N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Doornroosje In ‘Doornroosje’, volgende week in Carré, geeft choreograaf Matthew Bourne het balletsprookje een gothic twist. Ook andere choreografen zagen méér in het ogenschijnlijk eenduidige verhaal.
Het is zijn specialiteit: de Brit Matthew Bourne pakt al sinds 1992 klassieke titels bij de kladden, voegt er een eigen twist en ironische humor aan toe en trapt dan het choreografisch pedaal diep in. Resultaat: balletvoorstellingen als musicals, maar dan zonder zang. Die is overbodig, want choreograaf Bourne is een uitstekende verteller.
Swan Lake, met een prins die verliefd werd op een mannelijke zwaan, betekende in 1995 zijn definitieve, internationale doorbraak. Tienduizenden zagen zijn bewerkingen van De Notenkraker, Assepoester, Carmen (The Car Man), Romeo en Julia enzovoort, gesitueerd in verrassende decors, waaronder Londen tijdens de Blitz, een garage en een psychiatrische inrichting. Daarnaast adapteerde hij films en literatuur voor het danspodium: The Red Shoes, Lord of the Flies, Edward Scissorhands. In 2012 nam hij het klassiekste der klassieke balletten onder handen: The Sleeping Beauty. Met die voorstelling komt gezelschap New Adventures nu naar Amsterdam.
Het sprookje van de gebroeders Grimm is vele malen in klassieke stijl gereviseerd in verschillende, klassieke versies waarin het sprookje en Marius Petipa’s choreografie uit 1890 worden gevolgd. Elk zichzelf respecterend balletgezelschap heeft wel een eigen Doornroosje. Als object voor hedendaagse interpretatie is het ballet minder geliefd: te rechttoe rechtaan (de overwinning van goed over kwaad), platte karakters. Toch hebben danskunstenaars in de loop der jaren ingangen gevonden om het verhaal van het slapende prinsesje te actualiseren of op een andere manier uitdagender te maken. Hetzij door de plot een andere draai te geven, hetzij een thema of motief uit te vergroten of met een beroep op psychoanalyse de diepte in te duiken.
Gothic twist
Bourne geeft het verhaal een gothic twist en brengt chronologisch orde aan door het te laten beginnen in 1890 (premièrejaar van het ballet), met de geboorte van het prinsesje. Dan verspringt het naar 1911, als zij volwassen is en vervolgens naar 2011, het jaar waarin Bourne zijn ballet creëerde. Hij lost het dramaturgische monstrum van een prins die uit het niets opduikt en Doornroosje kust, op door al vóór het ‘prikincident’ een minnaar te introduceren. Deze gewone sterveling overleeft honderd jaar dankzij de vrijwillig opgelopen beet van de goede fee annex goedaardige vampier. Feeën, vampiers, slaapwandelaars, een woeste gothic party – in sneltreinvaart ontrolt het ballet zich, met hier en daar een knipoog naar Petipa.
Een andere radicale bewerking van The Sleeping Beauty is die van Mats Ek. Hij verving in 1996 de scherpe spoel waaraan de heldin, een rebelse meid, zich prikt door een heroïnespuit en transformeerde de honderdjarige slaap in de langgerekte roes van verslaving. Elke eenduidigheid werd door de Zweed resoluut om zeep geholpen: de bezorgde ouders en de society-feeën zijn vooral met zichzelf bezig, de ‘pure’ Doornroosje wordt heroïnehoertje, de ‘slechte’ fee Carabosse is dealer én tedere geliefde van Doornroosje, de goud gelokte prins Désiré is een racist die zijn rivaal vermoordt maar zich óók liefdevol ontfermt over het kind dat deze verwekte bij Doornroosje.
