Klassiek Cappella Amsterdam en het Nederlands Kamerkoor zijn beide op een lange tournee met verrassende programma’s. Het grote Russische koorwerk ‘De Verzegelde Engel’ van Sjtsjedrin blijkt een adembenemende ontdekking.
Het Nederlands Kamerkoor o.l.v. Peter Dijkstra met dwarsfluitist Ana de la Vega tijdens de uitvoering van ‘De Verzegelde Engel’.
Foto Mark Stokmans/ Muziekgebouw aan ’t IJ
Wat maakt een muziekstuk tot een klassieker? Van De Verzegelde Engel (1988), een monumentaal koorwerk van de 90-jarige Russische componist Rodion Sjtsjedrin ter viering van 1.000 jaar Russisch Christendom, vraag je je bij de geweldige uitvoering door het Nederlands Kamerkoor meermaals af waarom je het niet eerder hoorde. Een modern meesterwerk is het, alleen dan onbekend.
De Verzegelde Engel dompelt je een heerlijk uur lang onder in een sfeer van absoluut, hyper-expressief getoonzet geloof, waarin de koorstemmen beieren als kerkklokken en kwinkeleren als vogels. Het Nederlands Kamerkoor knoopt het vast aan deeltjes uit Rachmaninovs wél bekende Liturgie van de heilige Johannes Chrysostomus en dat werkt uitstekend; Sjtsjedrin sluit naadloos aan bij Rachmaninovs wierrookwereld van stromend ademende kelderbassen en bronzen vrouwenstemmen.
Peter Dijkstra presenteert het hele programma als een adembenemend warm bad. Korische inzetten klinken spatgelijk én fluisterzacht, solistische bijdragen maken zich subtiel los uit het fluwelige geheel. En dan is er in De Verzegelde Engel nog de solo-dwarsfluit van de virtuoze Ana de la Vega, die met in wezen eenvoudige motieven de ziel kietelt als was elke terts een melancholieke smeekbede.
Cappella Amsterdam toert gelijktijdig door Nederland en België met een programma rondom Bachs Wohltemperierte Klavier, in samenwerking met pianist Julien Libeer. Libeer maakte vorig jaar al een verwant, fraai conceptalbum (Bach and Beyond) waarin hij Bachs pedagogische verkenning van de toontreden benut als springplank naar andere pianomuziek. In The Welltempered Songbook is dat idee uitgerold naar koormuziek. Zo ontstaat een muzikale dialoog tussen Bach en vocale polyfonie van Josquin tot William Knight (1986).
Interessante zintuigelijke ervaring: door de secure opbouw en de toonsoortverwantschappen stromen de stijlen en eeuwen vriendelijk langs elkaar, nergens botsen ze. Chef Daniel Reuss leidt met de hem typerende, bewegelijke precisie.
William Knights koorcyclus (een opdrachtwerk van Cappella uit 2020) is prachtig en evocatief, Schütz (‘Die mit Tränen säen’) klinkt net als Mendelssohn (‘Richte mich Gott’) streng, tekstueel per syllabe helder en anti-larmoyant. De tussenkomst van Libeer met zijn welluidende, effectvolle Bach werkt tussentijds als panacee. Schütz’ tranen, Hindemiths angst, Brahms’ verlangen (prachtig); Bach geeft in deze setting op elke emotie antwoord. Scenisch verbeterpuntje: wanneer Libeer zijn delen Bach speelt, zit het koor in een huiselijke kring om hem heen. Het duurt even voor je de associatie met een XL-verjaardagsvisite weet te verdringen. Beide programma’s worden ook op Radio 4 uitgezonden.
Wie is Billy Joel? Hij is bekend als zanger, als onderhoudend causeur, hartstochtelijk performer. Maar wie is Billy Joel (1949, New York) werkelijk? Over de Amerikaanse artiest, bekend van onverslijtbare liedjes als ‘Piano Man’ en ‘Goodnight Saigon’ is nu een nieuwe, tweedelige documentaire verschenen, And So It Goes, te zien op HBO.
