N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Rolling Stones Na achttien jaar wachten is er nieuwe muziek van de Rolling Stones. „Wij zijn heel lui geweest”, bekende zanger Mick Jagger woensdag tijdens de wereldpremière.
Het begon twee weken geleden met een mysterieuze advertentie in het Londense sufferdje Hackney Gazette. Daarin werd een ‘specialist in glass repair’ aangeprezen met de naam Hackney Diamonds, een uitdrukking die in de nogal ruige volkswijk van de Britse hoofdstad wordt gebruikt voor glasscherven, als er weer eens een steen door een ruit wordt gesmeten.
Maar wie de krullende letters beter bestudeerde, zag dat er geen punt boven de i zweefde, maar een piepkleine uitgestoken tong tussen twee dikke lippen: het iconische bandlogo van de Rolling Stones. Bovendien werd het zogenaamde glaszettersbedrijf ook nog eens opgehemeld met een slogan waarin legendarische songtitels over elkaar buitelden: ‘Our friendly team promises you satisfaction. When you say gimme shelter, we’ll fix your shattered windows.’
De gewiekste reclame bleek een vliegwiel te zijn om de hype aan te zwengelen voor een grootse aankondiging waarop miljoenen fans achttien jaar hebben gewacht: de Stones hebben een nieuwe plaat gemaakt. Hackney Diamonds, het vierentwintigste studioalbum in hun zestigjarige carrière, verschijnt op 20 oktober.
Boosheid is nog steeds een belangrijke drijfveer voor hun muziek, verklaarde Mick Jagger, tachtig jaar oud, woensdag tijdens de live gestreamde wereldpremière van de eerste nieuwe single, ‘Angry’. In een Londens theater – het adres uit de nepadvertentie – werd hij samen met gitaristen Keith Richards (79) en Ron Wood (76) geïnterviewd door de Amerikaanse talkshowhost Jimmy Fallon.
„We zijn erg lui geweest”, grapte de zanger over jaren waarin maar geen nieuw werk verscheen, al bleef de band optreden en maakten ze in 2016 nog een coverplaat met bluessongs. Fans weten dat het toch vooral Jagger is die hun geduld op de proef heeft gesteld. Kompaan Richards klaagt al decennia dat hij altijd weer moet wachten tot de andere Glitter Twin ein-de-lijk bereid is de studio in te duiken. „Als de zanger een plaat wil maken, neem je die zo snel mogelijk op”, mompelde hij tegen Fallon. „Je weet nooit wanneer de eerstvolgende keer komt.”
Maar dit keer bleken The Stones uitermate productief: er zijn 23 nummers opgenomen, waarvan er twaalf op het album verschijnen. Over de overige elf nummers zei Jagger „dat ze daar een goede variatie” op wilden maken. Opvallend: op twee liedjes is de twee jaar geleden overleden drummer Charlie Watts nog te horen, en op één daarvan wilde zelfs de in 1993 vertrokken bassist Bill Wyman meespelen. Op dat liedje zijn dus alle originele Stones te horen. Tussen de andere beroemde gastmuzikanten (Lady Gaga, Stevie Wonder) valt vooral één voormalige aartsrivaal en Beatle op: Paul McCartney.
Tot een optreden kwam het woensdag niet. Na het interview werd alleen de video van ‘Angry’ vertoond. Terwijl een felrode cabrio door de straten van Los Angeles cruist, krioelt actrice Sydney Sweeney in een minimaal leren pakje verleidelijk over de motorkap, achterbank en kofferbak. Op tot leven gewekte billboards die langs de route staan, vertolken de Stones hun nieuwe single, maar dan wel in de talrijke hoedanigheden uit hun jongere gloriedagen.
