Door Hollandse arrogantie komen de buitengebieden er bekaaid vanaf

Nederland In de buitengebieden heerst al een paar eeuwen frustratie over het verwaande gewest Holland. Terecht, constateren en .


Illustratie Cyprian Koscielniak

Al sinds het min of meer toevallige ontstaan van de Noord-Nederlandse republiek, zo’n 450 jaar geleden, speelt het gewest Holland (en daarbinnen de stedelijke regentenklasse) een dominante rol. Zo overheersend dat niet alleen buitenlanders, maar ook wij zelf de begrippen ‘Holland’ en ‘Nederland’ voortdurend door elkaar halen. ‘Hup, Holland, Hup’ zongen onze ouders voordat ‘Aanvalluuuhhh’ in de mode kwam. Een gezonde baby wordt liefkozend ‘Hollands welvaren’ genoemd.

De verwarring beperkt zich niet alleen tot ons dagelijkse spraakgebruik, want eigenlijk wordt heel onze kijk op de ‘Nederlandse geschiedenis’ bijna volledig bepaald door die van Holland. Een mooie illustratie is dat op veel achttiende-eeuwse Europese kaarten de Nederlanden worden verdeeld in de Hollandse, de Oostenrijkse (het huidige België en Luxemburg) en de Franse (de noordstrook van Frankrijk) Nederlanden. De ‘Hollandse Nederlanden’: zo zagen en zien velen ons land nog steeds.

Dat de Haagse (Randstedelijke) ‘werkelijkheid’ en die van de inwoners van ‘het platteland’ of ‘de periferie’ nogal eens van elkaar kunnen verschillen, weten we al lang. We zijn ‘een klein land met verre uithoeken’, luidt de titel van het boek van sociaal geograaf Floor Milikowski. Het gevolg is dat Nederland twee snelheden heeft: groeiregio’s (die door ons economische beleid alleen maar tot meer groei worden gestimuleerd) en krimpregio’s.

De sterke ontwikkeling van de regio Eindhoven (‘Brabantstad’) lijkt een recente uitzondering op de vaste regel dat de groei zich in en om de Randstad afspeelt en de krimp in het ‘hoge’ noorden, het ‘verre’ oosten en het ‘diepe’ zuiden. Behalve natuurlijk als er energiebronnen (turf, kolen, gas) of ruimte voor industriële expansie nodig zijn. Uiteraard zolang de voorraad strekt en het een beetje rendabel blijft.

Zo bezien zou je vermoeden dat die verschillen tussen groei- en krimpregio’s vooral uit het industriële tijdvak van de negentiende en twintigste eeuw komen, maar de hele Nederlandse geschiedenis is ervan doortrokken.

De ‘tuin’ van Holland

Hoe is dit zo gekomen? De ‘Nederlandse’ opstand tegen de Spaanse koning begon vanaf ca. 1560 als een protest van de edelen in Brussel, als een beeldenstorm in Vlaanderen en als verzet van voornamelijk Hollandse steden. Verder naar het oosten en noorden bleef het rustig. Toen de opstand zich verbreedde (en daarmee eigenlijk een burgeroorlog werd), lukte het de Spanjaarden al snel om vrijwel alle Nederlanden (van Luxemburg tot Groningen) weer te controleren – behalve Holland, Zeeland en het gebied rond de Zuiderzee. Vanuit dat kerngebied wisten de Hollanders het grootste deel van het huidige Nederland in een bijna tachtigjarige oorlog te veroveren.

Holland zag het omliggende gebied als zijn ‘tuin’: een goed gecontroleerd buffergebied tussen het eigen ‘kerngewest’ en de rest van Europa. De Hollanders behandelden de losse delen van hun ‘tuin’ nogal verschillend. Groningen werd een volwaardig gewest binnen de Republiek; in Drenthe woonde haast niemand dus dat telde niet mee en in Twente en de Achterhoek bleef het land gebrandschat achter en werd de godsdienst van de katholiek gebleven bevolking verboden. Toen de bisschop van Münster daar ruim 350 jaar geleden binnenviel, voelde dat voor velen als een bevrijding. Niet voor iedere Nederlander was 1672 dus een ‘rampjaar’.

