N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Excuses Met de vermelding van Rutte in zijn excuses-toespraak zijn opstandelingen een stap dichter bij de geschiedenisboeken.
Toen Anton de Kom als Surinaams jongetje les in ‘Vaderlandse Geschiedenis’ kreeg, zochten hij en zijn zwarte klasgenoten in „onze boekjes tevergeefs naar de namen van de opstandelingen Boni, Baron en Jolicoeur”. Wel, schrijft hij in Wij slaven van Suriname (1934) cynisch, „beijverden we ons om vlug en nauwgezet voor het examen de namen en jaartallen op te dreunen der Nederlandse gouverneurs, onder wier bewind men onze vaders als slaven ingevoerd had.”
Deze week zetten de drie Marron-leiders alsnog een belangrijke stap richting Nederlandse geschiedenisboeken. Premier Mark Rutte haalde hen maandag aan toen hij namens de Nederlandse regering excuses aanbood voor het slavernijverleden. „Ik noem vandaag met eerbied de namen van Tula op Curaçao, Jolicoeur, Boni en Baron in Suriname, One-Tété Lohkay op Sint Maarten en we gedenken al die naamloos gebleven vrouwen en mannen die door de eeuwen heen heldhaftig de vrijheid zochten en daar vaak op de meest gruwelijke manier voor werden gestraft.”
Die erkenning vormde een van de passages uit Ruttes rede die de meeste lof ontvingen in zeven oud-koloniën in ‘de West’, waarnaar evenveel bewindslieden waren afgevaardigd. Formeel reageerde het kabinet zo op Ketenen van het verleden, het rapport dat het Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden in juli 2021 publiceerde. Daarin staat dat erkenning twee kanten op werkt. „Aan de ene kant als genoegdoening aan degenen die onder de slavernij hebben geleden, en aan de andere kant bevordert het een kritische kijk op de Nederlandse geschiedenis in bredere zin.”
In misschien wel de belangrijkste zin uit haar rapport schrijft de Dialooggroep ook: „Geschiedenis hoeft niet glorieus te zijn om je ermee te kunnen identificeren.”
Minister Ernst Kuipers (VWS, D66) was maandag op Sint-Maarten, waar hij uitvoerig sprak over de nationale heldin One-Tété Lohkay. Over haar stelde hij: „U vertelt uw kinderen dit verhaal, maar het zou ook aan kinderen in Nederland verteld moeten worden.”
Begin van bewustwordingsproces
Nederland staat nu aan het begin van dit bewustwordingsproces. Zo werd een ex-kolonie als Nederlands-Brazilië (1630-1654) maandag nog overgeslagen, terwijl de Hollandse slavenhandel pas echt goed op gang kwam nadat gouverneur Johan Maurits van Nassau in 1637 vanuit Brazilië het West-Afrikaanse slavenhalersfort Elmina op de Portugezen liet veroveren.
Opmerkelijk in dit opzicht is ook dat op Ruttes departement Algemene Zaken (AZ) aanvankelijk een andere locatie zou zijn geopperd dan het Nationale Archief. „Ze hadden op AZ bedacht dat Rutte de excuses in het Mauritshuis zou gaan maken”, vertelde een betrokkene vorige week in een reconstructie die RTL Nieuws maakte van de rommelige opmaat naar de excuses. „Een plek die er zonder slavernij niet eens was geweest. Hoe bedenk je het?”
Ook in de oud-koloniën zelf kunnen nog genoeg stappen naar erkenning gezet worden. Zo heeft Boni in Suriname geen eigen standbeeld. Het bekendste monument dat de slavernij herdenkt, is het geliefde beeld van Kwaku in Paramaribo. Maar dit is een mythologisch figuur, vernoemd naar de woensdag (‘Kwaku’ in de rituele Kromanti-taal van de Marrons) waarop de slavernij op 1 juli 1863 werd afgeschaft.
Deze week werd alleen de eerste steen gelegd van een voetstuk voor verzetshelden, die zolang stokebranden en amokmakers heetten. Zo meldde het kabinet per Kamerbrief dat Tula, in 1795 leider van een slavenopstand tegen het koloniale regime op Curaçao, officieel eerherstel zal krijgen. En in Aruba beloofde staatssecretaris Eric van der Burg (Justitie en Veiligheid, VVD) dat Den Haag wil bijdragen aan de plannen voor een gedenkteken voor „de trotse en opstandige” zwarte tiener Virginia Dementricia/Gaai. Wie zijn zij?
Sint Maarten
One-Tété Lohkay dankt haar naam aan een gruwelijke amputatie
Van de vijf verzetshelden die Rutte maandag opsomde, is One-Tété Lohkay met de meeste mythevorming omgeven. Zij probeert als jonge vrouw, mogelijk nog als meisje, te ontsnappen van de plantage in St. Maarten waar ze als slaaf gehouden wordt. Volgens de overlevering wordt ze door witte jagers achterhaald, die haar terugbrengen naar haar eigenaren. Die straffen haar op gruwelijke wijze: een van haar borsten wordt afgehakt, mede ter afschrikking naar de andere slaafgemaakten. De amputatie levert haar de bijnaam One-Tété op.
