‘De PVV is tegengewerkt’: maar klopt dat ook?

Ze blijven rondzingen: de termen ‘tegenkrachten’ en ‘tegenwerken’. Het zou me ook niet verbazen als we ze de komende maanden vaker gaan horen: de PVV wil nu eenmaal graag agenderen dat ze is belemmerd in haar pogingen het strengste asielbeleid ooit te voeren. In veel rechtse reacties op de kabinetsval hoor je die klacht ook al terug.

En het is waarschijnlijk ook een goede verhaallijn voor een politicus die de kans van zijn leven had zijn decennialange beloften inzake minder asielzoekers waar te maken maar weinig bereikte. Dan heeft niet hij gefaald, maar waren het onzichtbare machinaties die de wens van zijn kiezers blokkeerden. Een Haagse variatie op Trumps deep state.

Je had al in een vroeg stadium aanwijzingen dat het die kant opging. Twee dagen vóór de val het kabinet trad opiniepeiler Maurice de Hond op in een podcast van De Nieuwe Wereld. De Hond deed het opinieonderzoek voor Geert Wilders’ tienpuntenplan voor minder asielzoekers, dat de week ervoor was gepresenteerd en de basis voor de kabinetsval werd.

In de podcast zei de opiniepeiler dat de PVV te maken had met „tegenkrachten”. Hij noemde zonder veel onderbouwing „de ambtenarij”, de „Raad van State” en „de rechterlijke macht”. En hij zei: „Ik kan me goed voorstellen dat Wilders gefrustreerd is.”

In de Kamer, daags na de val, maakte ook Wilders zelf er een duistere zaak van. De PVV had met de coalitie afgesproken het aantal asielzoekers zodanig terug te dringen, zei hij, dat Nederland „behoorde tot de landen met de strengste asieleisen” in Europa. „Maar het omgekeerde is gebeurd. Iedere elf dagen komt er een azc bij. Het is om gek van te worden.”

Later in het debat voedde hij de argwaan door NSC te typeren als „Nationale Sabotage Club”. Ook zei hij dat premier Dick Schoof hem „meer wetgevingsjuristen” had beloofd – „dit staat niet op papier” – omdat minister Marjolein Faber (Asiel en Migratie, PVV) anders niet vooruit kon. Ze waren, zei hij, nooit gekomen.

Caroline van der Plas (BBB) voedde de broeierigheid: „Ook wij hebben ervaren hoe het is om tegengewerkt te worden.”

Inlijsten en ophangen

Bij de observaties over tegenkrachten en tegenwerken moet ik steeds denken aan een uitspraak van Herman Tjeenk Willink. In Den Haag, hoorde ik hem ooit zeggen, is tegenspraak elementair. „Zonder tegenspraak geen samenspraak.”

Schitterende observatie. Inlijsten en ophangen. In die paar woorden ligt de kern van democratische politiek besloten: het hele stelsel is gebaseerd op de gedachte dat in alle (álle) stadia van beleidsvoorbereiding tegenspraak nodig is om tot democratisch gedragen beleid te komen.

Betrokken burgers, zorgvuldige ambtenaren, nauwkeurige wetgevingsjuristen, tegendenkers bij adviesorganen, een kritische oppositie: ze kosten tijd, ze zijn soms irritant, maar toch vooral noodzakelijk. Want één foutje in een nieuwe wet en de staat kan burgers jarenlang benadelen. Zie het Toeslagenschandaal. 

Dus laten we deze ui eens afpellen, om te beginnen die „tegenkrachten” van Maurice de Hond. Opereerden rechters, de Raad van State (als adviseur) en ambtenaren tijdens het kabinet-Schoof anders dan tijdens kabinetten zonder de PVV?

Met de kennis van nu is dat aantoonbaar onjuist. De meest vergaande gerechtelijke ingreep van de afgelopen vijftien jaar is, met grote voorsprong, de stikstofuitspraak van de hoogste bestuursrechter, de Raad van State, in 2019. Het besluit om geen vergunningen voor nieuwe stikstofneerslag meer toe te staan, gevolg van Europese richtlijnen waarmee Nederland eerder instemde, blokkeert al zes jaar nieuwe economische activiteit, en zorgt sindsdien voor hoofdbrekens bij ondernemers, natuurbeschermers, in provincies, op ministeries en in het kabinet.

En áls hier al een ‘tegenkracht’ opereerde, richtte die zich niet tegen de PVV: in 2019 regeerde Rutte III, een coalitie van VVD, CDA, D66 en CU. 

Dan de Raad van State in zijn tweede rol: als hoogste adviseur van de regering. De Raad adviseerde dit voorjaar negatief over twee asielwetten van minister Faber. De Raad vroeg om aanpassingen van de wetten en verzocht Faber ze „in de huidige vorm niet in te dienen bij de Kamer”.

Alleen: toen de Raad van State in 2023 advies uitbracht over de door de PVV gehate Spreidingswet van Rutte IV, vroeg de Raad óók de wet „in de huidige vorm niet in te dienen bij de Tweede Kamer”. 

De vermeende tegenwerking van de PVV had het vorige kabinet dus evengoed ervaren. Niets aan de hand.