Ook het geluid is als vanouds. In Richards’ openingsriff echoot de intro van ‘Start Me Up’. De met Wood verweven gitaarpartijen en basale, bluesy janksolo’s klinken vertrouwd. „I’m in a desperate state”, huilt Jagger met de overgave van een jonge hond, én de bijbehorende hormoonhuishouding. Na de eerste regels is namelijk meteen duidelijk waar ‘Angry’ over gaat: hij wil seks. „As I wait for a month/ The rivers run dry/ We haven’t made love/ And I wanna know why.”
Overigens wekte Wood tijdens het interview de indruk nét zo vitaal te zijn. „Je moet je vingers laten bewegen als je op onze leeftijd bent”, verklaarde de gitarist, om daar met een veelbetekenende grijns aan toe te voegen: „Je moet alles laten bewegen…”
Het album Hackney Diamonds van de Rolling Stones verschijnt op 20 oktober.
De muziek stokt steeds. De vier bandleden in de muziektheatervoorstelling Stepping Stones hebben een weldadige klik met elkaar – het swingt, het heeft soul, het is funky. Maar telkens, onverwachts, blijven de tonen onopgelost in de lucht hangen. Het brengt een onrust met zich mee die zich spiegelt in het gezin waar het in Stepping Stones om draait. Net als de muziek lijken de personages op zoek naar een grondtoon om in ‘thuis’ te komen.
Stepping Stones is het derde deel van Orkaters drieluik over de komst van Surinamers naar Nederland. Woiski vs. Woiski (2018) ging over zanger en clubeigenaar Max Woiski, die in de jaren dertig behoorde tot de eerste generatie Surinamers die naar Nederland kwam. De Gliphoeve (2022) draaide om een gezin dat in de beginjaren zeventig, vlak voor de onafhankelijkheid van Suriname, naar Nederland verhuisde. Stepping Stones speelt zich nu af.
De titel serveert onomwonden uit wat deze voorstelling wil benadrukken: het is dankzij eerdere generaties dat de twee twintigers in dit gezin, Nederlanders met Surinaamse roots, de keuzes kunnen maken die ze kunnen maken. Hun voorouders waren hun ‘stapstenen’.
Speelse gretigheid
Met brede, houten traptreden vertaalde decorontwerper Ruben Wijnstok de titel tamelijk letterlijk naar een toneelbeeld. Twintiger Alyssia (Romy Vreden) betreedt ze met een speelse gretigheid. De jonge kunstenares wil haar maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen; nadenken over welke sinaasappel je koopt, welke woorden je gebruikt, in wat voor fabriek je sneaker wordt geproduceerd. Ze wil het allemaal goed doen, en duldt ook van anderen geen morele halfslachtigheid.
Haar broer Brian (een heerlijk droogkomische Fjodor Jozefzoon) is een ster in codeswitchen. Feilloos meet hij zich het accent en idioom aan van de witte rijkeluiszonen met wie hij op de Amsterdamse Zuidas samenwerkt, en zegt daar volmaakt gelukkig mee te zijn. Maar als zijn baas hem een promotie aanbiedt, vraagt hij zich wel af hoe dat binnen het team ontvangen zal worden. „… Ben ik dan al aan de beurt?”
Hun oom Orlando (Gery Mendes, die ook de muziek componeerde en de band leidt) heeft meer moeten knokken voor zijn vrijheden. Docenten die niet in hem geloofden en ‘de straat die hem riep’ maakten van hem een vechter, tegen wil en dank.
De ‘stapsteen’ waar de drie zich op afzetten is de zeventigjarige Hedy, een knap gelaagde rol van Manoushka Zeegelaar Breeveld. Hedy is geestig, zorgzaam, streng, ze heeft zelfspot – en onder al die nuchterheid en luchtigheid zit de pijn van een vrouw die haar thuisland verliet en daarmee haar gevoel van geborgenheid opofferde, ten bate van haar kleinkinderen. Kleinkinderen die in Nederland opgroeiden en die weliswaar deels gevormd werden door hun Surinaamse roots, maar die zich niet langer tot die roots willen laten reduceren.