Recenter is de intrigerende versie van Marcos Morau, geïnspireerd op de ‘ballets blancs’ vol etherische, bovennatuurlijke witte wezens uit de negentiende-eeuwse klassiekers. De Spanjaard legt in Dornröschen (2022) bovendien een parallel tussen de bezorgde ouders van Doornroosje met de overbeschermende curling ouders van vandaag: ouders die angstvallig elk obstakel voor hun kind uit de weg willen ruimen. In identieke witte tutu’s en met smetteloos witte hoofdkapjes glijden de dansers over het toneel. Als angstige vogeltjes blikken ze om zich heen, bedacht op gevaar. Hun tedere zorg houdt het opgroeiende kind in een constante sluimering; ze dragen en slepen de dochter rond, hysterisch bang voor de buitenwereld. Angstige schijnzekerheid transformeert langzaam naar onzekere vrijheid.
Zelfverklaard wereldverbeteraar
Allesbehalve abstract is de het vierluik Sleeping Beauty (2011-2013) van shock-choreographer Ann Liv Young. Met veel spektakel stelt zij ‘het goede’ en ‘het slechte’ voor als kinderdromen en -angsten. Het personage Sherry, een geblondeerde schoonheidsspecialiste en zelfverklaard wereldverbeteraar, strooit als goede fee met allerhande wellnesstherapieën en schenkt rose caffè lattes. In het tweede deel is het echtpaar Maleficent (een verwijzing naar Disney, visueel ook naar de Addams Family) verwikkeld in bittere strijd om de voogdij over hun kind: met een claim op zorg wordt de wereld van het kind vermalen.
Bourne houdt het lichtvoetiger. Doornroosje moet haar liefde weliswaar bekopen met een liefdesbeet van haar beminde tuinman, maar daardoor mag het einde van het sprookje hier heel letterlijk worden genomen: als gelukkige vampiergezinnetje leefden ze nog lang en gelukkig. Eeuwig zelfs.
Sleeping Beauty. Door New Adventures/Matthew Bourne. 2 t/m 5/5 in Theater Carré, A’dam. Inl: theatercarre.nl
De subsidietoekenningen van het Fonds Podiumkunsten hebben geleid tot veel verbazing en onrust in de theatersector. Maar liefst 59 groepen kregen een positief advies zonder dat er budget was om hun aanvraag voor 2025-2028 te honoreren. Onder de afgewezenen bevinden zich alom gerespecteerde gezelschappen als Orkater, De Warme Winkel, Wunderbaum en BOG en makers als Alexandra Broeder en Laura van Dolron. Dat zijn theatermakers die het Nederlandse theater de afgelopen jaren kleur en smaak hebben gegeven.
1. Hoe belangrijk is het Fonds Podiumkunsten?
Belangrijk. Het is het grootste van de zes rijkscultuurfondsen. 127 ensembles, gezelschappen en makers krijgen in 2025-2038 samen jaarlijks 40,2 miljoen euro. Voor de meeste theatergezelschappen dekt die fondsbijdrage een belangrijk deel van de begroting. Als ze daarop rekenen, en het valt weg, kan dat tot existentiële problemen leiden.
2. Wat merkt het publiek van het subsidiebesluit?
Onder de 127 ensembles, gezelschappen en makers die meerjarige subsidie krijgen, zijn 53 nieuwkomers. Daaronder vallen bijvoorbeeld Bureau Vergezicht (uit Amsterdam, teksttoneel), Garage TDI (Assen, jeugdtheater), Minoux (Den Bosch, teksttheater) De Theatertroep (Amsterdam/vaudeville), Studio 52nd (Amsterdam, teksttheater), De Jonge Honden (Zwolle/ jeugdtheater). Daartegenover staat dat onder andere Orkater, De Warme Winkel, Wunderbaum, BOG, Broeder en Van Dolron een ongewisse toekomst tegemoet gaan. Nu hun subsidie wegvalt, moeten zij onderzoeken of ze voort kunnen bestaan.
Lees ook
Theaterseizoen begint met protestactie van woedende theatermakers
3. Wat is de werkwijze van het Fonds?
Het Fonds schrijft: „Bij de beoordeling van de aanvragen lag de nadruk op de plannen en minder op prestaties uit het verleden.” Anders dan voorheen, is de artistieke kwaliteit van eerder werk geen apart criterium. Oud werk speelt alleen nog mee op de achtergrond, legt het fonds uit, om te beoordelen hoe haalbaar de nieuwe plannen zijn.
