N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Protestbewegingen Tegenover alle geslaagde volksopstanden staan mogelijk net zo veel mislukkingen. Toch kiezen autocraten vrijwel altijd voor harde repressie. Daarmee boeken ze meer succes dan vroeger.
Op 17 december 2010 was de maat voor Mohammed Bouazizi vol. Zijn fruitkarretje was in beslag genomen omdat hij niet de juiste papieren zou hebben gehad. Voor het gemeentehuis van het stoffige Zuid-Tunesische provincieplaatsje Sidi Bouzid besprenkelde de venter zich met thinner en stak zich uit protest in brand. Hij overleefde zijn daad niet.
Niemand – zeker Bouazizi zelf niet – kon toen vermoeden dat zijn wanhoopsdaad in de maanden daarna zou leiden tot een bijna onstuitbare protestgolf, die vanuit Noord-Afrika naar andere delen van de Arabische wereld zou overslaan. Miljoenen mensen gingen de straat op tijdens de Arabische Lente, zoals deze periode ging heten, en het ene autoritaire bewind na het andere viel om.
Of zo’n kleine rimpeling in stilstaand water uitgroeit tot een tsunami van boze burgers die zelfs ogenschijnlijk stevig in het zadel zittende leiders omver kan werpen is in het begin vaak moeilijk te voorspellen. Wel is het de nachtmerrie van ieder autoritair regime.
Het verklaart waarom China’s sterke man Xi Jinping deze week heel het immense repressie-apparaat dat hem ter beschikking staat direct mobiliseerde om de protesten tegen zijn starre zero-Covid-beleid te onderdrukken. Net als indertijd in Tunesië waren die vanuit de provinciestad Urumqi, waar een brand door coronarestricties tot nodeloos veel slachtoffers zou hebben geleid, in een oogwenk overgeslagen naar andere steden, waaronder Beijing en Shanghai.
Protesten zijn niet nieuw in China. Zelfs onder Xi, die repressiever is dan zijn deze week overleden voorganger Jiang Zemin, zijn die er met enige regelmaat geweest. Soms van studenten, soms van arbeiders, boeren of de stedelijke middenklasse, maar steeds los van elkaar. Ditmaal trokken verscheidene groepen wel samen op omdat veel Chinezen hun buik vol hebben van alle coronabeperkingen, terwijl de rest van de wereld mede door een doelmatiger vaccinatiebeleid al geruime tijd normaal functioneert.
Of protesten slagen, hangt ook af van de mate waarin vrouwen eraan meedoen
Het waren volgens China-kenners de grootste demonstraties sinds die op het Plein van de Hemelse Vrede in Beijing van 1989. Verontrustend voor Xi was bovendien dat sommige betogers niet alleen zijn coronabeleid hekelden maar ‘Xi, treed af’ en ‘Weg met de communistische partij’ riepen. De massaal ingezette politie wist de straten binnen een paar dagen van betogers te ontdoen en de sociale media werden zoveel mogelijk schoongeveegd van ‘besmette’ informatie. Ook werd duidelijk dat de coronaregels worden versoepeld.
Hoewel deze protesten waarschijnlijk niet het einde van Xi’s heerschappij inluiden, laat staan van die van de communistische partij, is met zulke conclusies voorzichtigheid geboden. Dat zou de vroegere premier Tsjoe En-Lai beamen. Gevraagd naar zijn mening over de betekenis van de Franse Revolutie, antwoordde Tsjoe in 1972: „Te vroeg om te zeggen” (al doelde Tsjoe volgens sommigen niet op 1789 maar op de onrust in Parijs van 1968).
Ook in Iran blijft onzekerheid troef. Daar braken in september demonstraties los, toen de zedenpolitie Mahsa Amini oppakte omdat ze haar hoofddoek niet conform de kledingvoorschriften zou hebben gedragen. De jonge vrouw stierf kort na haar aanhouding, vermoedelijk na mishandeling. Vanuit het Koerdische noordwesten, waar Amini vandaan kwam, verspreidden de protesten zich over het hele land. Overal riepen mensen uit verschillende sociale groepen – onder wie opvallend veel vrouwen – op tot meer vrijheid.
Dwang en geweld
De autoriteiten zijn er nog niet in geslaagd de orde te herstellen, al neemt de intensiteit van de protesten af, behalve misschien in de Koerdische gebieden. Of de ayatollahs de geest weer in de fles krijgen blijft ongewis. „Iraanse jongeren geloven niet meer in de islamitische ideologie van het regime, dat hun ook geen banen heeft te bieden, en protesteren daarom”, zegt Renad Mansour, Midden-Oostenspecialist van de Britse denktank Chatham House. „Het regime valt daarom steeds meer terug op dwang en geweld.”
Dat recept volgt ook de Russische president Poetin. Steeds meer vertrouwt hij op bruut geweld om dissidente geluiden in de kiem te smoren. Politici die zich tegen hem keren, zoals Aleksej Navalny, belanden in de cel. Ook protesten tegen de oorlog in Oekraïne worden meteen de kop ingedrukt, zodat een massabeweging daartegen niet van de grond kan komen. Hoe lang Poetins bewind het uitzingt bij aanhoudende verliezen op het slagveld is moeilijk te zeggen.
