De Tweede Wereldoorlog door de ogen van twee meesterlijke stilisten

Op kerstochtend 25 december 1944 schrijft Nescio aan zijn dochter en haar familie, woonachtig in Groningen: „Je beleeft nu dingen die je nooit beleeft en dit leven op leven en dood brengt je weer nader tot elkaar.” Het is Kerstmis in de Hongerwinter. De maaltijd in die donkere dagen bestaat uit een bloemkooltje met custardsaus en ‘boterjanhagel’, een gesuikerd koekje met kaneel en amandelschaafsel.

Ook Simon Carmiggelt, columnist en journalist van verzetskrant Het Parool, heeft het in zijn ‘stukjes’ over de oorlog regelmatig over saamhorigheid. Zo ontmoet hij op het station de heer Cohen, een vroegere vriend van zijn vader en politiek geestverwant van de SDAP (Sociaal-Democratische Arbeiderspartij). De man had een kledingzaak in een volkswijk en was ‘stoepier’, iemand die buiten op straat klandizie lokte. De ontmoeting vindt plaats op het station, de Joodse Cohen moest zich melden voor de trein naar Westerbork. Hij geeft de ik-figuur een hand en zegt: „Geef de groeten aan je vader.”

Uit de column, een Kronkel zoals het heet bij Carmiggelt (1913-1987), spreekt wederzijdse begrip en toenadering. Dat meneer Cohen gedeporteerd wordt, maakt het nóg beklemmender. Carmiggelt schrijft: „In het voorbijgaan gaf hij mij de hand, want hij wilde niet te laat komen.” Die toevoeging duidt op de meesterschrijver die Carmiggelt is: niet te laat komen voor de trein naar Westerbork, stipt gehoorzamen.

Twee betrekkelijk verschillende, maar ook verwante auteurs die over de oorlog schrijven, de eerste in briefvorm, de ander in journalistieke cursiefjes. Beide boeken komen uit ter gelegenheid van de tachtigjarige herdenking van de Bevrijding. Van Nescio (pseudoniem van J.H.F. Grönloh, 1882-1961) verscheen Zingen in het donker. Brieven uit de hongerwinter, bezorgd door biograaf Lieneke Frerichs. Met De oorlog in stukjes stelde zoon Frank Carmiggelt (1942) een thematische bloemlezing samen uit het werk van zijn vader.

De edities vullen elkaar aan, er zijn verrassende overeenkomsten en interessante verschillen, zowel stilistisch als inhoudelijk. De brieven van Nescio bestrijken de periode 13 augustus 1944 tot en met 5 juni 1945 met als kern de Hongerwinter. De brieven zijn nooit eerder gepubliceerd, afgezien van enkele lange fragmenten plus toelichting in de biografie van Frerichs, Nescio. Leven en werk van J.H.F Grönloh (2021). De columns van Carmiggelt verschenen eerder in Het Parool en het merendeel (tweederde) in een van de talloze bloemlezingen die tijdens Carmiggelts leven vrijwel jaarlijks verschenen. De eerste dateert van 9 januari 1945 (toen de krant illegaal was) en de laatste van 9 juli 1983. Slechts drie ervan komen uit de oorlogstijd zelf, de andere 48 zijn vooral terugblikken. Carmiggelt was een van de krachten achter Het Parool, eerst vanuit Den Haag, naderhand uit Amsterdam. Dat was onder de Duitse bezetter niet ongevaarlijk. Een aantal medewerkers moest hun medewerking met de dood bekopen. Desondanks bereikte de krant tegen het einde van de oorlog zo’n honderdduizend lezers, zoals Carmiggelt trots in een van zijn columns schrijft.

Moed en doorzettingsvermogen

De brieven van Nescio geven een indringend beeld van het oorlogsleven. Hij en zijn vrouw Os (ook Osje, Ossi) tonen moed en doorzettingsvermogen door de honger, koude winteravonden en vereenzaming te trotseren. Ze zijn afgesneden van kinderen en familie. Nescio zelf trekt per fiets eropuit naar boeren in de nabije en steeds verdere omgeving om voedsel te bemachtigen of hij staat urenlang in de rij. Eigenlijk gaat zo goed als elke brief over eten en over bonnen, over het plunderen van winkels door hongerige mede-Amsterdammers en over het roven van hout voor de kachels. Bomen worden omgezaagd en huizen waaruit de bewoners zijn verdwenen of weggevoerd, zoals Joodse Amsterdammers, worden vakkundig van al het hout ontdaan: plankenvloer, draagbalken, kozijnen. Nescio vergelijkt het met het leven van ‘wilde Indianen’. Met droefheid ziet hij Amsterdam veranderen in een stad die ‘verschooiert’, in een ‘ville morte’.