Vrijheid
Ook de voorstelling zelf lijkt zich aan het keurslijf van de trilogie te willen ontworstelen. Wie zijn deze personages, lós van hun afkomst, is de zoektocht waarover Stepping Stones wil gaan, en misschien is het precies de vrijheid die spreekt uit die vraag, die de generaties vóór Brian en Alyssia hebben bevochten.
Ondanks de weigering zich tot haar eigen thema te laten reduceren, en de wat meanderende dramaturgie die dat onvermijdelijk oplevert, verliest de voorstelling geen moment haar vuur. Dat is knap, en is te danken aan de overgave van de acteurs, die zo strak op elkaar ingespeeld zijn dat je bij vlagen vermoedt met een echt gezin te maken te hebben.
En ook is het te danken aan die geweldige band. Want uiteindelijk is het de live muziek die in Stepping Stones de grond blijkt te zijn waarin deze personages – of ze nu geboren zijn in Suriname of in Nederland, kunstenaar of ondernemer, oud of jong – zonder reserves kunnen wortelen.
Zaal na zaal sprankelt de abstracte kunst van de muren in de tentoonstelling van Hans Arp en Sophie -Taeuber-Arp, tot in de tiende ruimte. Daar slaat de sfeer om. In dit uitgestrekte overzicht van wederzijdse inspiratie tussen beide avant-gardisten, doet in deze zaal een groot verdriet zijn intrede. In een schilderkunst die er zelf niet droevig uitziet.
Integendeel. Links hangt een vortexachtige compositie die Sophie Taeuber-Arp schilderde in 1942, zwarte cirkels met diagonale kleuraccenten. Dat inspireerde haar man Hans Arp tot de cirkelvormen rechts ervan, ergens tussen 1945 en 1949 gemaakt. En daar zit hem de pijn. -Taeuber, zijn muze en grote liefde, was namelijk in 1943 overleden. Tijdens een logeerpartij bij vrienden was er iets verschrikkelijk misgegaan met een kachel, met een fatale koolmonoxidevergiftiging tot gevolg. Verteerd door verdriet zou Arp naar haar proberen te reiken via de kunst, over de dood heen. Dat zie je dus in deze twee werken: een dialoog van geliefden, maar dan zonder dat zij kan antwoorden.
Het is een breuk in dit overzicht in het Bozar dat zo vol is van kleur, optimisme, scheppingsdrang en wederzijdse inspiratie. En het is zo begrijpelijk dat hij dat laatste bleef zoeken ook na haar dood. Lastig is alleen de manier waarop. Want wat hij óók ging doen, was dat hij zich haar werk ging toe-eigenen: opnieuw uitvoeren, of verscheuren en verknippen voor nieuwe creaties – te zien in twee eenzame en rommelige slotzalen. Dat is toch wat twijfelachtig. Hij deed het echt oprecht uit liefde. Maar, hoe ver mag je gaan met andermans artistieke nalatenschap?
Anti-kunst
Om dat te beantwoorden moeten we eerst terug naar het begin. Naar 1915. De Eerste Wereldoorlog is een schok voor iedereen. Alle fatsoen, alles ligt in duigen. Vanwege die ravage gooiden kunstenaars ook de kunst om en zo ontstond Dada, met een hoofdrol voor de Duitser Hans Arp (of Jean, hij was als Elzasser tweetalig). Dat gebeurde in Zürich, waar hij heen was gegaan om de dienstplicht in Duitsland te ontlopen. Gewoon doorschilderen zou een schijnvertoning zijn nu de wereld in brand stond, en dus streefde Dada naar een anti-kunst. Daarvoor hanteerden ze underdogmaterialen zoals papier en textiel. Arp exposeerde wandkleden van bruine abstracte vormen bij Galerie Tanner. En wie stapte daar binnen: Sophie Taeuber.