De commissies bekijken voorstellingen of de (twee tot vier) videoregistraties die de theatermakers van hun werk aanleveren bij de aanvraag. Ook leunt de commissie op de kennis van adviseurs.
4. Wat zijn de vier criteria van het Fonds?
Het Fonds hanteert vier maatstaven. Ten eerste artistieke kwaliteit. Het werk in 2021-2024 geldt als „referentie”, de kwaliteit van de plannen weegt zwaarder.
Ten tweede: de publieksfunctie. Dat gaat over de vraag voor wie de voorstellingen gemaakt worden, en met welke marketingstrategie het publiek bereikt gaat worden.
Ten derde: de betekenis voor de Nederlandse podiumkunst. Ook hier gaat het niet om artistieke prestaties in het verleden, maar om de plannen. Het Fonds vraagt uitgewerkte plannen die de verwachting wekken dat de aanvrager een verrijking van een genre of discipline kan gaan worden.
Ten vierde: geografische spreiding, oftewel de vestigingsplaats en de spreiding van activiteiten over Nederland. Opvallend: internationale activiteiten tellen niet. Een standplaats in de Randstad heeft geen positieve waarde, een standplaats daarbuiten wel.
5. Wie beoordeelt de aanvragen – en wat is ‘ontschotting’?
De aanvragen voor vier jaar productiesubsidie zijn verdeeld in drie categorieën: klein, middel, groot. Elke categorie heeft een eigen commissie, met zeven tot tien leden en een voorzitter. Er zijn geen aparte commissies voor theater, dans, pop, klassiek, literatuur, de hoofddomeinen van podiumkunst. De commissies zijn „ontschot”, zoals dat heet.
Ontschotting betekent: de deskundigen zitten door elkaar. Een danskenner oordeelt ook over kamermuziek en vice versa. De redenatie van het fonds is dat veel makers uit meerdere genres plukken, en hybride werk maken: cross-overs. Vanuit die gedachte is het goed om kenners met een verschillende achtergrond over die aanvragen te laten oordelen. Een ander perspectief: ook als je er geen verstand van hebt, moet je oordelen over aanvragen.
6. Waarom zijn Orkater, De Warme Winkel, Wunderbaum, BOG afgewezen?
Orkater en De Warme Winkel ontvingen, in tegenstelling tot de andere twee, een positief advies, maar scoorden onvoldoende punten om geld te krijgen. Bij Wunderbaum schrijft de commissie daarentegen: „De plannen zijn niet inspirerend uitgewerkt in prikkelende voorstellingsconcepten” en „de publieksambities zijn matig toegelicht en uitgewerkt”. Bij De Warme Winkel: „De plannen bevatten weinig informatie over de vormgeving en de speelstijl, en ook het verhaal of de spanningsboog worden nauwelijks toegelicht.” Bij BOG: in de publieksbenadering zijn „de beschreven acties en middelen niet ingebed in een strategische publieksvisie”. Bij Orkater zou de signatuur „nogal diffuus” zijn en ontbreekt „een samenhangend artistiek profiel”. De commissie ziet Orkater „eerder als een wisselende groep makers dan als een collectief”.
7. Hoe reageren de groepen op het werk van het Fonds?
„Een donderslag bij heldere hemel.” De afgewezen groepen zijn geschokt. Er is veel verdriet, woede en ongeloof. „We hadden niet verwacht dat ze dit zouden doen met al die makers die midden in hun carrière zitten”, zegt Anne Baltus, zakelijk leider van BOG. „Belachelijk”, noemt Vincent Rietveld van De Warme Winkel, het fondsbesluit. „De criteria zijn absurd: ze kijken niet naar geleverde prestaties. Je kan als commissie toch niet een kroonjuweel van het theater onder de bus gooien?”
40 procent van de gesubsidieerden is nieuw. Rietveld: „Ik ben blij voor hen, maar welk vooruitzicht hebben zij? Als er elke vier jaar 40 procent nieuwe groepen komt, dan weten ze nu al dat ze zich over acht jaar moeten opheffen.”
