Warm is het niet, in juni 2013, maar dat is ook niet nodig. Nog voordat het concert begint bovenop de Hofpleinfontein in Rotterdam, staan 55.000 mensen zich al in het zweet te springen. Uit heel Europa zijn ze gekomen voor Manu Chao, de kleine grote Spaanse Fransman die met slechts een paar albums en zeer sporadische grote concerten met groot gemak zo’n enorm publiek op de been krijgt. Een schreeuw, een gierend alarm, een snelle skabeat, trompet, en als Chao dan op komt rennen – fladderend overhemd, PLO-sjaal om z’n middel, eeuwig legerpetje op – ‘Que pasa por la calle!!?’ (wat gebeurt er in de straten?) roept, staat de stad op z’n kop.
Manu Chao kan met weinig een publiek helemaal gek maken. Zijn opzwepende cocktail van ska, reggae, flamenco, salsa, rumba, hiphop, raï, dance, balkan beats, rock en punk, maakte van hem ‘de grootste superster van de derde wereld’, zoals muziekblad Oor hem eens noemde (toen die term nog in zwang was). De koning van de mondiale folkpunk, volgens The Guardian. De opvolger van Bob Marley, zeggen anderen, en de minstreel van de anti-globalisten. Een straatpoëet, vuilnisbakkenmuzikant, piratenrocker en een vrijbuiter, die alles anders doet dan iedereen en zo een muzikale revolutie leidde.
Het begon met zijn in de metro geboren anarchistenband Mano Negra, maar kreeg pas echt vleugels toen hij, deze maand precies vijfentwintig jaar geleden, zijn invloedrijke solodebuut Clandestino uitbracht.
Maar wie is Manu Chao?
De wildste geruchten doen de ronde over Manu Chao. Dat hij als puber een heel jaar lang slechts twee woorden zou hebben gesproken. Of dat zijn eerste manager een parttime pornoacteur was die tijdens concerten van Chao’s bandje met zijn lid van ruim 20 centimeter op een trommel sloeg. Dat hij een nachtlang liedjes met de Mexicaanse revolutieleider Subcomandante Marcos zong. Hij tourde met een trein door de narco-gebieden in Colombia, samen met een circus. Hij tourde met een vrachtschip langs Zuid-Amerikaanse havens. Hij werd moslim in Senegal en trouwde er, eventjes. Zijn ouders waren bevriend met schrijver Gabriel García Márquez. Hij gelooft dat het verschijnen van koeien zijn levenslot bepaalt en hij ontmoette de duivel, twee keer.
Hem vragen hoe dat allemaal zit? Vind ‘m maar eens. Mailtjes beantwoordt hij niet, een telefoonnummer is er niet. Toen de Mexicaanse zangeres Silvana Estrada afgelopen zomer op Best Kept Secret zijn ‘Clandestino’ speelde, vertelde ze hoe moeilijk het was om toestemming te krijgen. Niet omdat Chao moeilijk deed, maar gewoon omdat ze maar geen contact kreeg. De biografie die Peter Culshaw (BBC, The Telegraph, The Guardian) over hem schreef heet niet voor niets In Search of Manu Chao. ‘Als ze mij zoeken, ben ik er nooit / Als ze mij vinden, ben ik alweer weg’, zingt hij zelf in ‘Desaparecido’.
Lees ook
Macht van de bongo
„Het was makkelijker om de koningin van Engeland aan de lijn te krijgen dan Manu Chao”, zegt Claudia Raven, de artistiek directeur van Rotterdam Unlimited, die Manu Chao en zijn band tien jaar geleden naar de Maasstad haalde. „Nog tijdens dat concert werd ik gebeld door iemand van het grote Mojo Concerts, die zei: ‘hoe kom je in godsnaam aan die band?’” Raven had een ingang via de Delftse band Mala Vita, die net met Manu Chao-bassist Gambeat een album had opgenomen. Het zat mee dat Rotterdam Unlimited maatschappelijk in de juiste hoek zat, én dat het festival gratis was, een voorwaarde van Chao, net als een lage bierprijs en gratis drinkwater.
„Hij komt niet naar wie het meest betaalt, dat boeit hem niets,” zegt Raven, „maar vanuit welk motief je een concert organiseert. Wij moesten bijvoorbeeld beloven dat er geen uitingen van sponsoren op het podium hingen, en ook niet in zijn gezichtsveld.”
De volgende dag kwam Kool & The Gang daar spelen. „Daarvoor moesten we de kleedkamer helemaal stofferen, belachelijk. Terwijl Manu Chao en zijn mensen diep in de nacht nog met z’n allen hebben geholpen met het opruimen van de kleedkamers. Ze vlogen ook gewoon met Vueling, komen gewoon met een busje, geen enorme entourage, en ze vonden alles geweldig. Ze zijn echt zo leuk en aardig als je denkt dat ze zijn.”