Noord-Brabant, Zeeuws-Vlaanderen en grote delen van het huidige Limburg werden, nadat ze waren veroverd, een soort binnenlandse kolonie (‘Generaliteitsland’). Ook daar werd de eigen (katholieke) godsdienst verboden, werden stevige belastingen geheven en was een vertegenwoordiging in de Staten-Generaal uitgesloten. De generaliteitsgebieden vormden geen ‘West Bank’ langs de Jordaan, maar een ‘South Bank’ langs Schelde en Maas. Het zuidelijk deel van het huidige Limburg heette dan ook letterlijk: de Landen van Overmaas.

Het duurde lang voordat ze er in de ‘Hollandse tuin’ weer bovenop waren. Ze kregen daar bar weinig mee van de ‘Nederlandse’ Gouden Eeuw. Die speelde zich namelijk niet af in Nederland, maar in Holland. Aan de bijna twee eeuwen durende ‘Hollandse’ bezetting van de Generaliteitslanden werd pas een eind gemaakt door het Frans-Patriottische leger. Ook dat werd door velen als een bevrijding gezien. Pas sinds 1813 hebben alle Nederlandse provincies een gelijke status en is het verschil tussen ‘gewesten’ en ‘Generaliteitslanden’ verdwenen.


Lees ook: Vervoersarmoede is nu ook in Nederland een probleem

Het mag dan zo wezen dat zo’n tweehonderd jaar geleden een eind kwam aan de Hollandse bezetting van de Generaliteitslanden, maar daarmee werden die gebieden zeker niet gezien als even belangrijk. Een mooie illustratie daarvan is te vinden in de manier waarop we in de afgelopen eeuwen met onze waterhuishouding zijn omgegaan. Ook daar bleken de Hollandse belangen en die van de andere gewesten nogal eens op gespannen voet met elkaar te staan.

Droge voeten

Het laaggelegen Holland had natuurlijk de handen vol aan het drooghouden van alle polders en het op sterkte houden van de zeewering. In Holland vonden ze de grote rivieren best belangrijk voor het transport naar het ‘achterland’, maar men was vooral bezorgd over het overstromingsrisico voor de Hollandse polders. Veel Hollandse inspanningen waren er dan ook op gericht om het eventuele hoge water in Brabant, Gelderland en Overijssel te houden of om te leiden. De Beersche Overlaat in de Maas, die tot 1942 intact bleef, is daar een goed voorbeeld van. Als het water in de Maas te hoog dreigde te komen, werden delen van Noord-Brabant zonder pardon onder water gezet, zodat Holland droge voeten hield.

Hollandse belangen zorgden ervoor dat de regering rond 1850 opdracht gaf om de grote rivieren te verbeteren. Het duurde nog bijna een halve eeuw voordat Den Haag ook ging mee betalen aan de verbetering van de rivieren op de hoge gronden, zoals de Berkel, de Slinge, de Schipbeek, de Dommel en de Geul. Het is dus nog maar 120 jaar geleden dat aan die ‘waterscheiding’ tussen het ‘westen’ en de rest van ons land een einde kwam.