Geboren en getogen in Zwitserland was Taeuber opgeleid in de toegepaste kunsten, vooral de textielkunst. Die gold als traditioneel huiselijk, niet als anti-kunst. Ze ontwierp kussenslopen, maar zocht meer. Zo belandde ze in de Dada-scene en ging bij het mede door Arp opgerichte absurdistische Cabaret Voltaire abstracte dans uitvoeren. Zij en Arp vonden elkaar in de kunst, en in de liefde. Met haar borduurpatronen van kleurige rechthoeken inspireerden ze elkaar tot bijna identieke borduursels: rechthoeken in rood-bruin-grijs, warme tinten. „Uitgesproken mooie kleuren”, riep een recensent verrukt over Arps borduurwerk.
Kunst moet in elk aspect van het leven zitten, vonden ze allebei
In Bozar hangen hun creaties tegenover elkaar: zijn zware donkere kleden uit 1915 kijken uit op haar lichte geometrische tekeningen uit 1916. Taeuber vestigde zich als succesvol textielkunstenaar, maakte kussens, kettingen, tekende composities van dynamische evenwichten. Kunst moet in elk aspect van het leven zitten, vonden ze allebei. Zij werkte geometrisch, maar Arps beeldtaal werd juist meer amorf, onder invloed van bladeren die hij wandelend in de natuur vond. Daarmee ging hij reliëfs maken, aangemoedigd door Taeuber die zijn tekeningen dan weer in borduurpatronen vertaalde.
En zo bleef het: inspiratie over en weer. Allebei werkten ze merendeels geheel abstract, experimenterend met textiel, papier, hout en meer. Dat is in het Bozar te zien in een klassiek chronologische opstelling, een opsomming van veel kunst en nog meer kunst, hooguit wat ritmisch opgehangen om de dynamiek ervan recht te doen. Door die wat droge opzet kom je niet te weten of het bijvoorbeeld een beetje aardige mensen waren – het schijnt van wel trouwens – maar alle aandacht gaat uit naar de kunst, en wat blijkt: híj is goed, maar zíj is grandioos.
Gelijken
Die kunst ontwikkelden ze eerst tijdens hun reislustig bestaan, maar in 1929 settelden ze zich in een atelierwoning ten zuiden van Parijs. Zij ontwierp het pand, zoals ze ook hun correspondentie voerde en hem weghield van dagelijkse beslommeringen. Dus, artistiek waren ze elkaars gelijken maar behielden toch iets van een traditionele rolverdeling.
Daar in Parijs ging hij met verscheurd papier een eigen interpretatie van collages maken. Zij ging wandkleden weven, waarvandaan de overstap naar schilderkunst snel was gemaakt: rechthoeken en cirkels, de schijnbaar wiskundige strengheid doorbrekend met één cirkeltje dat net uit de pas loopt. Prachtig is het, bijvoorbeeld haar Zes aparte ruimtes uit 1939. Het zijn enkel rechthoeken en lijnen, maar zo mooi dat je je afvraagt hoe ze hiertoe kwam. Talent, uiteraard, maar haar textielverleden kan ook een belangrijke factor zijn geweest. Veel textielkunstenaressen, ook bij het Bauhaus, bereikten namelijk artistiek hoge niveaus vanwege de beperking van het borduur- of weefraam.
Dat klinkt tegenstrijdig, maar het is misschien het beste uit te leggen met de teksten van Taeuber-Arp (zo noemde ze zich na hun trouwen in 1922). Zij schreef namelijk in de jaren twintig instructies voor het tekenen van patronen, toen ze borduurles gaf. Bijvoorbeeld: teken een vierkant en splits het op natuurlijke wijze. Klinkt simpel, maar, wat is natuurlijk? Zulke oefeningen (ook cirkels, driehoeken, onnatuurlijke splitsingen) betekenen een eindeloos gepuzzel op millimeters. Dat maakt het ook een kunst zonder uitvluchten. Zoek de perfecte compositie in die kooi van de geometrie – de kooi van het borduurraam. Vind je die, dan heb je een kern te pakken. Zo zag Taeuber-Arp ornamenten: de basis van elke schepping. En haar werk in het Bozar onderstreept haar gelijk.
