De verkiezingswinst van Wilders is een test voor de democratie

Het was zo’n onopvallend moment waar er zo veel van waren, deze verkiezingscampagne, en dat achteraf zo veelzeggend is.

RTL organiseert op 12 november een lijsttrekkersdebat. Aan tafel zitten zes lijsttrekkers: Dilan Yesilgöz (VVD), Rob Jetten (D66), Caroline van der Plas (BBB), Lilian Marijnissen (SP), Esther Ouwehand (PvdD) en Geert Wilders (PVV). Het is de eerste keer dat Wilders deze campagne in een politiek tv-programma verschijnt.

Het gesprek gaat over het woningtekort. Wilders krijgt het woord, en zegt dat het, behalve „het duurzaamheidsgedoe”, vooral ligt aan migratie. „Dit jaar zijn er 90.000 opvangplekken voor asielzoekers. En als al die mensen straks een vergunning krijgen, krijgen ze met voorrang een woning.”

Meteen hierna laat de RTL-opiniepeiler weinig heel van het verhaal van Wilders. Migratie, zegt hij, is maar in beperkte mate de oorzaak van het woningtekort: ongeveer 5 tot 10 procent van de vrijgekomen sociale huurwoningen gaat naar statushouders. Bovendien zijn gemeenten al jaren niet meer verplicht hun voorrang te geven. Van de andere lijsttrekkers reageert alleen Rob Jetten. Andere lijsttrekkers beginnen over andere onderwerpen: de vrije markt, stikstof, gedoe met vergunningen. Dan geeft Dilan Yesilgöz Wilders gelijk, „we kunnen er niet omheen”. Waarna Wilders zijn zinnen uitspreekt die de dagen erna wél bleven hangen: „We moeten hier uitkomen. De mensen vinden dit het grootste probleem.”

Wat liet dit debatje zien? De ‘mildere’ Geert Wilders, zoals de dagen erop zo vaak werd gezegd? Nee, want de boodschap, ondanks het ‘get together’-moment aan het einde, was dezelfde als altijd. Het liet eerder de mildere Yesilgöz zien, de mildere Marijnissen, de mildere Van der Plas.

Het was ook een moment dat „de uitputting van het politieke midden” aan het licht bracht, zoals de Frans-Britse politicoloog Catherine Fieschi het noemt. Zij is verbonden aan het Robert Schuman Centre in Florence, en gespecialiseerd in radicaal-rechtse partijen. Zij onderzoekt hoe Europese middenpartijen omgaan met de opkomst van radicaal-rechts, ook in Nederland.

Het verkiezings-debat van RTL.
Foto Robin Utrecht/ANP

Zij zegt aan de telefoon dat er „natúúrlijk” sprake is van een Europees domino-effect. Populistische en radicaal-rechtse partijen winnen in vrijwel alle west-Europese landen terrein, en het succes van de één steekt de ander aan. Maar er is ook iets typisch Nederlands een de sensationele verkiezingswinst van de PVV (37 zetels in de Tweede Kamer) op woensdag. „Natuurlijk speelde onvrede over migratie bij grote groepen kiezers een rol. Maar Nederland heeft vier kabinetten-Rutte achter de rug, waarvan de laatste het meest kwetsbaar is gebleken. Incompetent ook, volledig in beslag genomen door een lange formatie en onderlinge twisten. Het totale onvermogen om aan besturen toe te komen, de vermoeidheid, heeft kiezers bij de traditionele partijen weggejaagd.”

Radicaal- en populistisch rechts kreeg in Nederland pas echt voet aan de grond in 2002, het jaar dat de Lijst Pim Fortuyn kort na de moord op Fortuyn 26 zetels haalde. Dat was relatief laat, vergeleken met andere west-Europese landen, maar sindsdien het electoraat op drift geraakt, juist meer dan in de meeste andere landen. Steeds nieuwe partijen met een populistische boodschap profiteren, zowel op links als op rechts: de SP in 2006, de PVV in 2010, FVD in 2019, BBB in maart van dit jaar. En nu, opnieuw, de PVV, het blijvertje onder de populistische partijen.

De beweging groeit, gestaag, zoals in vrijwel alle Europese landen. De beweging, zo schreef Merijn Oudenampsen in zijn boek De Conservatieve Revolutie, was een conservatieve reactie op twee twintigste-eeuwse fenomenen: de tolerantie van de jaren zestig en het cultuurrelativisme van de jaren negentig.

Migratie is al die tijd „de kern van de beweging”, zegt politicoloog Matthijs Rooduijn (Universiteit van Amsterdam). „Het gaat om de angst voor veranderingen die op burgers afkomen, om wij-zij-denken, en om het terugverlangen naar een geromantiseerd verleden. De onderwerpen zijn in Europa wel diverser geworden. Het gaat ook om klimaat, gender, Rusland. Maar migratie blijft het hoofdbestanddeel.”

