N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
In Queer Planet, een van de uitbundigste theatervoorstellingen van het voorbije seizoen, was het publiek deelgenoot van een vergadering van de Queer Agenda: een geheim genootschap van queer mensen die uit zijn op wereldheerschappij. In deze kleurrijke jongerenvoorstelling, die afgelopen najaar langs de theaters toerde, werd onderzocht hoe de wereld eruit zou zien als iedereen queer was: het was een theatrale parade van acts, liedjes en verhalen rondom anders zijn en denken buiten heteronormatieve kaders. De negenkoppige ‘all queer cast’ buitelde van de ene haastverkleding in de andere, in een feestelijke collagevoorstelling die aanvoelde als een warme omhelzing. „Everybody is welcome. This is a safe space. Enjoy Queer Planet.”
Voorstellingen waarin afkomst en identiteit centraal staan, zijn de laatste decennia niet weg te denken uit ons theaterlandschap. We kennen ze vooral als sober ingestoken, autobiografische egodocumenten, waarin makers (min of meer) als zichzelf op het toneel staan en hun verhaal delen met het publiek. Toonaangevende theatermakers als Sadettin Kirmiziyüz, Saman Amini of Luit Bakker maakten ons de afgelopen jaren via indringende monologen deelgenoot van het racisme of de afwijzing waar ze dagelijks mee te kampen krijgen.
Vertrekken vanuit positiviteit
Van oudsher is theater vooral een plek waarin het conflict centraal staat. Maar de makers van Queer Planet – onder aanvoering van regisseur Noël Fischer – gooien het over een andere boeg: zij vertrekken vanuit positiviteit, ze hijsen nieuwe rolmodellen op het podium zonder hun verhalen meteen al te veel te problematiseren. Ze stonden daar bovendien niet alleen in: het afgelopen seizoen viel op dat het podium steeds vaker werd opgeëist als ruimte voor het delen van pride.
Want De Toneelmakerij en DOX hanteerden een vergelijkbare aanpak in The Hot Peaches, ook een jongerenvoorstelling die queer tot norm verhief. Rikkert van Huisstede bracht met Boys Won’t Be Boys een zelfverklaarde „safe space voor gelijkgestemden”, voor iedereen die zich niet herkent in de heersende mannelijke norm. Een ander voorbeeld was De bananengeneratie van Theater Oostpool, een voornamelijk vrolijke montagevoorstelling over Oost-Aziatische Nederlanders, die pas op het einde wat dieper inging op de pijn die de spelers ervoeren.
Loont het misschien om op een andere, nieuwe manier naar dit soort theaterstukken te kijken?
Voor al deze voorstellingen gold dat ze vooral inzoomden op de positieve kanten, de aanstekelijke trots. Het inherente drama werd weliswaar hier en daar aangestipt, maar leek daarbij van ondergeschikt belang. Opvallend was bovendien de vorm van die voorstellingen: geen klassieke verhaalstructuren, maar associatief gemonteerde collages, waarbij de scènes elkaar vaak in hoog tempo afwisselden en de makers veelheid lieten prevaleren boven diepgang. Het waren vooral theatrale vieringen, waarin duidelijk werd dat spelers op belangrijke punten samenvielen met hun rollen.
Wat betekent deze ontwikkeling voor de traditionele opvatting dat theater moet schuren en ongemak moet veroorzaken? Als theater vooral een etalage wordt van wat je moet voelen en denken, ligt moralisme dan niet op de loer?
Voor mensen die zich identificeren met de groep die centraal staat in de voorstelling, en zich veel minder vaak gerepresenteerd zien in kunst, zijn deze voorstellingen waarschijnlijk allereerst bevrijdend en empowering. De behoefte om nieuwe rolmodellen de podia op te hijsen en die niet direct te problematiseren, is begrijpelijk en belanghebbend. Het past in de trend waar bijvoorbeeld ook de makers van de serie Anne+ op inspeelden: wie alleen maar ziet hoe moeilijk het is om uit de kast te komen, zal zich niet snel gesteund voelen daar zelf werk van te maken. Wie alleen maar ziet met hoeveel racisme theatermakers van kleur te maken krijgen, zal zich misschien niet aangemoedigd voelen om zijn identiteit te vieren.
Ondertussen zit ik als witte, heteroseksuele cis-man op een andere manier in de voorstelling. Hoewel ik de emancipatiestrijd voluit support, is het geen onderdeel van mijn eigen dagelijkse realiteit. Ik kan me natuurlijk inleven, zoals ik me tijdens het zien van Hamlet ook in een Deense prins kan inleven, maar ik zie mezelf niet gerepresenteerd als norm. Vanuit mijn meer traditioneel gestoelde veronderstelling over wat theater zou moeten zijn – een arena voor drama en conflict – probeer ik werktuiglijk de pijn en het ongemak van de spelers op de vloer te traceren. Zo ben ik immers gewend om naar theater te kijken.
