In september 1891 exposeerde Jo Koster, 23 jaar oud, voor het eerst haar schilderijen. Ze nam deel aan een groepstentoonstelling van vrouwelijke kunstenaars in Amsterdam. Een NRC-correspondent deed verslag van de inrichting, waarbij het „recht gezellig” was „met al die aankomende schilderesjes, deze nog een streekje vernis leggende op haar paneeltje, gene op eene trap staande, een stukje verhangende (…), allen ijverig in de weer met popelende hartjes”. Negen jaar later exposeerde Koster in Rotterdam samen met haar vriendin en collega Adya Dutilh en werd hun werk, opnieuw in de NRC, geprezen om „den mannelijken ijver en werkkracht”.
Schattig, die schilderesjes, en kijk nou toch: soms heeft hun werk zelfs een mannelijke kwaliteit. Zo konden vrouwelijke kunstenaars in Nederland nog worden bejegend toen Johanna Koster (1868-1944) voor de kunst koos. Schijnbaar ongevoelig voor de vooroordelen en wars van conventies wijdde ze zich professioneel aan het schilderen. De kunst bracht haar op veel verschillende plaatsen en onder veel verschillende mensen, zo blijkt uit een overzicht van haar werk in Museum Gouda. Er verscheen geen catalogus bij deze tentoonstelling, maar dat is geen groot gemis omdat er bij het vorige Koster-retrospectief, 22 jaar geleden in Amersfoort, de monografie Jo Koster – Een zwervend bestaan werd uitgegeven. Bovendien volgt dit nieuwe overzicht in grote lijnen de chronologie van haar leven, in mooie ensembles die weinig tekst en uitleg behoeven. Het is een kennismaking in kunstwerken.
Als dochter van een beroepsmilitair die voor zijn werk vaak moest verhuizen, lijkt Koster al sinds haar jeugdjaren iemand die zich gemakkelijk aanpaste aan een nieuwe fysieke en sociale omgeving. In haar latere leven als ongehuwde en kinderloze vrouw bleef ze soeverein en reislustig. Ze studeerde aan academies in Amsterdam, Rotterdam, Parijs en Brussel, woonde behalve in die steden ook onder meer in Groningen, Dordrecht, Den Haag, Laren, Zwolle, Hattem en Zaltbommel en maakte reizen door Engeland, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Spanje en Italië.
Lees ook
Verrassend werk van een creatieve vrouw
Van Gogh-achtige regenbui
Overal waar ze kwam vond ze onderwerpen voor haar werk: van de boerenbevolking in kleurrijke klederdracht en de koeien en biggen in Hattem, Laren en Staphorst tot landhuizen in Engeland en bergdorpen in Italië. Daarbij paste ze haar benadering soms aan de kunstgeschiedenis aan die het onderwerp aankleefde. Vrouwen in streekdracht op een groentenmarkt in Bretagne schilderde ze een beetje à la Gauguin, een bergmeer in de Alpen doet aan Hodler denken, van de lucht boven een korenveld maakte Koster een Van Gogh-achtige regenbui van paarse verticalen en de geest van Vincent kronkelt ook door het sierlijke schors van olijfbomen.
Het zou mooi en terecht zijn als deze tentoonstelling leidde tot de aankoop van een goede, representatieve Koster
Van minder beroemde, Nederlandse geestverwanten heeft Museum Gouda schilderijen in bruikleen kunnen krijgen, zodat Kosters werk hier en daar verhelderend is gecombineerd met dat van vrienden als Jan Toorop, Co Breman en Ferdinand Hart Nibbrig. Net als zij bouwde ze kleurvlakken soms op uit streepjes en stippen, maar naast dat divisionisme hanteerde ze ook onbekommerd een meer academisch realisme. Ze wisselde net zo makkelijk van schilderstijl als van woon- of verblijfplaats. En naast schilderijen maakte en exposeerde ze veel kunstnaaldwerk (in feite ook uit korte kleurstreepjes bestaande composities), waarover een recensent schreef: „Het borduurwerk van Jo Koster is een merkwaardige proeve van zelfstandige opvatting der borduurkunst en als zoodanig de oplettende beschouwing meer dan waard.”
Serieuze besprekingen kreeg Koster dus ook, en in de loop van haar leven ook steeds vaker. De tijden veranderden voor vrouwelijke kunstenaars. Op de laatste wand in de tentoonstelling staat een zinsnede van criticus Cornelis Veth, die Koster en haar werk typeerde als „een even energieke als begaafde figuur onder onze schilderessen, en een oeuvre, een overzichtstentoonstelling als deze zeker waard”. Dat citaat slaat op een expositie in Rotterdam in 1942, maar is net zo goed van toepassing op het huidige overzicht in Gouda.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data131987304-1bee15.jpg|https://images.nrc.nl/ommfvivNP7QWex4NcJSkjEv-fvk=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data131987304-1bee15.jpg|https://images.nrc.nl/0X_pTcgx8CIj1dbPfJgJUPBVikM=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data131987304-1bee15.jpg)
Beeld Museum Gouda
Imponerend zelfportret
Dezelfde Veth had zich overigens enkele jaren eerder al afgevraagd „of er niet alle reden is, om een of meer van haar beste schilderijen een plaats te geven in een onzer openbare verzamelingen”. Ook die opmerking is nog steeds geldig. Jo Koster is te weinig zichtbaar in de vaste collecties van Nederlandse musea. Museum Gouda, dat toch al sinds de jaren zeventig met nadruk werk van vrouwelijke kunstenaars verzamelt, heeft geen Kosters in eigen bezit. Het zou mooi en terecht zijn, voor haar zowel als voor het museum, als deze tentoonstelling leidde tot de aankoop van een goede, representatieve Koster. Het haast buitenaards aandoende blauwe schilderij van de besneeuwde vlakte met sterretjes zonlicht uit 1922, bijvoorbeeld.
Of beter nog: het imponerende late zelfportret waarmee het overzicht besluit. Tussen een leuke sjaal en gewatergolfd haar dat net zo sierlijk kronkelt als de olijfboomstammen, kijkt een coole dame zelfverzekerd in de spiegel. Met links een zwart brillenglaasje, want in haar laatste jaren zag Koster nog maar met één oog. Natuurlijk schilderde ze gewoon door. Niet van haar stuk te brengen, die vrouw. Het is een portret dat in je hoofd blijft hangen, van iemand die je af en toe wilt blijven zien, ook als de tentoonstelling voorbij is.