Zou een kleine vijf uur aan archiefbeelden en interviewfragmenten met Joel en zijn vrienden duidelijk maken wie Joel werkelijk is? Of is dat geen belangrijke vraag bij een artiest die zich als een muzikale Houdini uit de hokjes wrong en steeds terugkwam in een nieuwe genre, met steeds grotere hits? Want in deze film wordt duidelijk: voor hem draait alles om musiceren, componeren, optreden, opnemen.
Tot in de jaren negentig was hij een eenpersoons hitmachine die permanent op tournee was en in hoog tempo succesalbums maakte. Hij was steeds in het nieuws, onder andere als de helft van glamourkoppel met Christie Brinkley, het supermodel uit Californië met wie hij negen jaar getrouwd was. De periode na de geboorte van dochter Alexa was de enige tijd dat Joel „geen zin had om te werken”. Voor het eerst in twintig jaar nam hij vrij.
De decennia daarvoor had hij onafgebroken muziek gemaakt, en gestreefd naar erkenning. Het ging niet om geld en roem – daar kan hij niet goed mee omgaan – maar om een diepere, persoonlijke behoefte: te weten dat hij goed genoeg is, en dat mensen hem waarderen.
Beeld HBO
Zijn gevoel de buitenstaander te zijn ontstond als kind in Long Island, waar zijn ouders na zijn geboorte in de Bronx naar toe verhuisden. Nadat zijn ouders op zijn zevende uit elkaar gingen, waren ze het enige gezin in het blok met gescheiden ouders. Vader nam geen contact meer op, er was weinig geld, moeder dronk. Het gezin was Joods, ook dat maakte hem een uitzondering in de buurt.
Piano (Man) als redding
De piano werd zijn redding, zowel professioneel als persoonlijk. Billy speelde altijd piano, vanaf zijn vierde. Zoals iemand opmerkt in de documentaire: „Billy is in een nieuwe ruimte nooit op zijn gemak, behalve als er een piano staat”. Hij speelde zijn eigen liedjes, geïnspireerd door composities van Bach, Beethoven, Chopin. Hij begon te zingen en werd, na enkele pogingen met bands – het Beatle-esque The Hassels en rockband Atilla – een soloartiest. Zijn liedjes zaten vol melodie en harmonie, zijn stem klonk vol. Toch bleef succes uit. Mede doordat hij vaak wisselde van stijl, daardoor kreeg hij geen duidelijk muzikaal ‘gezicht’. Totdat de doorbraak kwam met nummer ‘Piano Man’ (1973), over de buitenstaanders-rol van de kroegpianist. Met zijn band trok hij voortaan non-stop door de Verenigde Staten.
Hij werd geliefd als een onvermoeibare performer die van achter zijn vleugel wegrent om gitaar te spelen, in spagaat te vallen, en op tijd terug is voor de volgende piano-riff. Met oude vrienden uit Long Island, vormde hij een hechte muziekgroep, die nu en dan een auto een hotelkamer binnenreed, en veel middelen gebruikte – getuige de liedtekst „I wish coke was still cola”.
Hij zou wereldhits hebben, met onder andere ‘Just The Way You Are’ over eerste echtgenote Elizabeth Weber en ‘Uptown Girl’ over tweede echtgenote Brinkley. Hij zou Grammy’s winnen voor albums als The Stranger en Glass Houses terwijl hij door recensenten werd bekritiseerd als ‘te gepolijst’. Uiteindelijk kon hij de druk van de popmuziek niet meer verdragen. Hij stopte met popliedjes schrijven in de jaren negentig, en wijdde zich aan zijn eerste liefde, de klassieke muziek uit zijn jeugd. Hij maakte een goed ontvangen album met door hem geschreven pianomuziek in ‘klassieke’ stijl, Fantasies & Delusions (2003). Hij kondigde zijn bandleden aan te stoppen met optreden, in 2010, omdat hij het tijdens zijn vierde huwelijk rustig aan wilde doen. De afgelopen tien jaar gaf hij alsnog meer dan 100 concerten in Madison Square Garden, New York.
