Een complete stad platbombarderen? Onbeschaafd – en ineffectief bovendien. Dat vonden de Amerikanen tijdens de Tweede Wereldoorlog van de strategie die de Britse luchtmacht hanteerde voor haar aanvallen op nazi-Duitsland. De Royal Air Force legde met tapijtbombardementen hele steden in de as, terwijl de Army Air Force van de Verenigde Staten met precisie-missies industrie en infrastructuur op de korrel nam.
De Amerikanen lieten deze strategie varen toen ze in het voorjaar van 1945 hun bommenwerpers richting Japan dirigeerden. In zes maanden tijd veranderden B-29’s de helft van het Japanse stedelijke gebied in een smeulende puinhoop, met de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki als huiveringwekkend crescendo van de campagne.
Over het waarom achter deze beslissing schreef de Britse historicus Richard Overy het boeiende Regen van verwoesting. De bombardementen op Japan, 1945. Overy is een autoriteit op het gebied van de Tweede Wereldoorlog – en dan met name de luchtoorlog – waarover hij meer dan dertig titels publiceerde. Zijn nieuwste boek is geen uitputtende beschrijving, missie voor missie, van de Amerikaanse campagne tegen Japan, maar een scherpe analyse van de denkprocessen die de Amerikanen tot hun strategie brachten. Hij beantwoordt ook de vraag wat alle verwoesting uiteindelijk bijdroeg aan het besluit van de Japanners „de oorlog te beëindigen” (het woord capitulatie weigerden ze in de mond te nemen).
Overy laat zien dat de Amerikanen begin 1945 bijzonder gefrustreerd waren over de resultaten van hun luchtaanvallen op Japan. Precisiebombardementen berokkenden de industrie nauwelijks schade – mede omdat die niet zo geconcentreerd was als in Duitsland, maar meer verspreid over kleinere bedrijven door de hele stad. Ondertussen realiseerden planners zich dat die Japanse steden grotendeels uit houten gebouwen bestonden. Brandbommen zouden hier een nog vernietigender effect hebben dan in Duitsland.
Brandbomaanval
Generaal Curtis LeMay – de commandant van XX Bomber Command, de eenheid die vanaf eilanden in de Stille Oceaan aanvallen op Japan uitvoerde – besloot daarom een brandbomaanval uit te voeren op Tokio. Op 9 maart 1945 zetten 334 bommenwerpers koers naar de Japanse hoofdstad.
Daar wierpen ze 1665 ton brandbommen af, met vernietigend effect. Binnen een mum van tijd ontstonden er honderden branden. Het vuur werd voortgedreven door een wind die kracht 10 bereikte. „De vuurzee bewoog zich in de vorm van een zuil met de wind mee en verteerde al het brandbare wat hij op zijn weg tegenkwam”, schrijft Overy. „Vrouwen die wegvluchtten met hun baby’s gebonden op hun rug merkten te laat dat hun zuigelingen levend verbrandden.” De schade van de aanval was enorm. Ongeveer 100.000 mensen kwamen om het leven (ter vergelijking: het beruchte bombardement op Dresden op 14 februari 1945 had 25.000 levens geëist), 267.000 gebouwen waren verwoest en een miljoen mensen waren dakloos geworden. LeMay was tevreden over dit resultaat. „Ik heb het gevoel dat het binnen de mogelijkheden van dit legeronderdeel ligt om het Japanse vermogen tot oorlogsvoering te vernietigen.”
Hier ligt een belangrijke verklaring voor het feit dat de Amerikanen deze nieuwe strategie omarmden, schrijft Overy. LeMay en andere hoge officieren wilden dat de luchtmacht na de oorlog een apart krijgsmachtonderdeel zou worden. Nu behoorde ze nog tot het leger. Als het lukte Japan op de knieën te dwingen zonder dat daarvoor een bloedige invasie nodig was, dan zou de luchtmacht daarmee haar onafhankelijke bestaansrecht hebben afgedwongen. Na Tokio kreeg daarom de rest van Japan eenzelfde behandeling.