8. Welke kritiek hebben de gezelschappen op het Fonds?
Wunderbaum zakte in de beoordeling op het punt van de ‘Artistieke kwaliteit’ van ‘zeer goed’ in 2020 naar ‘voldoende’ in 2024. Daartussen zitten nog ‘ruim voldoende’ en ‘goed’. Dus van een 9 naar een 6. „Het is zo negatief, alsof het niet over ons ging”, zegt Jeldau Kwikkel, zakelijk leider van Wunderbaum. „Terwijl onze Duitstalige voorstelling De hondenpoepaanval (uit 2023) in de selectie van beste voorstellingen in Duitsland zat. The New York Times en The Guardian waren lovend, en het vakblad Theater Heute koos het tot beste voorstelling, beste nieuwe toneeltekst en beste dramaturgie van het afgelopen seizoen in Duitsland. Maar wat je gemaakt hebt, doet er niet toe.”
De artistiek-inhoudelijke kwaliteit van Wunderbaum werd in Rotterdam door de lokale commissie Theater en Letteren (met tien vakspecialisten) wél weer beoordeeld als „zeer goed”. Die commissie schrijft: „Wunderbaum weet nog steeds te verrassen met onverwachte theatrale concepten, grote ambachtelijkheid in het spel en kenmerkende aanstekelijke speelplezier en humor, (juist) ook bij zware onderwerpen.”
Rietveld (Warme Winkel) merkt op dat het Fonds Podiumkunsten niet wil snappen hoe kunst wordt gemaakt: „Onze kracht is spontaan werken, en de dramaturgie en speelstijl in de repetitiezaal bedenken. Maar de commissie klaagt dat we de dramaturgie en stijl in onze plannen niet uitwerken en noemt dat een zwakte. Dat is toch de omgekeerde wereld? Mag je niet werken zoals je wilt? Dan moet je toch zien dat onze aanpak goede voorstellingen oplevert? Ze vragen naar ons verhaal, maar we hebben nog nooit iets met een verhaal gemaakt.”
Een ander criterium van het Fonds is publieksfunctie. Baltus (BOG): „De commissie schrijft dat we uitgaan van een groei van bezoekers van 60 procent en noemt dit onrealistisch. Maar dat percentage is een fout, want de commissie rekent de afgelaste voorstellingen in de coronajaren mee voor het gemiddelde aantal bezoekers dat wij krijgen. Dat klopt natuurlijk niet. Als je alleen rekent met bezoekers in de zaal, hoeven we maar iets te groeien, en gezien onze populariteit is dat realistisch.”
Bij het criterium ‘Betekenis voor de Nederlandse Podiumkunsten’ kregen BOG en Wunderbaum als oordeel ‘neutraal’. Baltus: „Terwijl onze manier van schrijven toch radicaal anders dan die van anderen is. Die aanpak leeft ook enorm in het amateurcircuit en op toneelscholen, horen we.” Ook Orkater kreeg het oordeel ‘neutraal’, terwijl het gezelschap eerder werd beloond door het FPK vanwege zijn talentontwikkelingstraject, vertelt directeur Ten Cate, „en het feit dat we onderbelichte verhalen brengen. Beide zijn we intensiever en voor meer publiek gaan doen.”
Het in Amsterdam gevestigde Orkater levert een „beperkte bijdrage aan de geografische spreiding van de Nederlandse podiumkunsten”, oordeelt het FPK. Directeur Wieke ten Cate: „Terwijl Orkater 90 procent van zijn 60.000 bezoekers per jaar buiten Amsterdam trekt.”
9. Wat doe je allereerst als de subsidie wegvalt?
Bezwaar maken. Dat is een weg die velen volgen. Komende maanden zijn er hoorzittingen over de bezwaren, het Fonds wil dat alle 66 bezwaarmakers in januari duidelijkheid hebben.
Voor talentontwikkeling krijgt Orkater subsidie van het Rijk en de gemeente Amsterdam. Voor grote projecten is geld van het FPK begroot. Met die producties haalt Orkater ook het meeste geld binnen, legt Ten Cate uit. „Wat we nu proberen is het moment van snoeien zo lang mogelijk uit te stellen.”
