De wereld is even afzichtelijk als prachtig

Karin Amatmoekrim

Er waren deze week veel dingen die me boos maakten (wat dan, vraagt u? Wel, het drama in Calabrië, om maar iets te noemen; de meedogenloze feiten over de schipbreuk geflankeerd met foto’s van kleine witte doodskistjes onder een machteloze lawine van knuffeldieren en kaartjes), en er waren dingen die me afkeer inboezemden (ik noem maar iets; een pornofilm waarin Michel Houellebecq (67) seks met jonge vrouwen heeft). Maar de lente staat op aanbreken en ik heb de definitieve versie van mijn proefschrift ingeleverd en daarom heb ik geen zin om boos te zijn of om te denken aan de zoveelste afzichtelijke man die zich hijgend aan jong vlees vastklampt.

Ik lees Mohamed Mbougar Sarr die in zijn weergaloze boek De diepst verborgen herinnering van de mens schrijft: „Het kwaad is de kwestie waar alles om draait. Voor onschuld is geen plaats in de literatuur.” Hij heeft gelijk, natuurlijk. Maar soms is het besef van dat kwaad me iets te veel en dan moet ik mezelf eraan herinneren dat, om het kwaadaardige van de wereld te vergeten, ik me niet terug moet trekken in de boeken maar juist de mensen op moet zoeken.

Vol verlangen naar verstrooiing, en misschien ook naar een beetje houvast, sprak ik dit weekend af met bevriende schrijvers, en we stonden stil bij de wereld die even afzichtelijk als prachtig is, bespraken hoe de verbeelding zich verhoudt tot die ondraaglijke paradox. Hoe wij ons daartoe verhouden, als schrijvers. In de loop van de avond dacht ik onbewust toch aan de Ionische zee, de plek waar volgens de overlevering de boodschone Io de zee inliep en onsterfelijk werd, de plek die nu al die mensen verzwolg en uitspuugde op het strand van Calabrië. Maar ik maakte ook saoto en at pasteitjes en we dronken een dionysische hoeveelheid wijn om de gang van het Boekenweekessay, geschreven door een van die dierbare vrienden, met liefde te omgeven en krachtig de wereld in te sturen.

We dansten tot diep in de nacht en zongen vreselijk vals mee met Mariah Carey en LL Cool J, en de volgende dag hadden we een kater zonder spijt want wat is het leven meer dan een aaneenrijging van dagen die op het slechtst onderbroken wordt door verdriet, en op zijn best door het gelach van jezelf en de mensen van wie je houdt?

Het essay van die vriend gaat over verbeelding en de kracht van het water en de overtuiging van voorouderlijke levens die dat water beladen met machten die we niet altijd willen zien, en ik probeerde niet te denken aan die ándere kracht van dat water, de vernietigende kracht, niet aan de duizenden mensenlevens die de watergrenzen van ons continent heeft opgeëist, niet aan de man die ooit onder mijn eigen ogen werd opgeslokt door een stille rivier in het oerwoud van Suriname, niet aan hoe mijn gids toen vol berusting zei, dede ben kari en – de dood heeft hem geroepen.

Ik pak mijn boek van Sarr er weer bij, lees zijn woorden terug, over hoe het kwaad de kwestie is waar alles om draait en bedenk dat we misschien ook gewoon wel voortdurend mogen stilstaan bij al die dingen die ons raken en verwarren. En dat we daarnaast ook mogen schaterlachen en doorleven. En wat een welkome afwisseling van waarheden is het wanneer ik het essay van die dierbare vriend lees, en dat hij daarin stelt dat we soms lachen ondanks of dankzij het kwaad dat achter alles op de loer ligt. „Die lach is niet naïef”, schrijft hij. „Die lach heeft van alles overleefd. Die lach weet dingen.”

Het lachen, kortom, is op veel manieren waardevol – en lang niet altijd onnozel.

Karin Amatmoekrim is schrijver en letterkundige. Ze schrijft om de week op deze plek een column.