Wat mij na het zien van die voorstellingen dan ook het meeste bijbleef, waren de fragmenten waarin spelers wél ingingen op de pijn die ze ervoeren. Ik herinner me levendig de scène uit De bananengeneratie waarin Keanu Visscher en QiQi van Boheemen vertellen dat ze zich „nooit echt aantrekkelijk” hebben gevoeld. Of hoe actrice Ayla Çekin Satijn zich in The Hot Peaches prompt verzet tegen de lichte toon die de voorstelling hanteert: „Weet je wat ook grappig is? Dat ik in een queer voorstelling sta waar ik grapjes moet maken over mijn eigen pijn zodat er misschien naar geluisterd wordt.” Het drama, dat is duidelijk, daar ga ik op áán.
Maar als toeschouwer bleef ik daardoor regelmatig met een dubbel gevoel achter: dan zag ik voorstellingen die zonder meer urgent en aanstekelijk waren, maar waarvan ik ook vaak het idee had dat er ‘meer’ in zat. Ik vond dat scènes vaak vroegtijdig werden afgekapt of pijnlijke ervaringen vaak te snel met de mantel der liefde werden bedekt. In mijn recensie van Queer Planet in deze krant kwam ik uit bij de conclusie dat de voorstelling „aan diepte had kunnen winnen”. Over The Hot Peaches schreef ik dat het „niet helemaal uit de verf was gekomen” en meer impact had kunnen maken. Mijn kritiek op De bananengeneratie was van soortgelijke strekking: „Pas naar het einde toe, als de focus komt te liggen op de asian hate […] slaat de voorstelling echt naar binnen”, oordeelde ik.
Maar terugblikkend op het afgelopen seizoen, vroeg ik mezelf af: heb ik die voorstellingen daarmee destijds niet tekortgedaan? Loont het misschien om op een andere, nieuwe manier naar dit soort theaterstukken te kijken? Want misschien zit het drama van voorstellingen als Queer Planet niet zozeer in de uitgespeelde scènes op de vloer, maar is de voorstelling zelf een daad van verzet. Wat als je zo’n voorstelling ziet als een geënsceneerde demonstratie – niet op de A12 of het Malieveld, maar in een theaterzaal?
Wie een voorstelling bekijkt volgens de analogie van een demonstratie, erkent ook het onderliggende drama, de persoonlijke urgentie en de kwetsbaarheid van de makers. Het centrale conflict manifesteert zich in deze voorstellingen niet zozeer op de speelvloer tussen botsende personages, maar in de discrepantie tussen de op toneel voorgestelde wereld en die buiten het theater, de echte wereld. Je hebt de dagelijkse realiteit dus nodig om de voorstelling op waarde te schatten. Niet alleen ‘de vierde wand’ (de onzichtbare muur tussen spelers en toeschouwers) wordt doorbroken, het hele theatergebouw moet er dus aan geloven.
Afkeurende reacties
Hoe groot het contrast was met de wereld buiten de theaterzalen, bleek onder meer bij een aantal schoolvoorstellingen van Queer Planet voor publiek dat uitsluitend bestond uit middelbare scholieren. De afkeurende reacties uit de zaal waren soms zo heftig dat spelers zich een aantal keer gedwongen voelden de voorstelling te onderbreken. Queer Planet stond daar niet alleen in. Ook de makers van The Hot Peaches en The Ozard of Wiz (een radicale queer bewerking van The Wizard of Oz, gemaakt door Maas Theater en Dans en ROSE Stories) lieten in verschillende media weten dat er schrikbarend veel negatieve geluiden uit de zaal kwamen bij sommige schoolvoorstellingen.
Dat queerness in relatie tot kinderen of jongeren extra gevoelig ligt, werd afgelopen maanden nog eens pijnlijk duidelijk na de bedreigingen aan het adres van auteur Pim Lammers, of bij de demonstraties rondom de voorleesmiddag door drag queens in theater LantarenVenster in Rotterdam in april.
Lees ook het interview met Rikkert van Huisstede over ‘Boys won’t be boys’: ‘Aanvankelijk dachten veel mensen: is mannelijkheid een ding?’
En lees het interview met René Geerlings over ‘The Ozard of Wiz’: ‘The Ozard is een ode aan het onaangepaste’
De performers van Queer Planet – maar ook van De bananengeneratie, Boys Won’t Be Boys, The Hot Peaches en The Ozard of Wiz – eisen ruimte op, ruimte die ze in het dagelijks leven vaak niet onbekommerd kunnen innemen. Meer dan dat ze hun publiek deelgenoot maken van hun struggles, gebruiken ze de toneelvloer om zich aan het publiek te laten zien zoals zij dat willen, het liefst zonder concessies: het toneel als een arena voor emancipatie en pride.
Als je de buitenwereld erkent als een tegenkracht waar de spelers mee botsen, blijken deze voorstellingen ineens een stuk politieker, activistischer en meer op conflict gestoeld dan ik op het eerste gezicht doorhad. Het zijn enerzijds potentieel bevrijdende, revue-achtige identiteitsvieringen, anderzijds ontmaskeren de performers – haast terloops – de samenleving als hun antagonist.
Acteur Lars Brinkman vatte het treffend samen aan het einde van Queer Planet, in misschien wel de meest waardevolle zin die dit theaterseizoen op de planken werd uitgesproken: „Onze liefde is groter dan jullie haat.”