Door jongeren serieus te nemen, kreeg Aidan Chambers ze enthousiast voor lezen

Hoe zorg je dat jongeren plezier hebben en houden in lezen? Aidan Chambers, Brits schrijver van jongerenliteratuur en een leidende stem in de leesbevordering, had het antwoord: door ze serieus te nemen en ze te leren goed over literatuur te praten. Om de ideeën en methode van Chambers kan nog steeds niemand die werkt in een bibliotheek of het literatuuronderwijs heen, al zijn ze ruim dertig jaar oud, en is Chambers zondag op 90-jarige leeftijd overleden.

Chambers noemde het de ‘vertel eens’-methode: vraag een jongere te vertellen over zijn of haar beleving en gevoel bij een gelezen boek. Dán betrekt de jonge lezer het verhaal op zichzelf en krijgt de fictie betekenis in de werkelijkheid. Die methode brak, in de jaren negentig, met de heersende traditie in het literatuuronderwijs, dat op closereading en analyse was gericht. Maar lezen moet een creatieve bezigheid zijn, propageerde Chambers, juist bij jongeren zijn herkenning en identificatie met verhalen van het hoogste belang. „Ik weet vanuit mijn persoonlijke ervaringen en mijn ervaringen als docent dat je pas een toegewijde literair lezer wordt als je jezelf terugvindt in gedrukte literatuur”, schreef hij eens. „Je mag dan de door school voorgeschreven teksten lezen en er goed genoeg over praten en schrijven om je examens te halen, maar je leest niet om te leven.” Tot je door literatuur geráákt wordt.

Naar die opvatting schreef Aidan Chambers (1934) ook zijn eigen boeken: na drie jongerenromans die hij als minder geslaagd beschouwde, publiceerde hij in 1978 Breaktime, zijn doorbraak, die ook zijn opvattingen over jeugdliteratuur opnieuw vormde. Wat wás jeugdliteratuur eigenlijk? Literatuur speciaal voor jongeren geschreven, omdat ze daar zelf niet toe in staat zijn – zo dacht hij. Maar zijn vierde boek „was voor noch ten behoeve van jeugdige lezers geschreven; de enig juiste omschrijving was dat het een boek van jongeren was”, bespiegelde hij er later over in een lezing. „Het ging niet om een daad van zelfexpressie, wel om schrijven vanuit een dringende behoefte”, ervoer hij. „Het enige wat telde was het boek zelf.”

Geliefd

Dat leidde tot compromisloze jeugdboeken waarmee hij in de jaren tachtig en negentig grote indruk maakte, zoals Je moet dansen op mijn graf (1982), Tirannen (1983) en De tolbrug (1992). Zijn boeken onderscheidden zich door hun vorm: hij genoot van vormexperimenten, mengde tekstsoorten, gebruikte tijdsprongen en perspectiefwisselingen. Als het verwarde, was dat passend omdat het (tiener)leven nu eenmaal verwarrend is. En omdat Chambers geen zoete broodjes bakte: hij volgde het door literatuurwetenschappers gemaakte onderscheid tussen ‘schrijvers’ en ‘auteurs’, waarbij de eerste zijn tekst afstemt op zijn publiek en de tweede autonomer is – dat werd Chambers’ ideaal. „Natuurlijk wil ik graag gelezen worden, maar wanneer ik schrijf trek ik me daar geen klap van aan. Er zijn al stapels boeken die zich keurig gedragen. Die vervelen mij buitengewoon”, zei hij ooit in de Volkskrant.

Jongeren kun je best confronteren met gecompliceerde, grote gevoelens en morele vraagstukken, vond Chambers

Jongeren kun je best confronteren met gecompliceerde, grote gevoelens en morele vraagstukken, vond Chambers: ze zitten in de levensfase waarin ze daar bij uitstek ontvankelijk voor zijn. Zo ging het in Je moet dansen op mijn graf, zijn bekendste boek, over een romance tussen twee jongens, van wie de één na een ruzie verongelukt – het werd gezien als baanbrekende jeugdliteratuur, ook al omdat het over een homoseksuele relatie ging zonder dat te problematiseren. Chambers’ negende en laatste jeugdroman Dit is alles (2007) was een reusachtige roman in zes delen met een alomvattende ambitie, over de twintigjarige Cordelia, die afscheid neemt van haar tienerjaren en zich richt tot haar ongeboren kind. Compromisloze Chambers trok alles uit de kast – wat in recensies ook wel leidde tot de vraag (en een ontkennend antwoord) of „die kunstgrepen ook nódig [zijn] om een goed verhaal te vertellen?” En zijn hyperintelligente, hoogdravende, Shakespeare lezende bollebozen waren niet bepaald doorsnee jongeren.

Maar dat hij de lat zo hoog legde, oogstte vooral waardering. Internationaal genoot Chambers misschien nog wel meer faam dan in zijn eigen Verenigd Koninkrijk; in Nederland, waar hij ook zijn jeugdboek Niets is wat het lijkt (2000) situeerde, was hij bijzonder geliefd. Vanaf het begin van zijn schrijverschap won hij Zilveren Griffels, hij sloot vriendschappen met jeugdliteruur-schrijvers als Ted van Lieshout en Bart Moeyaert, die ook Chambers’ jeugdliteratuuropvattingen deelden. De ideeën overstegen de literatuur en zijn daarmee Chambers’ invloedrijkste erfenis: zijn leesbevorderaarsgids Leespraat is nog steeds uit voorraad leverbaar.