Om die reden stonden deze keer „alle seinen op groen voor de PVV”, zegt Rooduijn. „De onvrede over politiek was al hoog door het toeslagenschandaal en de gaswinning in Groningen. Toen viel het kabinet in juli over asielbeleid. De VVD wilde niet meer verder. Daarmee gebeurde precies wat de VVD wilde, maar op de verkeerde manier: asiel en migratie gingen centraal staan in de hoofden van kiezers. Maar het was de PVV die daarvan profiteerde.” Dat heeft te maken met wat politicologen ‘issue ownership’ noemen. Kiezers associëren een thema primair met één partij, zoals migratie bij de PVV hoort. Gaat het gesprek over dat thema, dan profiteert vooral die partij.

Het kabinet-Rutte IV gaf dus twee cadeautjes aan de PVV. De vier coalitiepartijen benadrukten hun incompetentie én ze gaven ruim baan aan migratie als verkiezingsthema.

Geschenk voor Wilders

En de VVD had nóg een geschenk voor Wilders. Scheidend premier Mark Rutte had „wegloper” Wilders na de val van zijn eerste kabinet in 2012 altijd uitgesloten van regeringsdeelname. Na de aankondiging van zijn vertrek veranderde de VVD van standpunt. Kamerlid Ruben Brekelmans zei in juli, vlak na de val van het kabinet, tegen EW: „Als je een stevig beleid wil voeren, moet je niet blijven steken in compromissen met links. Dan kan het nodig zijn met Geert Wilders tot oplossingen te komen. Hierover moet de partij discussiëren.”

De nieuwe partijleider Dilan Yesilgöz zette de deur naar de PVV in augustus verder open. Meteen daarna steeg de PVV in de peilingen. Kiezers leken de boodschap te snappen dat een stem op de PVV niet langer een verloren stem was.

Het ging om meer dan alleen tactiek, zegt Matthijs Rooduijn. „De VVD legitimeerde de opvattingen van de PVV ook steeds meer, bijvoorbeeld over migratie schoven ze meer naar rechts op. Er zat alleen een slot op de deur voor samenwerking, maar dat viel ook weg.”

Die legitimering, of normalisatie, van de PVV was opeens overal, niet alleen bij de VVD, zegt Sarah de Lange, hoogleraar politiek pluralisme aan de Universiteit van Amsterdam. „Politieke partijen en media namen vrij kritiekloos het frame over dat Wilders gematigder was geworden. ‘Geert Milders’ bepaalde het perspectief. Dat lag ook aan gewenning: hij zit al zo lang in de Kamer, dat het consequentieloos is wat hij zegt. Terwijl het programma vrijwel identiek is aan het vorige. Hij bood ruimte voor compromissen, maar dat lijkt me niet meer dan een basisingrediënt voor een democratie. Hij had het in zijn overwinningsspeech nog steeds over een asieltsunami.”

De andere opstelling van de VVD is mede het gevolg van een totale herschikking van het politieke landschap. In de laatste jaren zagen politicologen dat Nederland een driestromenland was geworden. Naast een centrum-links en een centrum-rechts blok was er een nieuw blok bijgekomen: radicaal-rechts. De afstand was groot: kiezers waren nauwelijks geïnteresseerd in een overstap van een centrum-rechtse partij, zeg het CDA, naar een radicaal-rechtse partij, FVD bijvoorbeeld.

Maar dat is nu anders. Veel kiezers van CDA en VVD stapten over naar de PVV. Twee andere partijen rechts van het midden vormden een cruciale brugfunctie, zo lijkt het, tussen beide blokken: BBB en Nieuw Sociaal Contract. Juist vanuit die plek klonk aanvankelijk het protest, zegt Matthijs Rooduijn. „Het begon bij BBB, ze wonnen er in maart nog de Provinciale Statenverkiezingen mee. Daarna kwam Pieter Omtzigt, die het hele politieke systeem wilde veranderen. Pas toen BBB en NSC daalden in de peilingen, in de laatste fase, was de weg vrij voor Wilders.” Uit kiezersonderzoek is gebleken dat vooral kiezers met interesse voor de VVD, BBB en NSC in de laatste dagen alsnog naar de PVV gingen.

Het politieke midden is „niet gealarmeerd genoeg” over haar eigen zwakte, zegt Catherine Fieschi. „Het lijkt op een spook: we beelden ons in dat het er is, maar het is een illusie. We wachten op een wederopstanding van het centrum, maar dat gebeurt niet zomaar.”

Overal in Europa staan deze partijen nu voor hetzelfde probleem, zegt Sarah de Lange. Het midden wordt kleiner, en de radicale flanken groeien, vooral op rechts. Dat dwingt ze te kiezen uit twee kwaden. Óf ze gaan de populisten nadoen. „Dat zie je bij de VVD in Nederland, of Emmanuel Macron in Frankrijk, met veel hardere retoriek over migratie. Maar dan zijn ze altijd de kopie van het origineel, dus minder aantrekkelijk dan de populisten zelf.”

