De verborgen levens van de vrouwen die slachtoffer werden van Jack the Ripper

In het jaar 1888 zwierf er in de Londense sloppenwijk Whitechapel een dronken vrouw rond in een bruin-zwarte jurk met een katoenfluwelen keurslijfje en een zwart kamgaren jasje. Over haar warrige knotje had ze een zwart crêpe hoedje getrokken met aan de achterkant een krant gepropt, zodat het deksel goed bleef zitten. Waar deze vrouw vandaan kwam, wisten de meeste mensen uit de buurt niet, wel dat ze een bekende verschijning was in de lokale pubs en ‘Lange Liz’ of ‘Elizabeth het rampenslachtoffer’ werd genoemd. Dat laatste verwees naar de ramp met de Princess Alice, een plezierjacht die op de avond van 3 september 1878 werd doorkliefd door een 890 ton wegend kolenschip waarbij meer dan 600 mensen verdronken in de Theems. ‘Lange Liz’, zelf ook aan boord, verloor daarbij haar twee kinderen en haar echtgenoot. Als alleenstaande moeder, zonder bron van inkomsten, zo vertelde ze aan iedereen die het wilde horen, had Liz haar overige zeven kinderen moeten afstaan aan het weeshuis in Zuid-Londen. Nu was ze dus alleen, en had ze geld nodig. Dus, zo bedelde ze, had iemand een centje voor haar over?

Dat deze vervuilde vrouw op 30 september van datzelfde jaar het derde slachtoffer van Jack the Ripper zou worden, kwam als een schok. Inmiddels staat ze bekend als Elizabeth Stride en is ze een van de vijf vrouwen over wie toeristen gruwelverhalen horen tijdens de dagelijkse Ripper-wandeltochten die gegeven worden in de trendy Londense wijken Spitalfield en Whitechapel waar de Ripper zijn slachtoffers ombracht. De seriemoordenaar, die in een kleine drie maanden vijf vrouwen met een mes bewerkte en bij vier de ingewanden eruit haalde, was destijds de schrik van Londen en houdt, tot op de dag van vandaag de gemoederen bezig. Niet alleen vormt zijn moordlust een bron van inkomsten voor de toeristenindustrie – denk aan Ripper T-shirts, -kostuums, -bars en ‘final cut’ cocktails – ook hebben Ripperologen (Ripper-experts en amateur-speurneuzen) inmiddels kasten volgeschreven over zijn vermeende motieven, wordt er nog altijd gesteggeld over zijn identiteit (bestond hij eigenlijk wel?) en bestaan er twijfels of de moorden op deze vijf, ook wel bekend als de canonical five, alleen aan hem toegeschreven kunnen worden. Kortom, een boeiend onderwerp waar men al ruim 130 jaar niet over raakt uitgepraat. Alleen is er al die tijd één ding over het hoofd gezien. Want wie waren de vrouwen die hij vermoordde?

Gevallen vrouwen

Op die vraag is de in Amerika geboren Britse sociaal-historicus Hallie Rubenhold recent met een antwoord gekomen. Tijdens haar onderzoek naar de geschiedenis van sekswerkers in de negentiende eeuw kwam ze erachter dat er over de Ripper-slachtoffers – Elizabeth Stride, Mary Ann ‘Polly’ Nichols, Annie Chapman, Catherine Eddowes en Mary Jane Kelly – maar weinig bekend was. Ten tijde van de moorden hadden de kranten volgestaan met verhalen over de Ripper en zijn slachtoffers, maar in de meeste gevallen werden deze vooral weggezet als ‘prostituees’ of ‘gevallen vrouwen’. Een aanname die daarna in vele studies en publicaties klakkeloos werd overgenomen en reden voor Rubenhold om te beslissen dat het tijd was om de conventionele Ripper-mythologie van een nieuw perspectief te voorzien.

Het resultaat is het imposante De Vijf van Whitechapel, een boek gewijd aan ‘de verborgen levens van de vrouwen die werden vermoord door Jack the Ripper’ dat al in 2019 werd uitgegeven en nu ook in het Nederlands is verschenen. In vijf uitgebreide hoofdstukken, waarin Rubenhold niet speculeert over de motieven van de Ripper en ook de bloederige details mijdt, reconstrueert ze de individuele levens van de canonical five en weerlegt ze de lang gekoesterde aanname dat deze kwetsbare vrouwen ‘gewoon’ prostituees waren. Een stelling waarmee ze online de toorn van Ripperologen opwekte die beweren dat ze in het #MeToo-tijdperk bewust een feministische agenda wil najagen. Met name omdat ze concludeert dat van slechts twee van de vijf vrouwen (Elizabeth en Mary Jane Kelley) kan worden aangetoond dat ze daadwerkelijk sekswerkers waren. Bovendien kwam ze er ook achter dat deze ‘gevallen vrouwen’ lang niet allemaal afkomstig waren uit de Londense achterbuurten maar soms opgroeiden, zoals in het geval van regimentsdochter Annie Chapman, tussen de elegante villa’s van Knightsbridge.

