Debutanten proberen het ijs van hun migratieachtergrond te doorbreken

Recensie Boeken

Nederlandse debuutromansDebuterende schrijvers met een migratieachtergrond proberen zich steeds vaker van hun afkomst los te maken. Soms met veel succes, al blijft hun achtergrond een belangrijk ingrediënt in hun boeken.

‘Het lijkt alsof er altijd wel ergens een monster schuilt dat bepaalt wat we wel en niet mogen doen’, merkt Amin op, de jonge theatermaker uit de roman Coulis. Dat monster noemt hij El Ghoul, naar de traditionele demon uit Arabische folklore, een monster dat mensenvlees eet. Het is een symbool, voor: ‘Beperking. Conformiteit. Inschikkelijkheid. Weet je nog wat ze vroeger naar ons riepen? “Als je dit of dat niet doet, dan komt El Ghoul jou halen, jou opeten!”’ En, zegt Amin, in zekere zin is die dreiging er nog steeds.

Het afgelopen jaar kende de Nederlandse literatuur veel debuten van schrijvers met een migratieachtergrond – meer dan in andere jaren. Dat opmerken dreigt algauw een gewetensvraag te worden. Is dit aanleiding voor een beschouwing? In de literatuur, in de kunst, gaat het immers primair over het gemaakte, niet over de maker. Dus stond de kunst niet los van de identiteit van de maker? Bovendien: is die ‘migratieachtergrond’ niet een veel te generieke en onspecifieke noemer, als de betreffende literaire schrijvers afkomstig zijn uit hemelsbreed verschillende landen als Suriname, Iran, Algerije en Libanon? Geef je dan niet veel te veel betekenis aan een postkoloniale identiteit die literair-inhoudelijk nauwelijks van belang is? Zou het niet even onzinnig zijn als de sciencefiction in Gebied 19 van Esther Gerritsen vanuit de vrouwelijkheid van de auteur te beschouwen? Net zo heilloos als wanneer je de rouw van Gerbrand Bakker in zijn memoir Moeder, na vader met zijn homoseksualiteit in verband gaat brengen.

Overeenkomsten

Het punt is: die literair-inhoudelijke overeenkomst is er in veel gevallen wel – en evenzeer doet de identiteit van de maker ertoe. Schrijvers met een migratieachtergrond schrijven in hun recent verschenen debuutromans in de regel over die migratieachtergrond. De migratie van Iran naar Nederland, via mensensmokkelaars en azc’s en blonde kleuterklassen, is nu eenmaal hét verhaal van Talar uit Citroeninkt van Maral Noshad Sharifi, die zelf geboren werd in Teheran. En de Nederlands-Libanese Hanan Faour laat haar hoofdpersoon in Schervenstad na de explosieramp in de haven van Beiroet naar het Libanon gaan waar haar wortels liggen. Waar Nadine zich niet thuis voelt, zo merkt ze: ‘Dit is niet mijn land. De gedachte spookt altijd rond in mijn hoofd, in Nederland ook’, schrijft ze, maar in Libanon ‘klinkt het dwingender, zoemt het harder in mijn hoofd. Ik pas nergens helemaal, maar hier het allerminst’.

En Jeffrey Spalburg vertelt in Ik ben jullie meester zijn familieverhaal, over een jonge onderwijzer uit Suriname wiens nazaten in Nederland nog generatieslang tegen aannames opboksen. ‘Ik heb het nog steeds. Dat ik eerst ergens het ijs moet breken om vooroordelen weg te nemen’, noteert de grootvader die in Spalburgs boek zijn kleinkind toespreekt. ‘Ik had het idee dat het bij jou niet meer zou spelen. Blijkbaar is er toch niets veranderd. Anders had ik je dit nooit verteld.’

En de Belgisch-Algerijnse Samy Meziani laat zijn hoofdpersoon in De vrije man zich ontworstelen aan de gebruiken die zijn ouders uit Algerije meenamen. Want: ‘Ik zat vast in een cultuur waarvan tradities en een strak systeem van normen en waarden de basis vormden.’

Je kunt denken: nog steeds? Is het nog steeds een literair thema, hadden we dat niet al gehad en gezien en gelezen, in de jarennegentig- en jarennulromans van schrijvers als Kader Abdolah, Naima El Bezaz en Hafid Bouazza? Maar zolang migratieachtergronden en racisme nog sociale en maatschappelijke impact hebben, in het onderwijs en op de arbeidsmarkt, in toeslagendatabases en waar niet al, zolang ouders invloed op hun kinderen hebben en zolang literatuur ontspruit aan autobiografie, kun je verwachten dat die verhalen in romans weerklinken.