Óf ze smeden brede centrumcoalities waarin de onderlinge verschillen onzichtbaar worden. „In Duitsland, Oostenrijk en Vlaanderen zijn zulke grote coalities gevormd. Het gevolg is dat partijen zich weinig onderscheiden en moeite hebben regeringsbeleid uit te leggen. Kiezers verlangen naar helderheid en worden zo naar populistische partijen gelokt.”

Een derde optie komt steeds vaker voor: laat ze meeregeren. Het gebeurde in Italië, waar Giorgia Meloni van de Broeders van Italië nu de regering leidt. In Zweden krijgt een minderheidskabinet gedoogsteun van de radicaal-rechtse Zweden Democraten. En in Finland trad dit jaar een regering aan met de radicaal-rechtse Finnenpartij.

Geert Wilders op een conferentie van Europese anti-immigratiepartijen.

Foto Bjoern Steinz/Panos Pictures

Inkapseling is een recept voor de ondergang van het politieke midden, en een bedreiging voor de democratie, schrijven Harvard-politicologen Steven Levitsky en Daniel Ziblatt in het invloedrijke boek How Democracies Die, dat in 2018 verscheen. „Extremistische demagogen komen in alle samenlevingen van tijd tot tijd op. De essentiële test voor democratieën is niet óf ze opkomen, maar of politieke leiders hun best doen om te voorkomen dat ze überhaupt macht krijgen.” Het centrum is, zo schrijven ze, verplicht aan ‘gatekeeping’ te doen, de poort gesloten te houden voor radicaal-rechts.

Catherine Fieschi zegt dat er geen enkele winst voor centrum-rechts te behalen valt door te gaan regeren met radicaal-rechts. „Als de regering stabiel blijft, legitimeer je problematische standpunten.” En als een kabinet snel valt, zoals het eerste kabinet-Balkenende met de LPF het einde van die partij inluidde? Fieschi hoort dit argument vaak. Maar het is gebaseerd op een verouderd beeld van wat radicaal-rechts is, zegt ze.

„In de jaren negentig en nul waren populistische partijen vaak instabiel, en totaal ongeschikt om te regeren. Het beeld is in het midden blijven hangen dat populisten en radicalen incompetent zijn, ruzie met elkaar maken en imploderen. Deze partijen zijn steeds beter geworden in de macht behouden zodra ze die hebben. Meloni doet dat goed in Italië, of Viktor Orbán in Hongarije. Radicaal-rechtse partijen blijven doorgaans zitten, houden vast aan hun ideeën en kunnen een land drastisch veranderen als ze macht hebben. Radicaal-rechts wordt door het midden nog altijd niet begrepen.”

Kiezen tussen twee kwaden

De VVD en NSC zitten nu met dit dilemma, waarbij het volgens Fieschi kiezen tussen kwaden is. Dilan Yesilgöz zegt nu dat zij alleen gedoogsteun wil geven aan een kabinet met de PVV, maar onduidelijk is of dat zo blijft. Het is afwachten of de PVV een stabiele coalitiepartner kan zijn, zegt Sarah de Lange. „Een partij moet extremistische krachten onder controle houden. Dat hangt weer af van de vraag of ze ervaring hebben op lokaal en regionaal niveau, wat voor kwaliteit ze in huis hebben om bewindspersonen te leveren. De PVV wordt alleen door Geert Wilders geleid. Er is nauwelijks een partijkader, geen wetenschappelijk bureau. Het wordt lastig, zeker omdat hij minstens twintig nieuwe Kamerleden in het gareel moet houden.”

Catherine Fieschi zegt dat het politieke midden „volwassen moet worden”, en een nieuwe manier moet vinden om te leren omgaan met radicaal-rechts. „Links en rechts in het midden zullen met elkaar moeten samenwerken en coalities moeten smeden. Niet op een technocratische manier, zoals in Duitsland, maar coalities die gebaseerd zijn op gedeelde waarden, zoals respect voor de rechtsstaat en democratie. Daarna moeten deze coalities de zorgen van kiezers serieus nemen, zonder toe te kruipen naar de radicale flank. Dat kan bijvoorbeeld door wel harder aan een probleem als de wooncrisis te werken.”

Een goed voorbeeld ziet ze in Polen, waar gezamenlijke oppositiepartijen onder leiding van Donald Tusk een regering willen vormen om de radicaal-rechtse PiS-partij (Recht en Rechtvaardigheid) buiten de regering te houden. „Een hoop PVV-kiezers hebben de voorgaande keren niet op die partij gestemd. Ze moeten dus te overtuigen zijn, zolang hun zorgen niet onder het tapijt geveegd worden.”