De pionier van het modernisme James Ensor: van zeegezichten tot duivelse maskers

Wie aan James Ensor (1860-1949) denkt, zal zich al snel grijnzende carnavalsmaskers, figuren met druipende snottebellen of levende skeletten voor de geest halen. Het zijn opvallende figuren uit schilderijen als De intrede van Christus in Brussel (1888) of De intrige (1890), waar Ensor vooral bekend om is. Ter ere van Ensors 75ste sterfjaar zijn er dit jaar diverse tentoonstellingen in België aan het oeuvre van de schilder gewijd, dat naast zijn groteske schilderijen vele stillevens, landschappen, etsen en lithografieën omvat.

Die landschappen zitten er al vroeg in: Ensor groeit op in de kustplaats Oostende en al jong trekt hij er regelmatig op uit om in de buitenlucht te schilderen. Op zijn zeventiende verhuist hij naar Brussel om te studeren aan de kunstacademie. Na twee jaar keert hij terug naar zijn geboorteplaats, omdat het klassieke kunstonderwijs, dat in die tijd nog de boventoon voert, hem niet bevalt.

Na zijn terugkeer raakt Ensor bevangen door het licht. In het werk Na de storm (1880) laat hij de zeegezichten op het doek bestaan uit kleurschakeringen, zonder duidelijke lijnen te schilderen. In tegenstelling tot de impressionisten, die zich richten op het vastleggen van het moment, lijkt Ensor op zijn doeken verschillende momenten samen te willen brengen. Zijn luchten zijn ongelooflijk kleurrijk en expressief. Aan zijn vriend Jan de Mot schrijft hij hierover: „Mijn onderzoek in die tijd (rond 1880) ging aan dat van de luministen in Frankrijk en hier vooraf; de werken van Monet en de impressionisten van 1880 zijn dof en donker, en zij missen helderheid.”

James Ensor: Het bereik van de liefde (La gamme d’amour, 1921).
Foto Peter Cox

In 1883 schildert Ensor, Geërgerde maskers, zijn eerste doek waarop hij figuren gemaskerd afbeeldt. Er gaat iets dreigends uit van het tafereel, waarin een vrouw met een stok in de deuropening staat en zich tot de man aan tafel richt. Anderzijds wijzen de maskers op het carnaval. Er is zojuist (of er wordt misschien nog) gefeest. In de jaren die volgen nemen maskers een steeds prominentere rol in. In 1888 duidt Ensor in een brief aan de familie Rousseau die ontwikkeling als volgt: „Ik werk aan duivels verlokkelijke helse scènes. Ik beleef prettige momenten bij het maken van leuke en extravagante afzichtelijke monsters…”

Waar de figuren in Geërgerde maskers nog voor een verkleed echtpaar door kunnen gaan, worden de maskers in latere werken steeds autonomer. In De intrige lijken de maskers individuen, die zowel emoties verhullen als uitvergroten. Met Ensors directe manier van schilderen, heldere kleuren en uitdrukkingsvolle figuren, wordt De intrige vaak gezien als modernisme avant la lettre.

Achter het groteske

De afgelopen decennia zijn er verschillende pogingen gedaan om de achterliggende motieven en de ontstaanswijze van Ensors beroemdste werken te duiden. Een verklaring die genoemd wordt, is de omgeving waarin hij opgroeide: de schelpen- en souvenirwinkel van zijn familie. Daar zou hij geïntrigeerd zijn geraakt door de carnavalsmaskers.

Een andere theorie komt van cultuurfilosoof Bart Verschaffel. Hij brengt Ensors Mocking Humanity in verband met het zesdelige Histoire de la caricature (1865-1880), waarin Jules Champfleury karikaturen en spotprenten verzamelde. De gelijkenissen tussen dit boek en tientallen beeldelementen en compositieschema’s van Ensor zijn inderdaad opvallend.

John Gheeraert brengt in De geheime wereld van James Ensor de duivels ogende wezentjes en spookachtige gestalten van Ensor in verband met de verhalen van de Russische Helena Blavatsky. Zij verbleef tussen 1886 en1887 in Oostende en sprak, als mede-oprichter van de theosofische beweging in Europa, over de djinns, die volgens haar de gewone mens, maar ook figuren als Christus en zijn apostelen lastig vielen. Het verband is behoorlijk speculatief, maar enige vorm van beïnvloeding is niet onmogelijk.

Foto Rik Klein Gotink
Foto Cedric Verhelst

James Ensor: Masker en schaaldieren, 1891 en Chinoiserieën, 1907.

Als andere inspiratiebron wordt ook kunstenaar Odilon Redon (1840-1916) aangehaald. In 1881 tekende Redon met houtskool een huilende spin met een menselijk gezicht. De ets Zonderlinge insecten (1988) waarin Ensors eigen hoofd op het lichaam van een kever is te zien doet sterk denken aan de huilende spin van Redon.