Beeld HBO
Zoektocht naar zijn vader
Ondertussen speelde voor Joel in al die jaren een persoonlijke kwestie, en wel de zoektocht naar zijn vader. Na een reeks mislukte pogingen kreeg hij bericht dat zijn vader in Wenen verbleef. De in Duitsland geboren vader Howard die met zijn ouders voor de nazi’s gevlucht was naar Amerika, bleek na de scheiding teruggekeerd naar Europa. Daar had hij een nieuw gezin, met een zoontje, uitgerekend in Wenen, zoals Joel opmerkt, de ‘muziekstad’. Hij bezocht zijn vader, maar het contact was en bleef moeizaam. Vader, ook een pianist, was een gesloten man. Hij noemt het een teleurstelling.
Joel werd in zijn leven vaker ‘teleurgesteld’ door naasten. Bijvoorbeeld door zijn manager Frank Weber die zijn geld gebruikte om huizen en renpaarden voor zichzelf te kopen. Toen Joel 5 miljoen dollar belastingschuld had en zich realiseerde dat Weber nooit zou terugbetalen, ging hij opnieuw keihard aan het touren en musiceren om het geld terug te verdienen. Dat leidde uiteindelijk tot een breuk in zijn huwelijk.
De breuk kwam ook doordat Joel zich, vertelt stiefzoon Sean, moeilijk kan uiten in gesprekken. Zijn diepere gevoelens bewaart hij voor zijn liedjes; niet alleen de openhartige teksten, maar ook de muziek zou een weerslag zijn van zijn emotie, zegt Sean.
Uiteindelijk blijkt de vraag ‘Wie is Billy Joel?’ ook na vijf uur materiaal over zijn jeugd, zijn familiegeschiedenis, zijn muzikale hartstochten, de getuigenissen van zijn vrienden, en de – enigszins overbodige – bijdragen van bewonderaars als Paul McCartney („‘Just The Way You Are’, dat nummer had ik willen schrijven”), Pink en Bruce Springsteen, niet te worden beantwoord. Joel lijkt meer op zijn vader dan hij zou wensen.
Toen minimal music-pionier Terry Riley in 1964 een compositie In C noemde, was dat een aanstootgevende titel. Mozart en Beethoven – díé schreven muziek in de toonsoort C. De invloedrijke Europese avant-garde van die dagen moest niets hebben van een toonsoort en een grondtoon: atonaliteit was het devies.
Jonge componisten in de VS kozen in de jaren 60 voor een totaal andere benadering, met als voorlopers de toevalsmuziek van John Cage en de drone-stukken van La Monte Young. In Composition 1960 #7 schreef Young precies twee noten voor, met de opdracht die héél lang aan te houden. Hij opereerde niet in een vacuüm: op drones gestoelde Indiase improvisatiekunst drong door in het westen en rond 1960 jamden jazzgrootheden als Miles Davis en John Coltrane eindeloos op één akkoord. Andere inspiratiebronnen waren conceptuele kunst en de complexe verschuivende ritmes uit Afrikaanse muziek – Steve Reich (Drumming) ging in Ghana zelfs in de leer bij een meesterdrummer.
Herhaling, een procesmatige benadering en een sterke reductie van middelen vormen de kern van de innovaties waarmee Riley, Reich en Philip Glass de muziekwereld veroverden. Vandaar dat musicoloog en componist Michael Nyman hun werk in 1968 ‘minimal music’ noemde, analoog met het minimalisme in de beeldende kunst.
Hoe klinkt het?
De basis is herhaling van patronen. Vaak veranderen die patronen gaandeweg, of verschuiven patronen ten opzichte van elkaar. Er is een duidelijke puls, de ritmiek is staccato of mechanisch. Meestal is de klankwereld consonant.