Wraak was een tweede reden dat de Amerikanen Japanse steden wilden vernietigen. De Japanners hadden onverhoeds Pearl Harbor aangevallen en gedroegen zich bijzonder wreed tegenover Amerikaanse krijgsgevangenen. Ze werden daarom in de Amerikaanse pers regelmatig op racistische, ontmenselijkende wijze neergezet. Een hoge luchtmachtofficier vatte het sentiment over de vijand aldus samen: „Niemand heeft hier het gevoel dat we de Jappen – mannen, vrouwen, kinderen – moeten sparen: gas, brand, wat dan ook om een geheel ras uit te roeien.”
Naar buiten toe bleef de luchtmacht doen alsof er aan de strategie van precisiebombardementen niks veranderd was. Alleen ging het nu om „uiterst accurate aanvallen” met brandbommen – alsof het effect daarvan zich beperkte tot de plek waarboven ze waren afgeworpen.
Nu deze Rubicon was overschreden, was het voor de Amerikanen en minder grote stap om in augustus tot tweemaal toe een atoombom af te werpen boven een Japanse stad. De wens om de oorlog zo snel mogelijk te beëindigen met zo min mogelijk Amerikaanse slachtoffers maakte dat er eigenlijk nooit serieus overwogen is de bom niet te gebruiken.
‘Militaire doelwitten’
Overy moet niets hebben van de theorie dat de VS hun atoomwapens vooral inzetten om Stalin angst aan te jagen. „Intimidatie van de Sovjetleiders werd hoogstens als een mooie bijkomstigheid gezien, maar het was niet de reden dat de bom was ontwikkeld of dat [stafchef] Marshall zijn fiat aan de militaire operatie had gegeven.”
Marshall benadrukte in zijn orders opvallend genoeg dat de bommen tegen „ondubbelzinnig militaire doelwitten” moesten worden gebruikt, terwijl er toch echt hele steden als doel waren aangewezen. President Truman zei hier later over: „Ik heb de minister van Oorlog gezegd de bom zo te gebruiken dat militaire doelen, soldaten en matrozen het mikpunt zijn, niet vrouwen en kinderen.”
Opportune zelfmisleiding, of gebrek aan begrip over de werking van de bom? Overy komt er niet uit, maar concludeert wel dat ook bij de brandbomaanvallen verhullend militair jargon werd gebruikt, terwijl het volkomen duidelijk was dat de vlammen geen onderscheid maakten tussen militairen en burgers.
De bommen op Hiroshima en Nagasaki kostten samen tussen de 150.000 en 250.000 mensen het leven. Keizer Hirohito kondigde op 15 augustus 1945 de capitulatie aan – of het ‘Heilige Besluit’, zoals de Japanners het zelf noemden.
Volgens Overy leidden de atoomaanvallen – of de eerdere brandbom- bombardementen – niet direct tot deze overgave. Ze waren onderdeel van een beslisproces van de Japanse leiding waarin tal van factoren een rol speelden, waaronder de recente oorlogsverklaring van de Sovjet-Unie. De grootste angst in Tokio was volgens Overy dat de bommen en de maritieme blokkade van de Japanse eilanden „een revolutionaire crisis zouden ontketenen” die het hele staatsbestel zou vernietigen, zoals dat in 1917 en Rusland en in 1918 in Duitsland was gebeurd.
Lees ook
‘Hiroshima mon amour’ toont nog steeds dat het leed van een kernbom niet te bevatten is
In zijn nawoord stelt Overy dat de bombardementen op Japan op geen enkele wijze proportioneel waren. Toch vonden ze plaats – en werden ze zelfs noodzakelijk geacht. Dat kwam omdat er sprake was van „stapsgewijze geweldsescalatie” en de „ontwikkeling van een relatieve moraal” die de legitimering mogelijk maakte voor deze meedogenloze aanvallen op burgers.
Dat inzicht is anno 2025, tachtig jaar na het einde van Tweede Wereldoorlog, helaas nog steeds van belang.
