Debby’s moeder nam zich voor haar kinderen niet lastig te vallen met haar verleden; ‘Alles moest goed, leuk en prachtig zijn’

ZAP Hoe komt iemand uit een oorlog, hoe is het om verder te moeten als je alles kwijt bent, hoe dóén mensen dat? Hanneke Groenteman spreekt daarover met de kinderen van oorlogskinderen uit WOII in Laat oorlog geen generaties duren.

Debby Petter met haar dochter Sterre in ‘Laat oorlog geen generaties duren’. (EO) Het oorlogsverleden van Debby Petters moeder beïnvloedde haar leven en dat van haar dochter Sterre.
Debby Petter met haar dochter Sterre in ‘Laat oorlog geen generaties duren’. (EO) Het oorlogsverleden van Debby Petters moeder beïnvloedde haar leven en dat van haar dochter Sterre.

De moeder van Debby Petter overleefde de oorlog, haar vader en broers niet. Ze werden vermoord in Auschwitz en Sobibor, haar moeder was kort voor mei 1940 al overleden. Ze was 15 toen ze ‘de oorlog uitkwam’. Ze maakte de mulo af, ging de verpleging in, trouwde met een niet-joodse tandarts en werd moeder. Van Debby, onder anderen. Ze nam zich voor haar kinderen niet lastig te vallen met haar verleden. „Alles moest goed, leuk en prachtig zijn”, zegt Debby Petter in Laat oorlog geen generaties duren. „Mooier dan het soms was.”

Hoe komt iemand uit een oorlog, hoe is het om verder te moeten als je alles kwijt bent, hoe dóén mensen dat? Hanneke Groenteman spreekt daarover met de kinderen van oorlogskinderen uit WOII in Laat oorlog geen generaties duren. Een serie van drie, een samenwerking tussen EO en War child. Debby herinnert zich haar moeder als lief, warm en zorgzaam. Maar toch sijpelde iets van haar verdriet en trauma door in haar dochter Debby, en in Debby’s dochter Sterre. Debby Petter schreef er een boek en een theatervoorstelling over.

Als iemand dit soort gesprekken voeren kan, dan Hanneke Groenteman. Bijna jammer dat ze met een bruggetje op ’t einde – „Dus kunst was een uitweg voor jou?” – wil uitkomen bij het werk dat War Child doet in oorlogsgebieden. Ik begreep zo ook wel dat kinderen even uit de narigheid trekken, de narigheid misschien een beetje uit het kind haalt.

Katholiek tegen de stroom in

De moeder van Marcel van Roosmalen reed de rooms-katholieke kerk van Velp binnen, zette haar auto daar neer en ging boodschappen doen. „Ze dacht dat het een overdekte parkeergarage was.” Zeven weken nadat in diezelfde kerk haar uitvaartdienst werd gehouden, zat Marcel van Roosmalen er weer, naast Tijs van den Brink in Adieu God? Dat leek me aanvankelijk een hachelijke kamikaze-actie met eenzijdig afbreukrisico, maar Tijs van den Brink kwam er best genadig af in de column die Marcel in NRC schreef over de opnamedag.

De vader van Marcel van Roosmalen was de katholiek bij hem thuis. Tegen de stroom in, mag je wel zeggen. Hij legde stencils met gebeden onder de kussens van z’n kinderen – voor als ze eens wakker lagen en zin hadden die te lezen. Flessen water uit Lourdes in z’n bureaula boven – waar hij bij ruzies een paar slokken van nam. Bidden bij het avondeten – als enige. Drie kinderen die het gebed wel afmaakten, met ‘Here zegen deze spijze, amen. Morgen eten we friet met bramen.” Zelfs Tijs van den Brink houdt er z’n lachen niet bij in. En dan, als zijn vader op sterven ligt op z’n 87’ste, geen priester te vinden die het laatste sacrament kon toedienen. De familie heeft toen een nep-priester laten komen – een die ook als Sinterklaas is in te huren. Vader een kruis in de handen, vrouw en kinderen rondom het bed giechelig gebeden van een A4’tje oplezen.

Het wonder van Marcel van Roosmalen is dat het scherpe en kolderieke niet in de weg lijken te staan van zijn liefde of respect. Als hem gevraagd wordt of hij van zijn vader hield, antwoordt hij volmondig „zeker”. Tijs van den Brink vindt het moeilijk te geloven: „Je schrijft zelden positief over je jeugd.” Dat „herkent” Marcel van Roosmalen niet. Vlak voor hij zal zeggen dat hij niet denkt dat God bestaat en geen idee heeft waartoe we op aarde zijn, komt hij met een Maria-beeldje op de proppen. Het enige wat ongedeerd bleef toen de boerderij van zijn grootouders in 1944 in vlammen opging. Zijn moeder kreeg het, en het is altijd heel gebleven. Het stond nog geen week bij hem thuis, of z’n jongste dochter gooide er een balletje tegenaan. Het wankelde, maar bleef staan. „Wonderlijk.” Verwarring bij Van den Brink. „Je gelooft dit niet echt?” Mocht het ooit breken, zegt hij, dan zal hem een dag vol ongeluk wachten. „Je bent bijgelovig”, hapt Van den Brink. „Of gelovig, het is maar hoe je het bekijkt.”