Wie de geschiedenis induikt, ziet dat de kansen op succes voor vreedzame protestbewegingen vorige eeuw vrij gunstig lagen. De politicoloog Erica Chenoweth, hoogleraar aan de Kennedy School of Government in Boston, nam 323 protestbewegingen wereldwijd van tussen 1900 en 2006 onder de loep, die uit waren op het omverwerpen van regeringen of de bevrijding van gebieden. Haar conclusie was dat liefst 53 procent daarvan succes hadden. Bij gewelddadige protestbewegingen was dat succescijfer – anders dan zij had vermoed – maar half zo laag: 26 procent.
Lees ook: ‘Veel Chinezen zijn sceptisch over radicale politieke veranderingen’
Uit haar bevindingen rolde volgens Chenoweth ook wat zij ‘de 3,5 procent regel’ noemde: om te slagen moest een protestbeweging op haar hoogtepunt minimaal 3,5 procent van de bevolking omvatten. Tot deze categorie behoorden de vreedzame opstand tegen het Marcos-regime op de Filippijnen, toen twee miljoen mensen de straat opgingen. Ook in Oost-Europa eind jaren tachtig kwamen er enorme mensenmassa’s op de been, die een einde eisten aan decennia van communistisch bestuur. Tijdens de Arabische Lente werden zulke percentages in de betreffende landen eveneens gehaald.
Het succes wordt ook bepaald door de mate waarin vrouwen er aan deelnemen, zoals Chenoweth en co-auteur Zoe Marks dit voorjaar in Foreign Affairs stelden. „Massabewegingen waarin vrouwen massaal aan de frontlinie stonden, hadden een veel grotere kans op succes dan campagnes waarin vrouwen werden gemarginaliseerd of buitengesloten.” Als voorbeeld gaven ze demonstraties in Brazilië midden jaren tachtig, die het militaire regime de das omdeden. Ruim de helft van de betogers bestond uit vrouwen. Op de Filippijnen waren ze eveneens onmisbaar. Nonnen posteerden zich voor betogers toen het leger zich opmaakte om op de demonstranten te schieten. Deelname van veel vrouwen betekende ook een belangrijk impuls voor de huidige Iraanse protesten.
Ook onlangs zijn er nog successen te noemen. Toen er in juli van dit jaar duizenden boze landgenoten voor zijn paleis in Colombo verschenen en nog eens honderdduizenden op weg waren naar de hoofdstad, koos de gehate Sri-Lankaanse president Gotabaya Rajapaksa het hazenpad.
Hier staan echter meer recente mislukkingen tegenover, zoals de vastgelopen protestbeweging tegen het bewind van de Venezolaanse president Maduro en de stagnerende protestbewegingen in Soedan, Algerije, Irak en Libanon. In die laatste drie landen werden in 2020 verdere demonstraties onder het mom van het besmettingsrisico met Covid-19 eenvoudigweg verboden. Ook Chenoweth bespeurt een kentering. Afgelopen zomer schreef ze zelfs dat 2021 en 2022 „de slechtste jaren voor macht van het volk” uit de recente geschiedenis zijn. Repressieve regimes trekken weer vaker aan het langste eind.
Tegenwoordig ontstaan protesten vaak spontaan via de sociale media. Daarmee kun je snel acties afspreken en informatie over politieoperaties uitwisselen. Maar de Turkse sociologe Zeynep Tufekci van de Columbia School of Journalism merkt op dat zulke spontane acties vaak de standvastigheid en doelgerichtheid missen van vroegere bewegingen, die jarenlang waren voorbereid. Ze noemde de Occupy-beweging van 2011, die miljoenen mensen op de been bracht maar uiteindelijk verdampte.
„In het digitale tijdperk is de omvang van een protest geen betrouwbare aanwijzing voor de kracht van de beweging”, stelde Tufekci. De ‘3,5 procentsregel’ geldt daarom volgens haar niet meer. Op grond van deze regel zouden de Chinese protesten en trouwens ook die in Iran van de laatste paar maanden sowieso tot mislukken zijn gedoemd, want daar waren geen miljoenen mensen op straat, al sympathiseren er misschien wel miljoenen met de betogers.
Veel hedendaagse protestbewegingen missen tevens leiderschap. Ook dat is een handicap waaraan de protesten in China en Iran lijken te lijden. Het is begrijpelijk dat betogers bang zijn dat het regime leiders arresteert of zelfs doodt maar zonder leiders bloeden zulke massabewegingen doorgaans dood.
En dan blijft er nog die ongemakkelijke vraag die Tsjoe En-lai opwierp: over welke termijn meet je nu eigenlijk succes? Tijdens de Arabische Lente sneuvelden diverse autoritaire regimes maar overal keerden nieuwe autoritaire leiders terug. Zelfs in Tunesië. Voor mensen als fruitverkoper Mohammed Bouazizi is er niets verbeterd. Als hij nog leefde, zou hij zich wellicht weer in brand steken. Of er een nieuwe Arabische Lente zou volgen, is twijfelachtig.
„Ze zullen niet meteen weer de straat op gaan”, beaamt Mansour van Chatham House. „Je kunt niet elke dag een revolutie beginnen. Maar hun grieven zijn niet weg en dus kunnen we nieuwe protesten verwachten. Het is voor hen de enige weg.”