Deze zomer zijn bij de andere drie afgewezen groepen van de medewerkers wel alvast de contracten opgezegd. Rietveld (Warme Winkel): „Zo’n gezelschap is een precair bouwwerkje. Dat stort nu in. Daar zit de echte pijn.” En door alles wat geen kernactiviteit is, gaat een streep.
Maar niet alle plannen zijn van tafel. Wunderbaum en De Warme Winkel kregen wel gemeentelijke subsidie, van respectievelijk Rotterdam en Amsterdam, en denken nu aan goedkopere, uitgeklede versies van de producties die ze hadden willen maken. Ze gaan op zoek naar andere fondsen en hopen dat coproducenten een groter deel willen bekostigen.
Kwikkel (Wunderbaum): „Omdat we dat Rotterdamse geld hebben, is het logisch dat we ons meer op Rotterdam richten. Dan laten we, oneerbiedig gezegd, de spreiding van het FPK eventjes zitten. En omdat we Europees opereren ga ik naar Europese subsidies kijken. Bovendien zijn we zuinig geweest en staat er nog twee ton aan reserve op de balans. Die ga ik helemaal opmaken. Dan zien we wel waar het schip strandt.”
Baltus (BOG): „Veel is onzeker. Misschien dat we weer per voorstelling apart een projectsubsidie aanvragen. Maar dan zijn we wel terug bij af.”
10. Heeft in beroep gaan zin?
Rietveld: „Het is een kleine kans, maar we doen het wel, op basis van evidente fouten.” Baltus: „We hebben een uitputtend bezwaarschrift ingediend. Dat was voor mij een soort therapeutische exercitie. Daarna kon ik het even naast me neerleggen.” Als de afwijzing wordt gehandhaafd, kunnen groepen naar de rechter. Maar een juridisch traject, met advocaten, ziet Baltus niet zitten. „Dat kost te veel geld en levert alleen maar meer negatieve energie op.”
11. Wat als er definitief geen geld komt?
Baltus: „Mijn baan verdwijnt. Ik kan wel ergens anders zakelijk leider worden, maar dan kan ik er over vier jaar weer uitgeknikkerd worden. Ik heb tien jaar lang al mijn tijd erin gestoken, ik ben er klaar mee. Dit is zo’n gekke wereld.”
Kermis, haring, wittebrood, koraalzang, hutspot: op 3 oktober is het feest in Leiden – in 2024 nog meer dan anders. Het is namelijk 450 jaar geleden dat de stad na een maandenlang Spaans beleg werd ontzet door de Watergeuzen. Langs alle kermisattracties trekken ook dit jaar weer optochten door de stad: op dinsdag de taptoe waarin alle Leidse verenigingen hun beste beentje voorzetten, en op woensdag 3 oktober de officiële Grote Optocht.
Die laatste stoet met koetsen, paarden, vaandels en een lange sliert verklede mensen past in een traditie die zo oud is als het ontzet zelf. Eenmaal van hun schepen gestapt, trokken de geuzen op 3 oktober 1574 naar de Pieterskerk om er een dankdienst te houden. Volgens schrijver en historicus P.C. Hooft besloot het stadsbestuur hierna „om elk jaar deze dag met gebed en lofzang, alsmede met een parade der gewapenden, ter onsterfelijker nagedachtenis te vieren”.
Zelden in de Nederlandse geschiedenis zal aan een gemeentelijk besluit al zo lang gevolg worden gegeven. Want vanaf 1575 tot nu lopen Leidenaren, mits niet verhinderd door oorlogen of andere rampen, door de straten om hun verlossing – en de oprichting van de universiteit een paar maanden later – te vieren.
Kostbare uitdossingen
Museum de Lakenhal heeft over deze traditie nu een kleine maar fijne expositie ingericht. In twee zalen laat de tentoonstelling Leiden viert feest. 450 jaar optochten zien wat er in vierenhalve eeuw hetzelfde is gebleven en wat er veranderde. Wat betreft dat laatste: de optochten zijn in de twintigste eeuw een stuk minder elitair geworden – de hele bevolking kan nu meedoen.