De verminking kan haar niet knechten en ze vlucht nogmaals, ditmaal met succes. Op een eiland als St. Maarten is het echter lastig verstoppen: anders dan in Suriname is er geen oerwoud om een vrij bestaan op te bouwen. Opgaan in een groep gaat ook niet en One-Tété zal de rest van haar leven, volgens de legende, in eenzaamheid doorbrengen om niet opnieuw opgepakt te worden.
Het is onduidelijk wanneer ze leefde, maar mocht dit rond 1848 zijn geweest, kan ze naar het Franse deel van het eiland zijn overgestoken, toen daar de slavernij al werd afgeschaft. Saint-Martin werd toen een toevluchtsoord voor Nederlandse slaven.
„Haar verhaal staat symbool voor het verzet tegen het niet te bevatten onrecht dat zo veel van uw voorouders is aangedaan”, sprak minister Kuipers maandag in St. Maarten.
In zijn boek National Symbols of St. Martin beschrijft Lasana M. Sekou de lokale heldin als „een geestverwant voor velen, ze is de Nanny van Jamaica, de Queen Mary en Bottom Belly van de Maagdeneilanden, de Harriet Tubman van de VS en andere vrijheidskampioenen die uit hun slavernijketenen braken en een dodelijke klap uitdeelden aan de plantages en hun meesters.”
One-Tété kreeg in 2006 een bronzen standbeeld op St. Maarten, gemaakt door de lokale, in Nigeria geboren kunstenaar Michael Maghiro. Hij verbeeldde haar met een bundel suikerriet op de schouder. Alleen van dichtbij is de verminking van haar torso te zien. Toen orkaan Irma in 2017 over het eiland raasde, raakte het beeld beschadigd. Het was even spoorloos, maar het dook al snel op in Maghiro’s huis in Point Blanc voor restauratie.
Lees ook: De antikoloniale strijders die al wél op een voetstuk staan
Suriname
Boni’s naam werd synoniem voor alle weglopers in Oost-Suriname
Net als Rutte maandag deed, worden ook in Suriname de namen van Boni, Baron en Jolicoeur altijd in één adem genoemd. Het driemanschap zou de guerrilla hebben geleid die Marrons (naar het bos ontsnapte slaven en hun nazaten) uitvochten met het Nederlandse gezag. Eigenlijk, zo schrijft NRC-redacteur Hans Buddingh’ in zijn standaardwerk De geschiedenis van Suriname (2012), waren er nog wel meer belangrijke aanvoerders. „De echte leiders waren ongetwijfeld Boni en Aluku. Naast hen speelden ook enkele anderen, onder wie, Kormantin Kodjo en Lemi een belangrijke rol.”
Boni (spreek uit: Bonnie) wordt rond 1730 geboren als zoon van een ontsnapte slavin, die zwanger het bos in vlucht. Wie zijn vader is, staat niet onomstotelijk vast. Veel bronnen gaan uit van een gemengde afkomst. Hij zou ofwel een mulat (met een witte plantagehouder als vader) ofwel een karboeger (inheemse vader) zijn. Hij raakt waarschijnlijk betrokken bij de vrijheidsstrijd via zijn stiefvader Aluku, een prominente Marron.
Boni verwerft groot gezag en is zo belangrijk dat zijn naam in de tweede helft van de 18de eeuw synoniem wordt voor alle weglopers in het oosten van Suriname. De Boni’s vallen vanuit het bos plantages aan, bevrijden slaven, maken wapens en proviand buit en dagen de kolonisten serieus uit. De Boni-oorlogen dwingen hen om meer manschappen in te zetten en de belastingen te verhogen. De Marrons kennen het bos goed en passen listige guerrillatactieken en psychologische oorlogsvoering toe.
Het koloniale bestuur bestrijdt de Boni’s met een beproefd recept: verdeel en heers. Een andere gemeenschap Marrons (de Aukaners) met wie vrede is gesloten, wordt opgezet tegen de Boni’s.
Op 20 februari 1793 omsingelt een Aukaner-patrouille het dorp van Boni, hij wordt doodgeschoten en zijn hoofd en rechterhand worden afgehakt. Het hoofd moet naar Paramaribo. maar de boot van Aukaners slaat om. Het leidt tot veel mythevorming rond Boni; zijn hoofd zou van boord zijn gesprongen.
Mede door de onderlinge gevoeligheden tussen Marron-gemeenschappen – erfenis van de verdeel-en-heers-politiek – staat er tot op heden geen standbeeld voor Boni of andere verzetsleiders in Suriname, of in Nederland.
Lees ook: Na alle kritiek vooraf, oogst Rutte in Suriname vooral lof
Aruba
Virginia Dementricia werd niet afgeschrikt door dwangarbeid
Ze ging waarschijnlijk nooit naar school, maar Virginia Dementricia blijkt al jong wereldwijs. Ze wordt geboren in 1842 op Aruba en komt als tiener reeds in opstand tegen haar eigenaar, de protestante koloniale bestuurder Jan van der Biest. Op zijn kleine plantage Barbolia houdt deze lokale notabele ook enkele ‘huisslaven’, een moeder met zeven kinderen. Virginia is de middelste.