Zij en Arp bleven elkaar inspireren en begonnen eind jaren dertig zelfs ‘duo-kunstwerken’: samen schilderen, tekenen, sculpturen maken. Hun kunst werd dus nog inniger, al zitten we dan wel al in de negende ruimte van de tentoonstelling, en in de volgende gaat het mis.
Verfrommeld
Daar hangt het ontroerende tweeluik van Taeuber-Arps compositie uit 1942 en Arps latere toevoeging, in sowieso een bedrukte zaal over de jaren 1940-’45. Dat er toch weer een wereldoorlog was uitgebroken, dat drukte zo zwaar op Arp dat hij in 1940 in een artistieke impasse belandde. Zijn creaties bestonden uit verfrommeld pakpapier waarvan hij de kreukels met zwarte en witte verf ging accentueren. Dat past in de dadaïstische liefde voor het toeval, maar het ziet er compleet ongeïnspireerd uit.
Ook zie je er dat ze de oorlog verschillend beleefden. Taeuber-Arp maakte zich ernstig zorgen om Arp die in een depressie leek te zijn beland, maar haar kunst bleef zich wel ontwikkelen. Nu met lijnen: golvend, naast rechte strepen, een ritmische dans. Ze hadden vanwege de oorlog Parijs verlaten voor Zuid-Frankrijk en waren niet zoals veel vakgenoten naar de Verenigde Staten gegaan. Hadden ze dat maar wel gedaan. Dan was Taeuber-Arp niet gaan logeren bij die kapotte kachel en was ze er niet overleden.
Arp was er kapot van. Zijn artistieke impasse kreeg verlammende proporties. Afgezien van een grote witte assemblage die hij kort na haar dood aan haar opdroeg, kwamen jarenlang enkel wat grijzige gouaches uit zijn handen, compleet nietszeggend. Het was op.
Wat hem wel lukte, was om haar te eren met exposities en publicaties, waaronder een grote oeuvrecatalogus. Hij wilde haar ster laten schijnen, bezong haar in gedichten, liet haar atelier intact als een museaal mausoleum. Hij deed alles voor haar nalatenschap, ook nadat hij in 1959 was hertrouwd.
Maar, hij deed dus nog meer. Voor nieuwe creaties verknipte hij haar afgedankte gouaches en verscheurde hij hun duo-tekeningen. Ontwerpen van haar ging hij uitvoeren met andere kleuren en in grotere afmetingen, waardoor ze hun fijnzinnigheid verloren.
De kunstgeschiedenis houdt van hokjes en daar kleurde ze buiten. Dan pas je er dus niet in
Dus, hij eigende zich haar kunst toe, zonder haar toestemming te kunnen vragen. Dat is lastig. Want het is, enerzijds, zo begrijpelijk. Hij bedoelde het zo goed. Wie een geliefde verliest, kan zo intens aan haar denken dat ze nabij lijkt te zijn, alleen praat ze nooit meer terug. Wat nou als dat wel mogelijk is? Misschien lukte het Arp om via haar kunst toch ‘samen’ te blijven scheppen. Hij handelde uit liefde, maar wel een liefde waarin hij het laatste woord had. Een scheppende symbiose, waarin hij haar ook uitwiste. En uiteindelijk werd hij beroemd, zij stukken minder.
Daarin speelt meer mee. De avant-garde werd na de oorlog gezien als een mannelijk fenomeen, waar vrouwen geen plek in hadden. Vrouwelijke avant-gardisten werkten bovendien vaak op meerdere artistieke terreinen – voor Taeuber-Arp ook interieurarchitectuur, marionetten, dans. De kunstgeschiedenis houdt van hokjes en daar kleurde ze buiten. Dan pas je er dus niet in.