In tegenstelling tot veel klassieke muziek ontbeert minimal music doelgerichtheid. Composities zijn nadrukkelijk processen, vaak statisch en kunnen eindeloos worden herhaald. Muziek die geen verhaal vertelt of iets uitbeeldt, maar simpelweg ís – Glass’ conceptuele opera Einstein on the Beach duurt vijf uur, maar heeft geen plot.
Tapeloops brachten Reich op het idee voor Piano phase, waarin twee piano’s in nét verschillende tempo’s dezelfde simpele toonladder spelen, zodat je steeds andere patronen waarneemt. In zijn latere, veel complexere Music for 18 musicians laat Reich melodiepatronen, ritmes en de dragende harmonie subtiel verschuiven.
Wie moet ik kennen?
Young, Riley, Reich en Glass gelden als pioniers van het genre. Allemaal ontwikkelden ze eigen technieken en een eigen stijl. De iets jongere John Adams (Shaker loops, Harmonielehre, opera’s als Nixon in China) schrok niet terug voor grote quasi-romantische gebaren en wordt wel ‘postminimal’ genoemd. Vanaf de late jaren 70 passen zeer uiteenlopende componisten minimal-technieken toe.
De oprichters van het invloedrijke New Yorkse componistencollectief Bang on a Can (David Lang, Julia Wolfe, Michael Gordon) zijn schatplichtig aan minimal, hetzelfde geldt voor synthesizergoeroe Brian Eno, een grondlegger van ambient. Bij Arvo Pärt (Fratres, Cantus in memoriam Benjamin Britten) krijgt het repetitieve karakter een religieuze lading. De invloed van minimal music is hoorbaar in veel televisie- en filmsoundtracks, zoals die van The piano (Nyman) en The hours (Glass), en in de populaire neoklassieke pianomuziek van Ludovico Einaudi en Joep Beving.
In Nederland onderging Louis Andriessen invloed van de Amerikaanse minimalisten, die hij mengde met zijn voorliefde voor Stravinsky en Franse muziek. Het leidde tot grandioze werken als De Staat. Ook Simeon ten Holts klassieker Canto Ostinato is een vorm van Nederlandse minimal: de uitvoerders bepalen zelf hoe vaak ze de patronen herhalen en hoe de geleidelijke transformatie zich manifesteert.
Wat moet ik luisteren?
Voor oer-minimal: Reichs Phase-stukken, Music in similar motion van Glass. Voor drone-muziek: La Monte Youngs radicale Composition 1960 #7. Meer impro-gericht: Terry Riley. Voor maximalere minimal: Reichs meesterwerk Music for 18 musicians, Glass’ opera Einstein on the beach, genoemde werken van Adams en Andriessen. Hedendaagse post-minimal: Kate Moore (Dances and canons), Caroline Shaw (Plan & elevation).
Autonome Reneé Rapp verleidt en vliegt uit de bocht
Ze heet Reneé Rapp, is 25, en groeide op in Huntersville, in North Carolina als een gretig kind, dat sportte en zich creatief uitte. Moeder Rapp kon voor haar babydochter geen andere toekomst bedenken dan popster. Daarom kreeg ze de naam Reneé, voor een allitererende artiestennaam. Reneé speelde al jong in musicals, blonk uit in sport (golf) en hield van zingen.
Ze bleek ook te kunnen acteren, zo kreeg ze de hoofdrol in de nieuwe versie van de film Mean Girls (2024), waarvoor ze ook de soundtrack schreef. Acteren was maar een opstapje, zegt ze in interviews, zangeres worden was haar grootste ambitie. Als kind in Huntersville wilde ze al Beyoncé zijn.
Voor een popzangeres heeft ze alles mee: een krachtige stem, een eigen geluid, een spontane houding op het podium. Het kan bijna niet anders of Reneé Rapp zal haar publiek vinden. Haar debuutalbum Snow Angels verscheen in 2023. Ze had een grote hit met ‘Poison Poison’, en later met het stoer deinende ‘Not My Fault’, gezongen met hiphop-sirene Megan Thee Stallion. En nu is er het warmbloedige Bite Me, haar tweede album.
