: Churchills sigaar en mollenbril vallen bijna van zijn gezicht als hij leest wat Bonhoeffer schrijft. Inspireerde Bonhoeffer het Britse verzet?
Aan het eind wordt Bonhoeffer zélf een heilige. Hij bestijgt het schavot, de wolken breken open. Hij gaat Jezus niet slechts achterna, hij wordt Jezus. Een soort verafgoding waar de echte Dietrich Bonhoeffer ongetwijfeld tegen zou zijn.