Een constante al die tijd zijn de prachtige uitdossingen van de deelnemers aan de optochten. Op de tentoonstelling zijn tientallen kostuums te zien, sommige gloednieuw, andere meer dan honderd jaar oud. Voor de outfits van vóór 1900 is de bezoeker aangewezen op kleurrijke schilderijen, lithografieën en tekeningen. Die zijn zo gedetailleerd, dat je er minuten lang naar kan kijken.
De maskerades hadden vaak een historisch thema. De oude Romeinen en Grieken waren populair, maar in 1835 speelden studenten van de universiteit bijvoorbeeld de intocht in Granada na van de Spaanse vorsten Ferdinand en Isabella, op 6 januari 1492. Met de inname van die stad was indertijd de herovering van Spanje op de Moren een feit.
Bij de optocht van 1905 werd de intrede van koning-stadhouder Willem III in 1691 in Den Haag nagedaan. Hiervoor werd in Engeland een koets aangeschaft, die in Nederland met gulden verf werd versierd. De kosten van fl. 1.747 (nu zo’n 30.000 euro) werden voor de helft gedragen door de ouders van de student die de rol van Willem III mocht spelen.
Dit soort enorme uitgaven zorgden ervoor dat steeds minder mensen aan de optocht konden meedoen. De duurste en laatste maskerade was die van 1910, waarin de intocht van de Engelse koningin Henrietta Maria in Amsterdam in 1642 werd nagespeeld. In totaal gaven de studenten – of beter, hun ouders – hieraan 129.000 gulden uit.
Naast de helden van het Leids ontzet – burgemeester Van der Werf, schutterscommandant Van der Does en geuzen-admiraal Boisot – trokken bij de optochten ook andere groten uit het Nederlandse pantheon door de stad. Vooral in de negentiende eeuw, toen er in het verleden naar verhalen werd gezocht om de identiteit van het nieuwe koninkrijk der Nederlanden vorm te geven, was de vaderlandse geschiedenis met zijn Opstand en daaropvolgende Gouden Eeuw een dankbare inspiratiebron.
Dat deze periode ook zijn onfrisse kant had, is inmiddels genoegzaam bekend. Het komt dan ook wat geforceerd over dat er op meerdere bordjes verwezen wordt naar de problematische aard van nationalisme en kolonialisme. Het moet toch mogelijk zijn om een tentoonstelling te maken over een historisch onderwerp – zeg, de herdenking van de belegering van een Hollandse stad eind zestiende eeuw waarbij duizenden slachtoffers vielen – zonder daarbij plichtmatig dit vakje aan te kruisen.
Bijna iedereen kent de drang tot verzamelen: schoenen, vintage meubels of stenen. Verzamelen is de mens eigen sinds de prehistorie. Maar het is slechts aan een klein, vermogend groepje verzamelaars voorbehouden om grote privécollecties van kunst te verzamelen. Met de expositie My World in Museum Singer Laren zijn topstukken van kunstenaars als Marlene Dumas, Ai Weiwei en Rineke Dijkstra die normaal in privésferen verblijven, nu te bewonderen voor een breed publiek. Dat roept een spannend gevoel op: we vangen een glimp op van wat normaal verborgen blijft.
Om de drie privécollecties als een geheel te presenteren, wordt de bezoeker in zeven zalen langs evenveel thema’s geleid. Dat begint bij het thema ‘mens’, gevolgd door ‘abstractie’, de ‘natuur’ en van de huiselijke sfeer naar de brandende buitenwereld, uiteindelijk eindigend in de hemel en het heelal.
Een selectie maken heeft vast gevoeld als een snoepwinkel waarbij je je snoepzakje tot de nok toe wil vullen. In elk geval krijg je dat gevoel in de eerste zaal, waar maar liefst 42 werken ‘de mens’ in al zijn verschijningen tonen. Zo zijn er wel zeven zelfportretten (gemaakt tussen 2015 en 2020) van fotograaf en activist Zanele Muholi (1972, Zuid-Afrika). Op alle kijkt ze de camera in, alleen op haar geschilderde zelfportret Zaktihi (2020), uitgevoerd in donkergroen en aardetinten, is haar blik gericht op een onzichtbare verte links buiten het kader.