En zo kwam ze er dus ook achter dat het verleden van ‘Lange Liz’ zeker dramatisch was maar niets te maken had met die grote scheepsramp uit 1878. In een ontluisterend hoofdstuk beschrijft Rubenhold hoe Elizabeth, in werkelijkheid Elisabeth Gustafsdotter geheten, zich in haar leven meerdere identiteiten moest aanmeten. Als Zweedse boerendochter uit Torslanda kwam ze door een ongelukkige samenloop van omstandigheden op jonge leeftijd in Londen terecht. Aanleiding vormde een schandaal in haar thuisland: als dienstmeisje bij een welgesteld gezin in Göteborg was ze zwanger geworden, kreeg syfilis en verloor na een gruwelijke inwendige behandeling tegen deze geslachtsziekte haar ongeboren dochtertje. Opgenomen in het ‘schanderegister’ van de Zweedse politie en publiekelijk tot ‘hoer’ verklaard, vluchtte ze naar Groot-Brittannië waar ze een nieuwe identiteit aannam. Daar trouwde ze met John Stride, eigenaar van een koffiehuis, kreeg financiële problemen en eindigde na een breuk met John in een gammel logement op Flower en Dean Street, of sliep ergens in een portiek op straat. En het is niet ver daarvandaan dat ze, op die bewuste septembernacht in 1888, opgerold in foetushouding en met haar gezicht naar de muur in Dutfield’s Yard, dood werd aangetroffen.

Miller’s Court 13 was het laatste adres waar Mary Jane Kelly, het vijfde slachtoffer van Jack the Ripper, woonde en in haar bed is vermoord. De moordenaar zou toegang tot haar huis hebben gehad vanwege een gebroken ruit naast de voordeur waardoor hij bij de grendel kon.
Foto Mary Evans Picture Library/David Lewis Hodgson

Botte pech

Het is een schrijnend verhaal dat eveneens opgaat voor de andere vier Ripper-slachtoffers. Want terwijl een paar van deze vrouwen aanvankelijk niet geheel kansloos aan het leven begonnen, en zelfs even vertoefden in het middenklasseparadijs, ging het in de loop van hun leven toch mis. Vaak door slechte sociale omstandigheden, of door botte pech. Zo groeide ‘Polly’ Nichols, het eerste slachtoffer van de Ripper, op in de drukkersgemeente van St Bride’s – een Dickensiaanse plek vol stinkende steegjes en smerige binnenhofjes. Ze ging aanvankelijk naar school maar haar kans op een verdere opleiding verdampte toen haar moeder stierf en ze de zorg voor het gezin op zich moest nemen. Even kon ze uit deze situatie ontsnappen toen zij en haar man William in aanmerking kwamen voor huisvesting in een van de Peabody Buildings, een idealistisch huizenproject voor de armen. Maar de zorg voor, wederom, een groot gezin en de ontrouw van William, deden haar naar de fles grijpen en als verstoten vrouw zwierf ze daarna van werkhuis naar werkhuis, eindigend op straat.

De Peabody Buildings in Stamford Street. Het gezin van ‘Polly’ Nichols was een van de eerste gezinnen die geschikt werden bevonden voor het door liefdadigheid opgezette Peabody Buildings. Op 31 juli 1876 betrokken ze nummer 3 in blok D.
Foto Mary Evans Picture Library/David Lewis Hodgson

Diepe armoede

Het zijn deze levendige en kleurrijke beschrijvingen waardoor De vijf van Whitechapel uiteindelijk meer is dan alleen een eerherstel voor vijf vergeten slachtoffers. Al in de inleiding wijst Rubenhold erop dat Londen aan het eind van de negentiende eeuw bestond uit ‘twee steden’. De kostbare voorbereidingen voor het gouden jubileum van koningin Victoria – dat in de zomer van 1887 in Londen werd gevierd – zet ze af tegen de kampementen op Trafalgar Square waar destijds de armen en daklozen samenschoolden. Terwijl de high society met parasols paradeerde door Hyde Park, hadden zij nauwelijks weet van het leven in Whitechapel waar, aldus Rubenhold, zo’n 78.000 zielen opeengepakt zaten in een ‘wijk met pakhuizen, logementen, fabrieken, illegale naaiateliers, abbatoirs, pubs, goedkope muziekzalen en markten’. Haar beschrijvingen van die plek lijken rechtstreeks afkomstig uit een Dickens-roman: ‘Wie vanuit de veiligheid van de Victoriaanse middenklasse deze afgrond inliep was stomverbaasd door de aanblik. De kapotte straten, zwakke gaslampen, het rioolslijk, de poelen stilstaand water als broedplaats voor ziektes en de met afval gevulde wegen voorspelden de lichamelijke verschrikkingen die je binnen te wachten stonden. De van ongedierte vergeven kamers van tweeënhalve bij tweeënhalve meter met kapotte ramen werden door hele families bewoond. Gezondheidsinspecteurs hadden gezien hoe vijf kinderen een bed deelden met een dood zesde kind dat lag te wachten op zijn begrafenis. Alcoholisme, ondervoeding en ziekte tierde welig in deze binnenste hellekring.’

