De val van Troje achterstevoren verteld levert een interessant ideeënstuk op

‘De waarheid interesseert absoluut niemand, als ze erdoor moeten veranderen”, snauwt de Trojaanse koningin Hekabe (Elsie de Brauw) naar haar dochter, de zieneres Cassandra (Laura De Geest), als ze weer eens aan haar kop loopt te zeuren over haar apocalyptische visioenen. Zeker, in de slopende oorlog met de Grieken is ze niet altijd eerlijk geweest naar haar volk, maar het is nu eenmaal belangrijk om in crisistijden de moraal hoog te houden – en dan zit niemand te wachten op een vrouw die constant roept dat we er allemaal aan gaan.

Een nieuw theaterjaar, een nieuwe bewerking van de val van Troje. De jonge Pools-Nederlandse regisseur Mateusz Staniak en acteur/ schrijver De Geest kiezen echter voor een wel heel bijzondere vorm: ze vertellen het verhaal van achter naar voren, in de stijl van filmklassiekers als Memento of Irréversible. Aan het eind van iedere scène springen we terug in de tijd, tot voor het begin van die scène. Zo start Huis van Troje met de eenzame Cassandra, die als enige overblijft in een huis vol vermoorde familieleden, nadat Troje door de bekende list met het houten paard onder de voet is gelopen. Langzaam werken we naar de toedracht toe, waarbij de waarschuwingen van Cassandra steeds door haar familieleden worden genegeerd.

De insteek levert twee dingen op. Ten eerste leven we als publiek de werkelijkheid van de zieneres: we worden eerst geconfronteerd met de gewelddadige uitkomst van haar voorspellingen, en moeten later machteloos toezien als we in het verleden duiken: er is immers niets meer aan de uitkomst te veranderen. Die hebben we al zien gebeuren.

Ten tweede doorbreekt de fragmentarische en anti-chronologische vertelvorm hoe we normaal een drama ervaren – het maakt identificatie met de personages onmogelijk op het moment van hun rouw en dood, omdat we de aanloop ernaartoe niet hebben meegemaakt. Zo weten Staniak en De Geest een parallel te trekken met hoe we naar moderne oorlogen kijken: de slachtoffers blijven vreemden voor ons, wat afstandelijkheid en apathie in de hand werkt.

Zeker in de eerste helft van de voorstelling, in de verstilde chaos van de slachtpartij, levert Staniak enkele bloedmooie scènes af. Paris kan alleen nog maar eindeloos de naam van zijn geliefde Helena herhalen – tot Cassandra hem onderbreekt met een teder „Het is niet jouw schuld”. En Polydoros, de jongste zoon van Hekabe, die als enige vermoedt dat het Paard een list is, moet zijn waakzaamheid met de dood bekopen (een hartverscheurend kwetsbare rol van stagiaire Yaqien Bouhbaka).

In de tweede helft van het stuk weten de makers bovendien uitdagende vragen over de onvermijdelijkheid van oorlog te stellen. Het naïeve pacifisme van Cassandra botst daarbij hard met de pragmatische, nationalistische trots van Hekabe, en het is moeilijk vast te stellen wie van hen gelijk heeft. Het is jammer dat Hekabe door de schrijvers uiteindelijk al te makkelijk als elitaire slechterik wordt weggezet, wat de complexiteit van haar positie danig ondergraaft, maar tot die tijd biedt Huis van Troje een interessant ideeënstuk dat in deze tijden van oorlog uitermate relevant is.