En hier blijkt, een ding is anders uitgepakt: ze wilde Beyoncé worden, maar ze werd Joan Jett. Joan Jett, een rockzangeres uit de jaren zeventig die onlangs ook door Miley Cyrus als voorbeeld werd genoemd, was een van de eerste vrouwelijke zangeressen die zich macho gedroeg en ook zo klonk. Op dit nieuwe album verklaart Rapp zich een autonome vrouw, in haar zang, en in de tekst. Dat is te horen in het staccato rocknummer ‘Leave Me Alone’ met woorden die klinken als bevelen – en dat is een rechtstreekse verwijzing naar de stijl van Jett, bekend van bijvoorbeeld ‘I Love Rock ’N Roll’. In dit nummer zingt Rapp gebiedend „Leave me alone bitch, I wanna have fun”. En ze laat weten dat ze zich nooit de mond laat snoeren – zelfs niet door een NDA (Non Disclosure Agreement): „Sign a hundred NDA’s but I’ll still say something”.
Op dit nieuwe album is de instrumentatie soms generiek: zoals zo veel hedendaagse popzangeressen kozen Rapp en haar team voor een trendy jarentachtiggeluid. De instrumenten werden weelderig gearrangeerd en gepolijst van klank, met een hint van behaagzucht. Maar onder het glazuur schuilt ook een andere kant van Rapp. Ze slikt een traan weg, in het verlangende ‘I Can’t Have You Around Me Anymore’ en zingt teder tegen een sobere achtergrond van gitaargetokkel. Of ze plaagt en verleidt, zoals in het stuwende ‘Kiss It Kiss It’, gericht aan haar geliefde, de Britse gitariste Towa Bird. Vaak zingt ze op volle kracht, en mag haar stem prettig uit de bocht vliegen, bijvoorbeeld in ‘Good Girl’ en ‘Mad’.
Volgens Rapp wordt de (vrouwelijke) popsector op dit moment gedomineerd door lesbische artiesten. Vooral in Amerika. En juist daar is het een goed idee dat zíj haar mond nooit houdt.
Hester Carvalho
Solo is Burna Boy geweldig, maar zijn samenwerkingen zijn niet om aan te horen
Damini Ebunoluwa Ogulu, zoals de echte naam van Burna Boy luidt, houdt van samenwerkingen. Op I Told Them…, het vorige album van de Nigeriaanse superster, zette hij een overtuigende stap richting Engelstalige hiphop. Hij werkte samen met J. Cole, Dave, 21 Savage en Wu Tang legendes GZA en RZA.
Nu is er No Sign Of Weakness, zijn achtste studioalbum, waarop hij zijn liefde voor onverwachte samenwerkingen verder onderzoekt. Opposites attract, zeggen ze weleens, maar uit onderzoek blijkt dat mensen die op elkaar lijken het langs bij elkaar blijven. Nu lijkt het op het eerste gezicht wellicht interessant, hip en aantrekkelijk om vergane glorie Mick Jagger op een tune met Burna Boy te zetten, of electrodichter Stromae, of autotunebeuker Travis Scott of everybody-at-the-bar-is-getting-tipsy countryzanger Shaboozey. Maar na een paar keer luisteren kan je rustig stellen dat sommige liefdes met reden een bevlieging zijn, en dat het voor iedereen beter is om het snel af te kappen.
Het is dan ook geen toeval dat eigenlijk alleen de solotracks van Burna het beluisteren dubbel en dwars waard zijn: de zoete, kleine ballades ‘Buy You Life’, en ‘Love’, de reggae van ‘Sweet Love’ en het interessante ‘Kabiyesi’, dat afrobeat naar de club brengt, met elementen van tech house en (oké, heel ver gezocht) wat italo disco. Ook ‘Dem Dey’ is de moeite waard, maar had qua sound beter op zijn vorige album gepast.
