N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie
Beeldende kunst
Beeldende kunst Twee Litouwse kunstenaars tonen in Middelburg het belang van grond in hun performance, film en geluidskunst. Groei en verrotting ineen, beide niet smakelijk maar ook niet vies.
Ze zijn plant, paddenstoel, korstmos en mens ineen. Ze bewegen traag – als wilgentakken in de wind. Ze zijn alleen, maar tegelijkertijd samen: ze verstrengelen zich in elkaar, klampen zich vast aan een boomstam, bosgrond, een rug, een oksel. Zand schuurt hun voeten en handen als ze in krabbengang het water tegemoet gaan.
Op The Milk of Dreams – de hoofdtentoonstelling tijdens de Biënnale van Venetië – toonden de Litouwse maar in Amsterdam wonende Eglé Budvytytė (1981) en Marija Olšauskaitė (1989) Song from the Compost: Mutating Bodies, Imploding Stars. Dit videowerk uit 2020 maakten de twee in het natuurgebied van de onwerelds mooie Koerse Schoorwal: een landtong die over een kleine honderd kilometer voor de kust van Litouwen en Rusland ligt. De Schoorwal bestaat uit de hoogste ‘wandelende’ duinen van Europa. Ingeklemd tussen het hagelwitte zand ligt naaldbos, met hier en daar een berk. Als je omhoog klimt op zo’n duin, strekt het deels zoete, deels zoute water zich aan weerskanten uit.
Song from the Compost draait nu voor het eerst in Nederland. Dat is opmerkelijk, want Budvytytė heeft na haar opleiding aan de Rietveld Academie in Amsterdam en het Piet Zwart Instituut in Rotterdam een imposante reeks internationale tentoonstellingen gehad en residenties gevolgd. Haar werk was bekender buiten Nederland dan daarbinnen.
Gelukkig haalt De Vleeshal in Middelburg dat gemis nu grandioos in met de vertoning van Song from the Compost op supergroot formaat, en een nieuwe, tijdens de tentoonstelling evoluerende geluidsperformance Song Sing Soil. Door de manier waarop Song from the Compost wordt gedraaid, komt het werk – met al zijn surrealistische details – nog beter tot zijn recht dan in de benauwde zwarte doos waar het werk vorig jaar in Venetië was te zien. De wezens die Budvytytė en Olšauskaitė opvoeren in beide werken, kun je ‘cyborgs’ noemen. Hun schaarse kleding verhult niet dat ze menselijk zijn, maar ze zijn onzijdig. In Song from the Compost is de kleding opzettelijk half vergaan; in Sing Song Soil bestaat ze deels uit een weefwerk van veiligheidsspelden.
Sing Song Soil is net zo sprookjesachtig als de film Song from the Compost. Drie performers gaan een trage liefdesrelatie aan met drie trampolines die in de ruimte staat opgesteld. Er wordt niet gesprongen: de trampolines zijn eerder een platform waarop de performers contact maken met de grond. Want grond is het vertrekpunt van Budvytytė en Olšauskaitė. Op de grond vindt groei plaats maar ook verrotting. En geen van beide is slecht, goed, smakelijk of vies.
De elektronische muziek en poëtische teksten die de twee werken begeleiden, geven subtiel blijk van engagement. Dat engagement gaat over verlies van biodiversiteit, de uitputting van de aarde, de rijken, die soms best zelf als biefstuk te serveren zijn. En natuurlijk gaat het ook over de kracht van vruchtbare grond: over haar vermogen om dingen op te lossen en te transformeren tot iets anders.