Ook had je nog de ambtenarij als boosdoener. Vorig jaar oktober schreef de politiek columnist van De Telegraaf al: „Faber speelt minister; ze roept maar wat.”

Solistisch en overgevoelig

In december verscheen een spraakmakend NRC-artikel over haar ongebruikelijke werkwijze op het ministerie. Solistisch, overgevoelig voor Wilders, ongevoelig voor ambtelijk advies, onbereikbaar voor andere bestuurders.

Later had ik, los van mijn collega’s, ook contact met mensen die met haar werkten. Ze zeiden: dit is niet te doen. De minister wilde de landsgrenzen bewaken maar reageerde niet als ze kreeg uitgelegd dat de marechaussee vrijwel geen extra mensen beschikbaar had. Ze schafte bed-bad-brood voor uitgeprocedeerde asielzoekers af, tegen ambtelijk advies in, maar deed dit zo snel en ondoordacht dat rechters in Rotterdam, Utrecht en Amsterdam haar besluiten vernietigden.

Als iemand haar tegenwerkte, dan was ze het zelf.

De binnenstad van Ter Apel.
Foto Eric Brinkhorst

Maar toonden die lekken dan niet aan dat haar ambtenaren wel degelijk een tegenkracht vormden? Mij viel vooral op dat de lekken over Faber – er wordt over bijna alle bewindslieden gelekt – haar nooit in politiek gevaar brachten.

Veelzeggend detail: nog niet zo lang geleden had een voorganger van Faber heel andere ervaringen. Staatssecretaris Mark Harbers (Asiel, VVD) trad in 2019 af nadat hij de Kamer onjuist had geïnformeerd over misdaadcijfers van asielzoekers. Ambtenaren hadden die cijfers onbedoeld, zei hij, niet met hem gedeeld. Harbers nam zijn verantwoordelijkheid.

Later ontstond twijfel over de ambtenaren. Ik heb het verhaal destijds in detail beschreven, en het laat zien: deze niet-PVV’er ervoer eerder op Fabers functie veel méér ambtelijke tegenwerking dan de PVV-minister. Dus ook hier: weinig aan de hand.

Verder suggereerde Wilders vorige week opnieuw dat NSC de PVV beentje had gelicht inzake het plan voor asielnoodwetgeving. Die had vorig jaar ingevoerd kunnen worden omdat parlementaire toetsing onnodig was.

Het punt is alleen dat Wilders in het Hoofdlijnenakkoord instemde met de voorwaarde dat noodwetgeving „dragend gemotiveerd” werd: zonder die motivering was de ‘asielcrisis’ niet aangetoond, dan ontbrak de juridische grondslag voor noodwetgeving, en zou de rechter deze vrijwel zeker verbieden.

En het is Faber nooit gelukt die dragende motivering geloofwaardig te formuleren. De PVV-minister kon het eigen PVV-plan niet onderbouwen: dát was de tegenwerking. 

Belang van tegenspraak

En wat bij dit alles het meeste opvalt: het onbegrip voor het belang van tegenspraak. Dat de wetgever zich moet verhouden tot de maatschappij, ambtenaren, adviseurs, het kabinet, oppositie en coalitie in de Tweede en Eerste Kamer om een democratisch gedragen resultaat te bereiken.

Het vereist geduld en zorgvuldigheid. Het begint op bijna elk ministerie met, zoals dat heet, ‘overleg met de sector’. Zo’n sector heeft ervaring met het betreffende vraagstuk, hij heeft doorgaans ook belangen, dus de minister krijgt voor het eerst tegenspraak.

Dit kan een minister natuurlijk tegenwerken noemen, maar een bewindspersoon met een beetje handigheid handhaaft zijn principes én luistert naar de sector om zijn voorstel te verbeteren. Dan ben je niet tegengewerkt, dan heb je samengewerkt. 

Dit stramien herhaalt zich daarna ettelijke malen. In elke nieuwe fase heeft de minister belang bij tegenspraak, want dat vergroot de kansen op een betere wet en parlementaire steun.

Dus een minister die al vóór het advies van de Raad van State in de media zegt dat ze hooguit een punt of komma aan haar wetten verandert, zoals Faber dit voorjaar, begrijpt domweg niet dat alleen de eigen principes en opvattingen nooit doorslaggevend zijn: zonder steun in de maatschappij, zonder steun van partijen met andere principes en opvattingen, zal de wet nooit het Staatsblad halen.

En pijnlijk genoeg beaamde ze een week voor de kabinetsval nog onbedoeld dat ze het echt niet begrijpt. Nadat ze twee coalitiegenoten bekritiseerde, vroegen verslaggevers of zij dacht zo draagvlak voor haar asielwetten te krijgen. Ze zei: „Moet ik dan een potje gaan slijmen om mijn zaken erdoor te krijgen?” 

Klagen over tegenwerking omdat je zelf niet doorziet wat Haagse samenwerking inhoudt – hoe de democratie echt werkt – is natuurlijk best ongemakkelijk. Al zal het vast zo zijn dat een deel van de kiezers het gejammer graag wil geloven.

Maar het geklaag over tegenkrachten, zoals ze nu bekend zijn, komt voorlopig niet veel verder dan vaag gestamel. In de taal van Fabers eigen partij: machteloze verliezerstaal van zuur rechts.