Verder is het vooral een potpourri van singles, bij elkaar geraapte genres, tempo’s, sferen en gevoelens. Openingstrack ‘No Panic’ is een uptempo repetitieve gitaarrif over amapiano logdrums met een redelijk interessante cadans, maar het repetitieve van de tekst van Burna is hinderlijk. Titeltrack ‘No Sign of Weakness’ daarentegen is een donkere hiphopbeat, met een film-noirfeeling van onheilspellende kracht. Dat komt ook door zijn sterke Engelse tekst en flow die in het refrein op het Igbo, een Nigeriaanse taal, overgaat (al is Burna zelf niet Igbo).
‘Come Gimme’ is een track die past in het rijtje nummers waarmee hij de wereld een paar jaar geleden veroverde. Formule: een simpel rifje en makkelijke beat op afropop tempo, gepaard met een ongeëvenaard gevoel voor herkenbare melodie en een harmonieus koor op de achtergrond die het nummer oorwurmgehalte geven.
Die kracht lijkt hij te vergeten in zijn samenwerkingen. ‘TaTaTa’ met Travis Scott is ronduit vervelend en luistert als een makkelijke manier om geld te willen verdienen met droge teksten als „slide on me”, „I cool her off like AC” (air conditioning) en „ta-ta-ta-ta-ta”. ‘Empty Chairs’ met Mick Jagger is een voorbeeld van waarom sommige genres gescheiden moeten blijven. ‘Pardon’ met de Belgische Stromae is op zich een goede vondst, maar dat komt vooral door die scheurende stem van Stromae. Het is bovendien jammer dat het nummer zo plots wordt afgebroken. ‘Change Your Mind’, de samenwerking met countrysensatie uit Virginia, Shaboozey, is een poging om, ‘Bar Song (Tipsy)’, de megahit van de Amerikaan, te herhalen. Niet slecht, wel saai. Toch valt er wat voor zijn nieuwsgierigheid naar andere genres te zeggen. Je moet het maar durven, jezelf vernieuwen.
Jonasz Dekkers
POP Madonna Veronica Electronica
Zeven nummers van haar album Ray Of Light (1998) liet Madonna remixen. Het resultaat is een verwijzing naar haar alter ego uit die periode: Veronica Electronica, gulzig grootverbruiker van elektronische dance. De nu verschenen verzameling – de meeste mixen waren al bekend – is een eerbetoon aan haar geweldige liedjes van toen. De remixen klinken soms als Euro-disco (met rake ‘drops’ in Sasha’s remix van ‘Drowned World /Substitute for Love’). De meeste tracks zijn ingehouden en smaakvol. (HC)
HipHOP Jim Legxacy Black British Music
Het is alsof er elke twee minuten aan een FM-knop gedraaid wordt en er een ander radiozender wordt opgezet. De nieuwe van de Britse rapper, zanger en producer Jim Legxacy knettert van de ideeën. Niet allemaal goed, maar wel veel. Veel rap, maar ook een indieballad, afropop, tokkelende gitaren, r&b, haperende samples. Zo ongedwongen vooruitstrevend geproduceerd, dat meteen Frank Ocean te binnen schiet. (Ralph-Hermen Huiskamp)
FUNK Sly & The Family Stone The First Family: live at Winchester Cathedral 1967
Twee Nederlandse verzamelaars vonden een jaar of twintig geleden deze liveopname van de versgevormde Sly & the Family Stone uit 1967, nu pas is er een reguliere uitgave. Niet met de beste geluidskwaliteit, maar toch ongelooflijk om bijna zestig jaar later zelfs in een stel soulcovers te horen hoe er daar iets bijzonders aan het borrelen was. (RHH)
HIPHOP SMIB Eendraght Maeckt Maght
De albumtitel van het 10-jarig jubileumalbum van SMIB is zowel de wapenspreuk van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden als die van Brooklyn. Daar ontstond hiphop vijftig jaar geleden. SMIB, de groep artistiekelingen uit de Bijlmer, doet er goed aan om weer meer samen te werken en daarbij mensen uit te nodigen (zoals nu Idaly en Ronnie Flex). Wat een heerlijk rauw, ruw en toch open en emotioneel album. ‘Moodswing Cowboyz’ is meesterlijk. (JD)