Voorpagina van het Illustrated Police News, zaterdag 22 september 1888, waarop melding wordt gemaakt van de moord op Annie Chapman.
Foto Lordprice Collection / Alamy Stock Photo

Op straat slapen

Het is ook te wijten aan de kloof tussen arm en rijk dat destijds in de kranten met de nodige vooringenomenheid werd geschreven over de moord op Polly, Annie, Elizabeth, Kate en Mary Jane. Bij het achterhalen van de verhalen van de slachtoffers van de Ripper, zo schrijft Rubenhold, was het opvallend dat zowel de politie als de pers volledig voorbijging aan het feit dat verstoten vrouwen zoals Polly, die soms in logementen konden slapen, regelmatig buiten sliepen. Ze citeert William Booth, de oprichter van het Leger des Heils, die in zijn studie naar armoede, getiteld In Darkest England and the Way Out (1890) schreef dat de welgestelden in die tijd gewoonweg niet begrepen wat het betekende om dakloos te zijn. ‘Zeer velen, zelfs degenen die in Londen wonen, kan het onbekend zijn dat er zoveel honderden mensen zijn die elke nacht buiten slapen.’

Bovendien was de negentiende-eeuwse sensatiepers, en dat had te maken met de heersende moraal, niet echt geïnteresseerd om de levensloop van deze ‘losbandige vrouwen’ uit te pluizen. Zedigheid stond boven alles en een vrouw die er alleen voor stond, had dat hoogstwaarschijnlijk aan zichzelf te danken. ‘Aangezien een vrouw die niet onder de bescherming van een man leefde of een dak boven haar hoofd had als een verschoppeling werd gezien, en verschoppelingen werden gezien als onvolwaardige vrouwen, werd daaruit geconcludeerd dat ze ook moreel corrupt en seksueel onrein waren’, aldus Rubenhold.

Wij gedragen ons slecht en het kan niemand iets schelen wat er van ons wordt

Dat gold dus ook voor Annie die het goed had als vrouw van een koetsier, totdat ze zes van haar acht kinderen verloor en zich volledig overgaf aan ‘de vloek van de drank’. En het gold voor Kate, die op jonge leeftijd haar hart verloor aan een knappe, poëtische Ierse zanger en straatverkoper die zich ontpopte tot een gewelddadige echtgenoot aan wie ze moest ontsnappen. Net als Mary Jane, de enige van wie met zekerheid kan worden vastgesteld dat ze een sekswerker was, eindigden ze op straat, als een makkelijke prooi voor een misogyne moordenaar.

Een kwalijke kwestie, meent Rubenhold, want het geeft ‘degenen die over Polly, Annie, Kate en Mary Jane schrijven het recht om hen zelfs vandaag de dag te kleineren, te seksualiseren en te ontmensenlijken’. Met haar boek heeft ze de vanzelfsprekende blik waarmee naar misdaad en moord wordt gekeken – met de focus op de dader (en zijn motieven) in plaats van op het slachtoffer – willen keren. Sensatielust is immers een al te gemakkelijke emotie van waaruit de wereld kan worden beschreven. Maar een grondig onderzoek, uitgewerkt vol mededogen en inleving, levert een ander verhaal op. Niet voor niets begint Rubenhold haar boek met een citaat van de activistische schrijfster Audre Lorde: ‘Ik schrijf voor de vrouwen die niet spreken, die geen stem hebben omdat ze doodsbang waren, omdat we leren meer respect te hebben voor angst dan voor onszelf. We hebben geleerd dat de stilte ons zal redden maar dat is niet zo.’

Allemaal slecht

Gold dat uiteindelijk ook voor Elizabeth Stride? Tijdens haar leven was ze niet stil, integendeel, ze vertelde verhalen. Alleen, die waren allemaal onwaar, iets wat ze deed uit noodzaak, om te kunnen overleven in een harde wereld. Dat maakt het des te schrijnender dat het waarschijnlijk een dronken Elizabeth was die eind september tegen maatschappijhervormer Thomas Bernardo over de Whitechapel-moorden zou hebben gezegd: ‘Wij gedragen ons allemaal slecht en het kan niemand iets schelen wat er van ons wordt. Misschien worden sommigen van ons hierna vermoord!’ Daarmee kondigde ze niet alleen haar eigen dood aan, maar wees ze ook op de betekenis die de samenleving aan ‘haar soort vrouwen’ had gegeven: namelijk dat ze iedereen en niemand waren.

Dat het lichaam van Elisabeth Gustafsdotter na haar moord werd neergelaten in een armengraf op een begraafplaats in Oost-Londen, zonder dat haar familie in Zweden hiervan afwist, en met slechts een priester aan het graf die een Zweeds gebed voor haar uitsprak, zegt dan ook genoeg.