Intrigerend is ook het kleine beeld The Manifestation (2022) van Mary Sibande (1982, Zuid-Afrika). We zien een zwarte vrouw in een blauwe jurk met witte biezen: kleding die huishoudelijk personeel droeg tijdens de apartheid. Ze breit een blauwe trui met een Superman-logo erop. Zou ze die trui breien voor haar witte werkgever, of breit ze hem voor zichzelf?
Het was fijn geweest als er in de eerste zaal een wat behapbaardere selectie was gemaakt, maar gelukkig krijgt de bezoeker vanaf het tweede thema ‘abstractie’ wat meer ademruimte. Niet om daarmee volledig tot rust te komen. Neem het olieverfschilderij From line (1978) van Lee Ufah (1936, Zuid-Korea), waar met indigo pigmenten penseelstreken van boven naar onder uitvagen op een sepia ondergrond. Als je erom heen loopt, lijken de banen steeds van vorm te veranderen.
Niet alleen omvat ‘My World’ kunstenaars van over de hele wereld. De expositie legt een enorme variëteit van materiaalgebruik aan de dag: naast schilderijen zijn er wandtapijten, vazen, stoelen, foto’s, collages, een opgezet wonderdier en werken gemaakt van krijtjes, kraaltjes, papier en flessendopjes. De flessendopjes waar het wandobject ‘All who eat must eventueally themselves be eaten’ (2022) van Chris Soal is gemaakt, is net een verzameling-in-verzameling.
Een leven overstijgen
Waarom verzamelt de kunstverzamelaar? Uit liefde voor de kunst, als blijk van goede smaak, omdat zo’n verzameling een lucratieve investering is, of omdat een goede kunstcollectie een mensenleven kan overstijgen. Grappig in dit licht is dat het lichtkunstwerk met de handgeschreven woorden Remember me (2016) van Steve McQueen niet aan staat.
In het inleidende essay bij de catalogus schrijft curator Hans den Hartog Jager dat My World niet verwijst naar de kunstverzamelaar, maar naar de wereld die de kunstenaars tot leven proberen te wekken. Ondertussen is het toch de wereld (en de smaak) van de verzamelaar die hier getoond wordt aan de hand van de kunstwerken. De verzamelaar is net als de bekende figuur op Caspar David Friedrichs schilderij Der Wanderer über dem Nebelmeer (1818) waar Den Hartog Jager naar verwijst: als toeschouwer kijk je naar de figuur vanaf de rug zonder dat we achter zijn identiteit komen. De bezoeker gluurt mee over de schouder naar de wereld die de verzamelaar met zijn collectie heeft geschapen – en door de ogen van bezoekers worden de kunstwerken pas echt tot leven gewekt.
‘My World’ is spannend tot aan het einde, al klinkt het laatste thema ‘hemel en heelal’ in de zevende zaal enigszins gezapig. Gelukkig bevat het – naast werken als een weinig verrassende foto van een sterrenstelsel – ook vlammende oogballen van kunstenaar Mikhael Subotzky, en het verstilde olieverfschilderij Stain No. 6 van Zhu Yu (1970, China). Je kijkt van boven in een leeg wit porseleinen theekopje, waarin een theevlek de fijne barstjes in het porselein blootlegt.
Het sluitstuk is A Landscape with H-Bomb (2006) van Shi Xinning (1969, China), een olieverfschilderij dat een variatie toont van Der Wanderer. In Shi’s versie is de man op de voorgrond verdwenen en gloeit aan de horizon een onheilspellende paddenstoelvormige waterstofbom-explosie. Deze is ontleend aan een still uit een video die in 1967 tijdens een nucleair experiment in China is gemaakt. Shi brengt het westen en het oosten samen en die clash blijkt explosief. Het ziet eruit als een pleidooi voor het openstellen van de eigen wereld, tegen vernietiging en voor meer wederzijds begrip.