Dus ja, nog steeds zitten ze vast, zijn ze thuisloos en moet eerst dat migratieachtergrond-ijs gebroken worden, moet El Ghoul tot zwijgen worden gebracht. Het is te makkelijk om dat ouderwets te vinden en daar minzaam of chagrijning over te doen (‘daar heb je ze weer, de migratieschrijvers’), al hoef je geen lezer zonder migratieachtergrond te zijn om dat gevoel te hebben.

Prikkelende parabel

Iederéén wil een stap verder. Zie Amin, de hoofdpersoon van Coulis van debuterend schrijver Bilal Al Mastha. Zijn roman is te lezen als een prikkelende parabel over precies dit probleem: kan een schrijver met een migratieachtergrond ontkomen aan die migratieachtergrond? Kan een kunstenaar vrij zijn in z’n onderwerpkeuze, of rent hij dan weg voor iets waaraan hij toch niet ontkomt?

Amin is een Algerijnse theatermaker die tegen de grenzen van zijn vak is aangelopen, omdat hij zich niet wenste te schikken naar de verwachtingen. Daarom verzint hij een nieuw project, waarin hij iemand anders probeert te zijn dan hij is: hij gaat een bruiloftsmaaltijd cateren. Het zou dé bevrijding zijn, want bij deze acteerprestatie kan hij zich niet achter de coulissen verschuilen: het eten smaakt of het smaakt niet. De symbolische betekenis trekt de kwestie breder (kan een mens vrij en autonoom zijn?) en dat tilt Coulis uit boven de migratiethematiek – ook omdat de bruiloftsplot zeker niet de enige verhaallijn is in de gelaagde, meerstemmige roman die Coulis blijkt te zijn.

Behalve Amins verhaal is het ook het verhaal van Monsef, een Nederlandse puber die niet wil deugen, en van Zahra, die in Algerije in het korset van de tradities gesnoerd zit. Al Mashta is een gulle verteller, die overduidelijk plezier heeft in het combineren van menselijke verhalen en een knappe constructie, in een van dubbelzinnigheden, humor en fijne vondsten bulkende taal. Schikken naar de verwachtingen doet Al Mashta evenmin als zijn hoofdpersoon: het is de vrije kunstenaar die het in de roman uiteindelijk wint van de migratieachtergrond. Voor de persoonlijke verhalen treft Al Mashta telkens de juiste, eigen toon, en daarmee legt hij een opmerkelijke literaire (taal)gevoeligheid aan de dag, die doet vermoeden dat deze debuutroman niet het enige verhaal is dat hij kan vertellen.

Rijpe verteller

Hetzelfde geldt voor Ramy El-Dardiry, die zich in zijn debuutroman Tussen morgenzee en avondland zo’n soepele, natuurlijke en rijpe verteller betoont dat hij je moeiteloos meevoert. Naar Alexandrië – de bakermat van de Egyptisch-Nederlandse Amir, die zich in Noord-Limburg losgemaakt dacht te hebben van het anker van zijn migratieachtergrond (‘fuck dit land waar je in de eerste plaats papa’s zoon zal zijn’), hij leerde zich te conformeren (‘want confronteren betekende onzekerheid’) en werkt als consultant op de Zuidas. Bij de dood van zijn vader, die ooit zijn vaderland verliet en naar Nederland kwam, dringt zich de geschiedenis op – de wortels blijven trekken. Hij voelt tegenzin. Maar ja, de geschiedenis van vader Nessim vormde ook hém, alle integratiepogingen ten spijt. ‘Was zijn jeugd een theater? Een spel dat zijn ouders speelden om hem en [broer] Faroek op het goede pad te krijgen en te houden, een aaneenschakeling van sinterklazen?’

El-Dardiry combineert ook verschillende verhalen en toont meerdere talenten: hij beschikt over een zintuiglijkheid en een rijk taalinstrumentarium waarmee hij een sfeervol, levendig Alexandrië van een halve eeuw geleden oproept, hij heeft gevoel voor menselijke verhoudingen en dramatiek, in het schetsen van Nessims coming-of-age en liefdesleven én in Amirs verlangen om zich te ontworstelen aan ontworteling. En hij heeft literair lef: de stad Alexandrië wordt zelf verteller in geschiedenishoofdstukjes die de thematiek van ontworsteling en nesteling diepte geven. De stad is een komen en gaan van mensen, er heerste altijd een openheid waardoor het karakter van de stad juist is gevormd. Alexandrië is ‘het middelpunt in de cirkels van hun leven’, van Amir en Nessim, maar ook een decor dat hun persoonlijke verhalen iets universeels geeft.

Tussen morgenzee en avondland stijgt ook boven de migratiethematiek uit, in het laatste deel – waarin de schrijver de keuze maakt voor een beweging weg van de autobiografie, naar een nieuw, eigen verhaal. Dan draait het om de verbeelding en de synthese van het oude en het nieuwe. Eenvoudiger gezegd: El-Dardiry laat op een even dromerige als aardse manier zien dat nestelen en ontworstelen allebei met roots te maken hebben.