Dichter Astrid Lampe wint de P.C. Hooft-prijs met een oeuvre dat ‘opvallend onconventioneel’ is

Astrid Lampe dicht „met diabolische intensiteit” in „zinnelijke en ontembare taal die vraagt om herlezing en herbeluistering”, aldus de jury van de P.C. Hooft-prijs. Die gaat komend jaar naar Lampe, zo werd deze woensdagochtend bekend. Lampe (1955) is de zesde vrouwelijke dichter die de jaarlijkse literaire oeuvreprijs ontvangt, een bedrag van 60.000 euro.

Ze is geen dichter die bekendstaat om mooie, lieflijke of heldere poëzie. Haar oeuvre, dertien bundels groot, is „opvallend onconventioneel”, volgens de jury. „Hoe lees ik dit?” schreef Lampe zelf al in de bundel Zusterstad 2.0 (2018). Haar aanzet tot een antwoord: „plooi mee”, schreef ze, „en blijf het goudgehalte peilen/ van prefab ornamenten”. Oftewel: blijf alert op kitsch.

„Ik houd me bezig met dat wat mensen ontroert”, zei ze ruim twintig jaar geleden in een interview. „Wat mezelf ontroert en waar die ontroering dan uit bestaat.” Maar dat wilde niet zeggen dat haar gedichten belijdenissen zijn van haar persoonlijke zielenroerselen, waar kitsch op de loer ligt. Lampe ageerde in dat interview ook fel tegen „het misverstand dat poëzie zoiets is als: iets diep doorvoelds mooi verwoorden”. De verwoording moest een belevenis zijn, maar niet door te verwijzen naar ‘iets’ waar het gevoel van afdruipt.

En ‘mooi’? In haar debuutbundel Rib (1997) kielhaalde Lampe dat woord al, in een gedicht over een museumbezoek. Daar klonk ‘mooi’ als een „baltsroep” van de bezoekers, een geurvlag die ook een dooddoener is. Want dat woord „meet oogloos op/ mooi mooi stijft de doodskus/ mooi mooi spietst vlinders leven/ knikt hun de kop”.


Lees ook
Mooi wordt saai

Donzig piepkuiken

Leven wil Lampe vatten in haar wilde, muzikale verzen. In Rib schreef ze over een donzig piepkuiken dat eerst uit een ei moet breken: „de regels van gister/ voer ik als zangzaad op/ aan regelbreek-/ vérs/ vandaag de dag// opdat: weer kan, weer mag/ ’n eitand moed rest/ ons föhnklaar het dons wake-/ licht om het hart”. Je kunt er een metafoor in lezen voor de dichter die traditie voortzet én doorbreekt, om een eigen lied te kunnen zingen.

Dat verging Lampe niet zonder slag of stoot, al was er wel meteen waardering voor haar dichtbundels, waarin die levensbejahende lyriek de hoofdrol speelde. „Deze poëzie verbergt niets maar strooit met gulle hand woorden, klanken en betekenissen”, schreef de jury van de Ida Gerhardt Poëzieprijs, die Lampe („taalingenieur en taalmuzikant”) kreeg voor haar bundel Spuit je ralkleur (2005).

Toch was ook menig criticus duizelig geraakt, zoekend naar de betekenis van haar toch vrij hermetische lyriek: Piet Gerbrandy verzuchtte eens dat Lampe haar gedichten zou moeten voorlezen, „omdat je dan niet, zoals gestaalde poëzielezers, de behoefte zou hebben iedere regel te begrijpen”.

Meeplooien was nodig. Maar zolang je, zoals Lampe, bestaande woorden gebruikt, zijn dichtregels méér dan hun klank. Dat er ook aan schijnbaar willekeurig bijeengezette taal betekenis te geven valt, nam Lampe zelf als uitgangspunt voor de bundel Rouw met diertjes (2013). Daarin ‘samplede’ ze uit bloemlezingen: ze bouwde van bestaande dichtregels nieuwe constellaties. „Ze laat lyriek en gevonden taal in elkaar overlopen, waarbij ze geen enkel register onbenut laat”, aldus de P.C. Hooft-jury. „Het resultaat is een open tekst, taal die zich bewust is van zichzelf en van haar grenzen.”


Lees ook
de recensie van Lampe’s bundel ‘Tulpenwodka’ door Maria Barnas

Zelfs een familie-uitje is in coronatijd gereguleerd, zoals Astrid Lampe dicht: ‘<strong>krijtcirkels in het gras</strong>/ dicteren het speelveld’.” class=”dmt-article-suggestion__image” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2023/12/dichter-astrid-lampe-wint-de-p-c-hooft-prijs-met-een-oeuvre-dat-ac280c298opvallend-onconventioneelac280c299-is.jpg”><br />
</a> </p>
<h2 class= Allengs activistischer

Wat zijn dan die grenzen? Wat kan taal? Het afgelopen decennium richtte de poëzie van Lampe zich meer op de actuele buitenwereld – de moderne tijd stroomde haar gedichten binnen, van Amazon tot de lone wolf, barista’s en de Wereldbank. Het werd poëzie die zich niet neerlegde bij de status quo, bij een chaotische wereld die Lampe zag zuchten onder klimaatverandering, kapitalisme en totalitaire tech.

Kon de ontregeling van poëzie, een ‘open’ tekst, de zo geconditioneerde mens misschien op andere gedachten brengen? In Tulpenwodka (2021) is de mens in lockdown geraakt, en Lampes verhaal reikte verder dan de coronapandemie: „in het dominante verhaal is de olie viagra/ de stemming beursgerelateerd/ een grafstemming”. Zo is Lampe allengs activistischer geworden, haar strijd tegen kitsch en nep steeds meer naar buiten gericht. In Zusterstad 2.0 ging het al over een groep dichters die samen een woestijnstad bezoeken. Doen zij iets goeds, iets zinvols? Ze blijven in elk geval tegen de stroom ingaan, zoekend naar vruchtbare gronden: „nu de mainstream/ de menigte downtown blijft voeren/ nemen wij als een haas deze zalmtrap/ en kortste weg naar de paaigronden”.



Leeslijst