Lees ook

Deze biografie van Nescio dringt door in zijn intiemste zielenroerselen

J.H.F. Grönloh op het terras van het Noord-Zuid Hollandsch Koffiehuis in Amsterdam, op 23 september 1941

Nescio’s stadsbeschrijvingen zijn weergaloos, zoals deze passage van zaterdag 25 november 1944: „Om 3 uur poolnacht, de stad was een ‘symphonie’ in zwart en grijs, heel mooi, vooral als je smalle ou(d)e straten afkeek of over de Amstel naar de bruggen.” Onvergetelijk is het beeld van het aansteken van ‘endjes’ rode, gele en blauwe kerstkaarsjes als er helemaal geen Kerst valt te vieren. Hoe besloten, om niet te zeggen verstikkend klein de wereld van Nescio ook is, door zijn precieze schrijfstijl roept hij een hele oorlogstijd van angst en ongewisheid op. De lotgevallen van Joden noemt hij en passant, eigenlijk alleen als er sprake is van deportaties binnen de kring van familie of kennissen naar kamp Westerbork. De verschrikkingen elders blijven onvermeld.

Voorbeeldig bezorgd

De brieven zijn door Frerichs voorbeeldig bezorgd, met een schat aan onmisbare informatie. De context waarin ze zijn geschreven, is wezenlijk. Die ontbreekt helaas bij de columns van Carmiggelt, alsmede annotaties, een afdoende verantwoording of zelfs een korte, persoonlijke toelichting van zoon Frank. Neem een voorbeeld: meteen in het eerste verhaal, ‘Honger’, is sprake van een ‘drijvertje’. Uit het verloop van de tekst blijkt dat het een lampje moet zijn. Ook bij Nescio komt het drijvertje aan de orde, en Frerichs annoteert: „Een lontje of pit, gemonteerd op een kurk en drijvend op water met een laagje olie.” Deze noot geeft een meerwaarde.

Er is nog iets vreemds aan de hand met de Carmiggelt-bundel. In de summiere verantwoording lezen we dat het boek tot stand kwam dankzij het archief van Leo J. Verhagen (overleden in 1998). Uit de biografie Carmiggelt. Het levensverhaal (1999) van Henk van Gelder blijkt dat deze Rotterdamse verzamelaar alle Parool-stukjes (8700!) kopieerde en indexeerde. Maar hoe is dan te verklaren dat bij een steekproef in Delpher, de digitale krantenlegger, majeure veranderingen opvallen? Het vroegste stukje, ‘Honger’ (9 januari 1945), heet in latere bloemlezingen, onder meer in de door Carmiggelt zelf samengestelde bundel Mag ’t een ietsje meer zijn? (1983), ‘Hongerwinter’. Ook telt de oorspronkelijke versie, via Delpher dus, een slotregel die niet in deze bundel staat: „Een stoomfluit, ergens in de haven, gaf een langgerekte kreet, heel treurig en verdrietig.” Dit maakt de strekking van dit verhaal over een vrouw die eigenlijk haar eten had moeten delen sterker.


Lees ook

Strijdbare Carmiggelt

Strijdbare Carmiggelt

Of neem het cursiefje van 25 februari 1947 over meneer Cohen, waarin staat: „Geef de groeten aan je vader.” Het origineel leest echter: „Doe de groeten aan je vader.” En dan beëindigt de oorspronkelijke Carmiggelt met een verpletterende zin, die nu ontbreekt: „Toen liep hij verder, met elke schrede dichter bij den dood.” Je ziet meneer Cohen gaan, het ongewisse tegemoet. Carmiggelt maakt de lezer op bijna terloopse wijze deelgenoot van een smartelijke situatie.

Het gemis aan annotaties en vooral de onduidelijke teksteditorische bezorging maakt De oorlog in stukjes ontoegankelijk. Is het Carmiggelt zelf geweest die in latere versies tot twee keer toe een slotalinea schrapte? Talloze tijdgebonden begrippen of namen als Schalkhaar-agenten, NSB-stoeltje, gannef, collaboratie-pannetje, POD, Vova, het Dagboekfonds, Signaal of De Gil zal niet elke huidige lezer paraat hebben. Vova moet trouwens VoVa zijn, het NSB-propagandablad Volk en Vaderland dat verscheen tussen 1933-1945.

Ondertussen is de tekst slecht geredigeerd; enkele keren eindigt een zin met een komma waar een punt moet staan of er ontbreekt gewoonweg de punt als leesteken. Deze editie is niet met liefde of toewijding gemaakt.

De oorlog in stukjes telt gelukkig een paar schitterende cursiefjes, zoals over meneer Cohen of ‘Halte’ (25 oktober 1969) over een Joodse mevrouw Cohn die Duitsland wil ontvluchten door een Duitse trein te nemen die in de grensstreek bij Aken één Nederlandse halte aandoet, waar ze uit moet stappen. Als tegenover haar een Duitse man plaatsneemt, raakt ze verlamd van angst. Wat nu? Volgt er verraad of biedt de man vertrouwen, saamhorigheid dus?

Bij Nescio ontbreken cliffhangers zoals Carmiggelt die beoefent. De tijdloze stilistische perfectie maakt Nescio’s brieven tot op de dag van vandaag indringend. Alleen hij kan een observatie als deze noteren, van 28 januari 1945, dus in het diepst van de Hongerwinter: „Er ligt wat sneeuw, de heele week al, toch heb ik al m’n boodschappen nog met de fiets kunnen doen, ofschoon ’t soms moeilijk was en meestal te vergeefs.”