Komt die waterscheiding ook niet min of meer terug in de in november 2022 aangekondigde Rijksinvesteringen in het openbaar vervoer? Er zijn heel veel verbeteringen in Rand- en Brabantstad aangekondigd, terwijl voor de snelle treinverbinding naar Groningen wederom nader onderzoek nodig is. Hoogte- of misschien wel dieptepunt is het kabinetsbesluit om anno 2022 (!) een elektrische bovenleiding op het spoor tussen Enschede en het Duitse Münster mogelijk te maken. Dat was er blijkbaar nog niet eerder van gekomen…

Het valt op dat aan de noordelijke, oostelijke en zuidelijke perspectieven op het recente en verre verleden van Nederland tot op de dag van vandaag relatief weinig aandacht wordt besteed. Je zou die perspectieven samen ‘Ongekend Nederland’ kunnen noemen. Zelfs in goed voorbereide tv-series als Het verhaal van Nederland zien we dat ‘hollandocentrisme’ nog met enige regelmaat terug, met als dieptepunt de presentatie van de Hollandse graaf Willem II (1234-1256) als „onze eerste koning”. Die graaf was niet van ‘ons’ en Nederland, laat staan een Nederlands koningschap, bestond nog lang niet.

Overigens zakte de Hollandse graaf tijdens een veroveringstocht in West-Friesland door het ijs, waarna hij in de pan werd gehakt. De West-Friezen hadden blijkbaar toen ook nog helemaal geen zin in ‘onze koning’.

Naoberschap

Je zult er verbaasd over zijn wat er nog te ontdekken valt over de Hanzesteden, de Friese Vrijheid, de Brabantse Blijde Inkomst, het Gelderse Overkwartier en de tweeherigheid van Maastricht. De Nederlandse geschiedenis is een stuk rijker, veelkleuriger en spannender dan het verhaal van Holland en onze dertiende-eeuwse fantasiekoning ons wil doen geloven.

Een paar maanden geleden presenteerde de BoerBurgerBeweging (‘de stem van en voor het platteland’) tijdens haar algemene ledenvergadering in Nijkerk de nieuwe lijsttrekkers voor de aankomende Provinciale Statenverkiezingen én haar ‘kernwaarden’. Centraal daarin staat het begrip naoberschap: een Oost-Nederlands (Nedersaksisch) woord dat in het Nederlands letterlijk ‘nabuurschap’ betekent, maar eigenlijk onvertaalbaar is. Een goede, zorgzame buur zijn, dat komt er het dichtst bij.

Er wordt BBB een klinkende verkiezingsoverwinning voorspeld en wie denkt dat dat alleen maar komt door het verzet tegen de recente stikstofplannen van het kabinet, ziet een paar eeuwen frustratie in de buitengebieden over de Hollandse arrogantie over het hoofd. De bron daarvan ligt al bij het begin van de min of meer toevallig tot stand gekomen Noord-Nederlandse republiek. Die ontstaansgeschiedenis achtervolgt ons nog steeds.

Heb je er vandaag de dag nog iets aan om die gelaagde Nederlandse geschiedenis te kunnen onderscheiden van de Holland Herald? Wij denken van wel. Je snapt bijvoorbeeld waarom het lied Limburg (‘’t Is een kwestie van geduld, rustig wachten op de dag dat heel Holland Limburgs lult’) van Rowwen Hèze uit 1996 nog steeds zo’n hit is. Of je begrijpt iets beter waar die omgekeerde ‘Hollandse’ driekleur in al die weilanden vandaan komt. Voor ons is het echte nieuws dat de Achterhoek, op initiatief van de Zwarte Cross, sinds 2019 een eigen vlag heeft gekregen. Een groen-witte vlag met een schuin (want Achterhoeks) kruis, geïnspireerd op de „kromme akkers, bochtige wegen en pasgemaaide weilanden”. Toen Groenlo (Grol) in 1627 werd veroverd door het Staatse (vooral door Holland gefinancierde) leger, beloofde stadhouder Frederik Hendrik plechtig dat „den inwoonderen hunne wetten en rechten zijn vergund”. De optelling van die belofte, de nieuwe Achterhoekse vlag en het touwtje-uit-de-deur gevoel van Jan Terlouw definiëren wel zo ongeveer het naoberschap waar de BBB naar verlangt.

De geschiedenis gaat door. Je zult het zien bij de Provinciale Statenverkiezingen op 15 maart.