De nu 62-jarige José-Manuel Thomas Arthur Chao Ortega, op 21 juni 1961 geboren in Parijs, groeide op in een links nest in Sèvres, een goede twee uur lopen vanaf de Eiffeltoren. Zijn moeder was Baskisch, zijn vader Galicisch, zijn grootouders waren voor Franco uit Spanje gevlucht. Spaanse en Latijns-Amerikaanse muzikanten en intellectuelen, onder wie Nobelprijswinnaar Gabriel García Marquez, kwamen over de vloer.
Als tiener viel Chao eerst voor de Cubaanse canción van zanger Bola de Nieve, daarna voor Amerikaanse rock-‘n-roll en Britse punk. In Mano Negra, de band die hij met zijn broer Antoine en jeugdvriend Santiago ‘Santi’ Casariego eind jaren tachtig oprichtte en vernoemde naar een Andalusische anarchistische beweging, mengden ze punkrock met salsa en reggae. Met veel succes.
Ze kregen een platencontract bij de Franse tak van Virgin en gingen de wereld over. Op hun eigenwijze manier: in Parijs speelden ze niet in de grote zalen, maar in barretjes in rosse buurt Pigalle. Ze sloegen vooral aan in Midden- en Zuid-Amerika, waar mensen in de armste delen van Ecuador, Peru, Colombia en Mexico zich herkenden in de sociaal-kritische teksten van de band.
De boottocht die Mano Negra in die jaren langs Zuid-Amerikaanse havensteden maakte in een tot theater omgebouwd vrachtschip was bizar – hun manager vond het zo’n slecht idee, dat hij ontslag nam. Maar gekker nog was de treinreis in 1993 dwars door de binnenlanden van Colombia, toen het gevaarlijkste land ter wereld, waar paramilitairen, FARC, drugskartels, gewapende boeren en talloze splintergroeperingen afwisselend de regels bepaalden. Er was geen douche, niet echt een plan en er werd geen geld verdiend, want alle concerten waren gratis. Er was wel een man die de hele rit voor in de trein zat om te kijken of er geen bommen op het spoor lagen. Vader Ramón Chao was mee en schreef er het boek Train of Ice & Fire over.
De bom zat uiteindelijk in de band zelf; bandlid na bandlid trok de reis niet meer en ging naar huis, en Mano Negra viel uit elkaar. De bandnaam, besloten ze in een vergadering, mocht Chao tot zijn verdriet niet meer gebruiken (later verwijst hij daarnaar in ‘Clandestino’, met de afsluitende zin ‘Mano Negra, ilegal!’) Toen ook Chao’s relatie met zangeres Anouk Khelifa op de klippen liep, raakte hij depressief en trok hij met zijn ziel en een viersporenrecorder onder zijn arm de wereld over.
Mexico, Spanje, West-Afrika, Italië, hij bleef nergens langer dan een paar weken. Tot hij in Rio de Janeiro in een bar in een sloppenwijk aan een pilsje zat, en er een koe naar binnen liep. Die had zulke tedere ogen met zo’n onpeilbare diepte, dat Chao de zin van het leven plots weer begreep. „Die koe heeft mijn leven gered. En daarna begon ik overal op vreemde plekken koeien tegen te komen”, zegt hij in het boek van Culshaw. „Ze wilden me iets zeggen, dus sindsdien neem ik besluiten op basis van koeien. Zie ik een koe dan is het ja, zie ik er geen is het nee.”
Overal waar hij kwam nam hij muziek op dat recordertje op, waarmee hij terug thuis bij zijn ouders in Sèvres een album maakte: Clandestino. Melancholisch, intens, met veel traditionele elementen en met zijn pure stem en simpele gitaarakkoorden in de hoofdrol. Een duidelijk genre heeft het niet, en ook qua talen is het veelzijdig: Frans, Spaans, Engels, Portugees, soms tegelijk in één nummer. Alles is versierd met allerlei opnames van straatgeluiden, radiojingles en speeches (zoals Zapatisten-woordvoerder Marcos) waardoor het soms is alsof je naar een piratenzender aan het luisteren bent.
Het is een album van en over de wereld, de babylonische wervelwind die het menselijk bestaan is waarin ongelukkigen hun lot niet zelf in handen hebben en altijd maar op zoek moeten naar geluk, vrede en veiligheid. Een pleidooi voor begrip voor migranten en vluchtelingen, en zo een ode aan hun bestaan. ‘Verloren in het hart van het grote Babylon / ze zeggen dat ik illegaal ben, omdat ik geen papieren heb’.