Op een dag in maart 1859 besluit ze de kleren van Van der Biest te stelen. Ze moet voor de rechter komen, die haar veroordeelt tot een vernederende taakstraf: twee weken dwangarbeid langs de openbare weg. Nog geen half jaar later steelt ze opnieuw kleren en de straf wordt nu hoger: twee maanden dwangarbeid op de velden van haar meester.
Die zware landarbeid moet een huisslavin afschrikken, maar zodra ze haar straf heeft uitgediend komt ze bijna meteen weer in opstand. Ze probeert weg te lopen, wat mislukt, en krijgt er een maand dwangarbeid bij.
In juli 1860 wordt ze veroordeeld wegens wegloperij en „valse beschuldiging, gepaard met oneerbiedigheid”. De bijbehorende celstraf van acht dagen zit ze uit in Fort Zeeman. Zodra ze vrijkomt, wordt ze bijna meteen weer opgepakt, ditmaal voor „straatrumoer en verzet tegen de politie”. Hiervoor krijgt ze een lijfstraf van veertien touwslagen.
Van der Biest is haar en haar eveneens rebelse broer Juliaan zo zat, dat hij hen in respectievelijk november 1860 en september 1861 besluit te verkopen aan een kolonist op Curaçao. Haar nieuwe eigenaar J.A. Jesserun betaalt 140 gulden. Hij zal een snelle winst maken als in 1863 de slavernij op papier wordt afgeschaft en de overheid slavenhouders een emancipatievergoeding van 200 gulden per vrijgemaakt mens uitbetaalt.
Virginia Dementricia krijgt de achternaam Gaai en zal op 2 juni 1867 in Willemstad bevallen van een zoon. Daarna duikt ze niet meer op in archieven.
Op Aruba wordt het slavernijverleden lang niet erkend, pas begin deze eeuw komt er aandacht voor Virginia’s verzet. In Rotterdam is twee jaar geleden al het Virginia Gaaipad naar haar vernoemd en ook in het Amsterdamse nieuwbouwproject Centrumeiland zal ze een hofje en een straat krijgen. Een gedenkteken op Aruba zelf moet er ook snel komen.
CURAÇAO
Tula’s volkslegertje zwol aan tot tweeduizend mensen
Op 17 augustus 1795 zet Tula de stap. Op de plantage Kenepa (Knip) op Curaçao waar hij te werk is gesteld, besluiten hij en andere tot slaaf gemaakten de Nederlandse eigenaar Caspar Lodewijk van Uytrecht te confronteren. Niet alleen eisen ze vrijheid, ze beklagen zich ook over het slechte eten, de martelingen, het gebrek aan een vrije dag.
In Saint-Domingue (het huidige Haïti) hebben slaven zich een paar jaar eerder bij een opstand bevrijd en Tula is daardoor geïnspireerd. Na weken van voorbereidingen is het die 17de augustus tijd voor eenzelfde soort revolutie.
Het is het begin van een even unieke als dappere opstand, die zich vanaf de westkant van Curaçao over het eiland verspreidt. Tientallen andere tot slaaf gemaakten, ook van andere plantages, sluiten zich bij Tula aan, evenals vrije mensen. Andere prominente opstandelingen zijn Carpata, Mercier en Wacao en ook Tula’s vriendin Sablika speelt een belangrijke rol.
Van Uytrecht stuurt zijn zoon naar Willemstad om de gouverneur te waarschuwen dat de boel uit de hand loopt. Tula’s volkslegertje is aangezwollen tot tweeduizend mensen dat een eerste botsing met troepen van het koloniale gezag weet te winnen. De kolonisten sturen hierna versterkingen én een pater als onderhandelaar. Die gesprekken leveren niets op en Tula vlucht de heuvels in.
De autoriteiten beginnen een klopjacht en zetten een prijs op het hoofd van hem en medeleiders. Half september wordt Tula verraden, opgepakt en twee weken lang zwaar gemarteld. Op 3 oktober worden hij en Carpata gruwelijk terechtgesteld: geradbraakt, verbrand en onthoofd. Zijn lichaam wordt in zee gegooid en zijn hoofd ter afschrikking op een spies gezet.
Tot diep in de 20ste eeuw wordt hij weggezet als schurk. Vanaf de jaren 70 kantelt dit beeld als kunstenaars, activisten en academici het ware verhaal over zijn strijd uit de vergetelheid trekken. In 2010 wordt hij op Curaçao als nationale held erkend en elk jaar viert het eiland Tula-dag, officieel Dia di Lucha pa Libertad.
In 2020 wordt Tula opgenomen in de vernieuwde geschiedeniscanon en Curaçaoënaren pleiten voor rehabilitatie door Nederland. Maandag zegde het kabinet zulk officieel eerherstel toe.