Uit de brieven van Ensor zelf is veel af te leiden. Zo schrijft hij enthousiast over schilders als Francisco Goya en Pieter Breugel de Oude, benoemt hij vele kwaaltjes, rouwt hij om de dood van zijn vader, maakte hij medekunstenaars belachelijk en blijkt hij niet de nederigste te zijn.

Wat ook opvalt is hoe hij de beeldvorming omtrent zijn werk stuurt. In diverse anekdotes lopen fictie en werkelijkheid door elkaar heen. Daarnaast herdateerde hij zijn eigen doeken en paste ze jaren later aan. Uit onderzoek met infrarood en ultraviolet straling blijkt bijvoorbeeld dat de bloemenhoed in Zelfportret met bloemenhoed pas enkele jaren later werd toegevoegd. De vele theorieën over zijn werk en zijn eigen twijfelachtige anekdotes en aanpassingen passen bij zijn beeldende werk, dat ook vaak op de scheidslijn van werkelijkheid en fantasie balanceert.

Miskende kunstenaar

Doorgaans wordt de periode tussen circa 1885 en 1905 als Ensors vruchtbaarste gezien. Vanaf 1895 maakt hij meerdere variaties op thema’s uit voorgaande schilderijen, of past hij ouder werk aan. Opvallend is dat juist vanaf 1905 Ensors roem op nationaal en internationaal gebied toeneemt. Het beeld van de solitaire, miskende kunstenaar dat vaak om hem heen hangt, hield Ensor zelf in stand. Zijn werk werd weliswaar niet altijd met open armen ontvangen en tot 1904 verkocht hij weinig werk, maar er zijn vanaf het begin van zijn carrière diverse critici en mede-kunstenaars geweest die Ensor prezen. Geregeld exposeerde hij zijn werk met Les XX, een groep progressieve Belgische kunstenaars die tentoonstellingen in Brussel organiseerde.

Toch schreef Ensor over het gevoel van miskenning en bombardeerde hij die miskenning zelfs tot het onderwerp van enkele werken.

Broeken hangen op de enkels van leger, kerk en overheid

Zo ligt in De gevaarlijke koks (1896) zijn eigen hoofd op een schaal, daarboven prijkt een bordje met de tekst ‘Art Ensor’. Op de achtergrond van het schilderij zitten de vooraanstaande figuren aan een lange tafel op hun maaltijd te wachten. Ze zullen straks Ensors hoofd geserveerd krijgen door Octave Maus, een vooraanstaand kunstcriticus in die tijd, die eveneens betrokken was bij de oprichting van Les XX. De gevaarlijke koks is kritisch en tegelijkertijd doordrenkt met humor en zelfspot. In de ets Doctrinale spijziging (1889) neemt Ensor de heersende machten op de korrel. Broeken hangen op de enkels van de vertegenwoordigers van leger, kerk en overheid. Tussen vier machthebbers zit de koning, ook met de billen bloot. Alle vijf schijten ze op het volk.

Oostende is in die tijd een stad met twee gezichten. Waar ’s winters vooral arbeiders en vissers zich door de stad bewegen, groeit Oostende zomers uit tot kuuroord voor de rijkere klasse. Beide werelden worden regelmatig bespot door Ensor.

Rozen (Roses, 1892.)
Foto J. Geleyns

Tijdens de periodes van maatschappijkritische, groteske of duistere taferelen (Ensor beeldt zichzelf meermaals af als skelet) blijft hij terugvallen op het schilderen van stillevens. Hoe zich die ontwikkelde blijkt mooi uit de tentoonstelling Rose, Rose, Rose à mes yeux – James Ensor en het stilleven in België 1830-1930, die de aftrap vormt van het Ensorjaar. In de tentoonstelling wordt zichtbaar hoe Ensor zich op het gebied van het stilleven heeft ontwikkeld. Waar hij zijn objecten eerst schildert vanuit een interesse voor licht, worden zijn composities in de loop van zijn carrière steeds kleurrijker. Bloemen, schelpen, porselein en etenswaren wisselen elkaar af.

Naar schatting bestaat een vierde van zijn oeuvre uit stillevens en moet het stilleven voor Ensor een manier zijn geweest om, naast zijn satirische en kritische uitingen uitgebreid te experimenteren met vorm, kleurgebruik, lijn en licht.

Telkens wist Ensor zich in zijn carrière te onderscheiden van zijn tijdgenoten. Diverse elementen uit het symbolisme, impressionisme en realisme zijn in de loop van zijn carrière terug te vinden in zijn werk, terwijl zijn expressieve, groteske stijl juist kunstenaars als Emile Nolde en Paul Klee beïnvloedde.

Continu reageert Ensor op zijn omgeving, laat hij zijn toeschouwers twijfelen, en trekt zich tegelijkertijd niets aan van de heersende normen, trends of stromingen. Zijn oeuvre, gekenmerkt door een bijzonder kleurenpalet en eigenzinnige onderwerpen, ontsnapt aan iedere eenvoudige categorisering en maakt Ensor daarmee inderdaad tot een pionier van de Belgische schilderkunst.