Maar het gaat ook over Chao zelf, zoals in ‘Bongo Bong’, het tragisch-vrolijke liedje over het talentvolle aapje waar niemand op zit te wachten. Met zijn oude liefde Anouk Khelifa maakte hij ‘Je ne t’aime plus’, waarin ze ‘Ik hou niet meer van je, mijn liefste’ tegen elkaar zingen. ‘Desaparecido’ gaat over de rechtelozen die ongezien hard werken terwijl anderen profiteren – maar ook over de verdwijner die Chao zelf is. In ‘Despedida’ hoor je niet voor niets het bandje uit zijn antwoordapparaat, vol vrienden die hem niet kunnen bereiken: ‘Hey Manu, met Amparo, ik bel alleen maar even om te weten of alles goed met je gaat’.
Het kwam uit in oktober 1998, maar niemand zag echt wat in het album, en hij had geen band om het album mee te promoten. Manu Chao zag het als zijn zwanenzang. Dus wat doe je dan? Dan ga je naar Senegal, word je moslim, en trouw je. Dat was een praktisch huwelijk: zij een ongetrouwde moeder die met de nek werd aangekeken, en Manu als 38-jarige ook te oud om er vrijgezel te zijn.
Huwelijk noch religie was voor de lange termijn, maar daar in Senegal kreeg hij wel een idee: hij wilde weer zo’n knotsgekke treintour doen, nu van Dakar naar Bamako. Hij belde zijn label, nadat hij maanden van de radar was geweest, om geld te vragen voor die tour. Maar wat hij kreeg was meer: in zijn afwezigheid bleek Clandestino te verkopen als een trein. Het begon als hit onder backpackers, hippies en andere reizigers, die elkaar de tip gaven in hostels en jeugdherbergen, en vervolgens was er geen hippe strandtent tussen Scheveningen en Koh Samui waar het album niet aanstond.
Lees ook
Buena Vista Social Club: een Cubaans muzieksprookje
Het hielp dat rond dezelfde tijd het album Buena Vista Social Club uitkwam, en het nu wat besmette genre ‘wereldmuziek’ (waar Chao zelf ook een hekel aan heeft – „de muziek komt uit de derde wereld, maar er wordt geld mee verdiend in de eerste wereld, het is neokolonialisme” zei hij in een interview) eind jaren negentig de wind in de zeilen had. Zelfs Robbie Williams en Lily Allen coverden een nummer van Clandestino.
Chao settlede in Barcelona – uiteraard pas nadat hij een koe had gezien – en maakte er opvolger Proxima Estación: Esperanza (volgend station: hoop), naar de poëtische zin die je daadwerkelijk hoort in de metro in Madrid, vlak voor station Esperanza. Toen hij zijn nieuwe band bij elkaar had – Radio Bemba, vernoemd naar het communicatiesysteem dat Fidel Castro en Che Guevara gebruikten – en besloot een try-out te doen in Mexico, bleek er meteen een concert te zijn geboekt op het immense Zócalo-plein in het centrum van Mexico-Stad. Chao was bang dat men hem vergeten was, maar er stond ruim 100.000 man op hem te wachten.
Inmiddels bracht hij drie ‘gewone’ albums uit, twee live-platen, een Franstalig album van kinderliedjes (met stripboek) en, vorig jaar, een reggaeplaat. Hij werd headliner op Lowlands en Pinkpop, zou gaan spelen in vluchtelingenkampen in Algerije, opnemen met geesteszieke patiënten in een ziekenhuis in Buenos Aires (die hoor je op het album La Radiolina), het gezicht worden van de protesten tegen de G8 in Genua, een Grammy-nominatie krijgen, en nog veel meer onwaarschijnlijke dingen doen op onwaarschijnlijke plaatsen.
Op dit moment tourt Manu Chao in Europa en speelt hij op plekken als Kragujevac, Veszprém, Ioannina, Anderlecht en Bergamo. „Wat verbaasde meer? Dat Manu Chao ineens weer op een Belgisch podium stond of dat hij dat in zo’n klein zaaltje in Anderlecht deed?” schreef De Standaard over zijn concert daar vorige maand. Hij speelt ook een paar shows in Parijs, maar nog steeds niet in een van de beroemde zalen van de stad, maar in het bescheiden Le Kilowatt, in voorstad Vitry-sur-Seine.
Altijd haast en nooit lang op één plek, deprisa deprisa, snel snel! Als jij aankomt, is hij al weg. Eén geheime tip: bar Mariatchi in Barcelona is zijn favoriete bar, „als ik niet op tour ben, ben ik daar elke avond”, zei hij eens. Kenners weten dat hij regelmatig onder een valse naam in de stad speelt, alleen herkenbaar aan de te lage ticketprijzen.
Komt er een nieuw album? Een tour met grote zalen? Manu Chao is de enige die het weet, en waarschijnlijk zelfs hij niet – tot er een koe langsloopt.