Verder werd de geschiedenis van de moderne kunst een ratrace: het ging om vernieuwing. Wie het radicaalst tot nieuwe kunst kwam, belandde in de canon. Arp was Dada-voorman, plekje verzekerd. Terecht. Maar: háár talent was groter. En dat is in alle glorie te zien in dit grote overzicht. Hier schijnt haar ster. Dat is de gerechtigheid waar hij voor haar naar zocht, en die zij zo overduidelijk verdient.
Zangeres Davina Michelle kan hoog schoppen, hoog zingen, en heeft hooggeplaatste ambities. Michelle streeft een internationale carrière na, vandaar dat ze het grootste deel van haar liedjes in het Engels zingt. Na de aftrap in Paradiso zaterdag, vervolgt ze haar nieuwe tournee met een reeks optredens in Duitsland.
Davina Michelle (28) heeft de kenmerken van een ster: de stem, met zijn ongelimiteerde orkaankracht, een innemende houding op het podium, en doorzettingsvermogen. Daar gaan haar meeste teksten dan ook over: ‘Aiming for the stars’, ‘hold on’, ’Aim higher’.
De in Nieuwerkerk aan den IJssel, als Michelle Davina Hoogendoorn geboren zangeres werd rond 2018 bekend met covers van onder anderen Pink, en door de uitvoering van ‘Duurt Te Lang’, geschreven door Glen Faria, dat een grote hit werd en haar tot nationale popster maakte.
Voor haar net verschenen, derde album Higher schreef ze een verzameling poprocksongs waarin haar stem op de voorgrond staat. Die stem is als een goed ontwikkelde spierbal: indrukwekkend in zijn mogelijkheden, en soms een beetje ongenuanceerd. Toch is de expressie in een aantal nummers raak: in ‘Lullaby’ bijvoorbeeld glijdt ze soepel van rafelig naar fluwelig, naar keihard. Het vrolijke ‘All Is Ours’, met zijn jaren tachtig-synthesizermotief, zingt ze snel en opruiend in een spervuur van woorden.
Live was ‘All Is Ours’ een hoogtepunt, een van de eerste liedjes waarbij ze over het podium wervelde. Paradiso was niet helemaal uitverkocht, dat zal waarschijnlijk in Ahoy’, volgende maand, wel het geval zijn. In Rotterdam, de omgeving van haar geboortegrond, heeft ze veel fans. Maar het aantal aanwezigen lijkt haar niet uit te maken, Michelle zingt voor iedereen persoonlijk. Als een hartelijke tv-presentatrice leidde ze de nummers in: ’Okay lieve mensen’, legde de bedoeling van het liedje uit en barstte los in wild dansen met kickbox-bewegingen en wapperend haar.
Visueel was er weinig opsmuk. Maar muzikaal was er de mooie toevoeging van twee violen en een cello. Zo kreeg haar eigen band van vier personen, versterking in bijvoorbeeld ‘Higher’ en bij ‘No One Said It Was Easy’, de strijkers gaven een subtiele extra laag aan het rockgeluid.
Non-stop paradeerde Michelle, in wisselende korte rok en fetisj-achtige attributen, over het toneel. Maar ze was niet uitsluitend energiek. Zo riep ze met haar liedje ‘No Angel’ op tot zelfliefde (‘Okay lieve mensen?’) en als iemand je onderuit haalt dan zeg je ‘fuck you’. Ook de boodschap van ‘I Said No Sir’ is duidelijk: ‘Keep your hands off/ I’m the boss of these breasts and ass’. Het refrein, ‘I said no sir’, wordt toepasselijk ondersteund door een koor aan vrouwelijke proteststemmen.
Haar nummer ‘My Own World’ werd lang uitgebouwd, soepel aangedreven door de straffe slagen van drummer Sebastiaan Brouwers. En, verrassing, hier dook een citaat op uit Nirvana’s ‘Smells Like Teen Spirit’. Als het aan Davina Michelle ligt mag de vuistslag van de rock nooit ontbreken.