„Jullie moeten blijven zitten waar je zit. Het weer is te slecht. Kan de klant lopen? Laat ’m maar gewoon zuurstof nemen.” De medewerker van het beroemde bergklimbedrijf Seven Summit Treks klinkt koel aan de telefoon. Hij zit onderuitgezakt op een stoel in een hippe koffiezaak in Nepalese hoofdstad Kathmandu. „Deze gast is een vip, zeg ’m maar dat hij alleen hoeft te betalen voor de zuurstofflessen die jullie tijdens het echte dalen gebruiken. Als het niet lukt, staat er straks een heli stand-by.”
Het koele café is voor Mingma Sherpa, eigenaar van Seven Summit Treks, een vaste werkplek. Vijftien jaar geleden richtte hij met twee broers, allemaal ervaren klimmers, een van de eerste Nepalese expeditiebedrijven op. Ze organiseren klimreizen in de Himalaya, in Nepal en buurlanden. En naar en op het kroonjuweel: de Mount Everest. Klanten van de expedities komen eerst naar Aloft Hotel, een sterrenhotel in de wijk Thamel, het toeristische backpackersparadijs in Kathmandu. In de hotellobby staan grote tassen en klimgereedschap hoog opgestapeld.
Seven Summit Treks staat bekend als bedrijf dat ver gaat voor zijn klanten – als ze het kunnen betalen. „We bieden vip’s ongelimiteerde zuurstof en volledige individuele begeleiding van een arts en gids. Maar je kunt ook met een groep mee – kost veel minder. Voor iedereen geldt: we kunnen de top niet garanderen. Maar we managen je klim”, zegt Mingma. De vip’s betalen 300.000 dollar, tien keer zoveel als een ‘normale’ klimexpeditie, waarbij een klant met een groep reist. Wie de klant is, voor wie de bedrijfsheli stand-by kan worden ingeroepen, en op welke berg, wil hij niet zeggen.
Op het moment van dat gesprek was de klimroute naar de Mount Everest nog niet uitgezet. Voorbereidingen waren in volle gang. Het toerisme en de extreme sporten in de Himalaya, op de Everest en andere hoge bergen, zijn van vitaal belang voor de Nepalese economie.
Maar elk jaar verschijnen in Nepalese en internationale media ook verhalen over dezelfde problemen: de berg raakt overvol met wandelaars, klimmers, expeditiebedrijven en waaghalzen, die allemaal hun gang kunnen gaan vanwege gebrekkige regulering. De Everest raakt bevuild en de risico’s nemen door drukte toe. Schiet de commercialisering van de Everest door? Eind april bracht NRC enkele dagen door met Nepalezen in de klimindustrie.
Helikoptervlucht
Base Camp South, de uitvalsbasis op 5.364 meter hoogte vanwaar de echte klim aan de Nepalese kant van de Everest begint, is van alle gemakken voorzien: van internet tot kroegen in tenten, tot elektrische dekens en koffie. Sommige spullen zijn absolute noodzaak, andere meer een luxe. Traditioneel wordt het meeste naar boven gesjouwd: door mensen en pakdieren. Steed meer touroperators zetten tegenwoordig helikopters of drones in. Klimmers die geen zin hebben om de hike naar het basiskamp af te leggen, kunnen ook een helikoptervlucht kiezen.
Puristen vinden dat de faciliteiten die steeds meer voor toeristen zijn ingericht, niet passen bij het ‘echte’ alpinisme. Ook vanuit de bevolking in de vallei en op de flanken van de bergkam klinkt kritiek op de uitwassen van deze industrie, die hun levens onherroepelijk veranderd heeft. Zit er een grens aan hoeveel de berg aankan?

Via de Nepalese kant kunnen avonturiers tussen maart en juni Himalaya in. Toeristen maken wandeltochten en lopen tot aan Base Camp South. De fanatiekelingen en professionals richten zich op de echte klim die vanaf dat punt aanvangt: de zuidelijke route naar de top van ’s werelds hoogste berg, op 8.848 meter. Maar die eerste kilometers aan de voet van de Everest zijn voor de ‘echte’ klimmers en de toeristen hetzelfde. De voettocht van zo’n 65 kilometer voert hen door de zogeheten Kumbhu-vallei, vanaf het kleine vliegveld Lukla (op 3.000 meter hoogte) en duurt tien dagen tot twee weken. Het laatste ‘gewone’ dorp dat ze tegenkomen, is Namche Bazaar: op 3.440 meter.
Voor het beklimmen van de Everest tot aan de top zijn dit voorjaar, tot 11 mei, 456 verplichte vergunningen afgegeven door het ministerie van Toerisme van Nepal. In de vallei komen elke dag tot wel 700 toeristen binnen, volgens lokale autoriteiten.
Watermeloenen
Namche Bazaar was veertig jaar geleden een karige handelspost in de Himalaya. Zaterdag was er markt – voor goederen, voor groenten en voor het uitwisselen van nieuws. Alles moest te voet en met yaks of ezels naar boven worden gebracht. „Nu is Namche een bruisend dorp in het klimseizoen – ook voor ons, als inwoners. Vorig jaar werden er ineens watermeloenen verkocht. Nooit gedacht dat we die hier zouden krijgen”, lacht Kami Rita Sherpa (47), beheerder van een van de vele hotels in het bergdorp. „Dit gebouw had geen stromend water. Nu verwachten toeristen een eigen badkamer. We moeten ons aanpassen – en dat heeft onze gemeenschap veel gebracht.”
Het bergresort nieuwe stijl staat vol cafeetjes, er is zelfs een Ierse pub. Hikers slaan er de laatste benodigdheden in, van donsjacks tot wandelstokken. Je drinkt er cappuccino met uitzicht op enkele ‘achtduizenders’, bergen die hoger dan acht kilometer reiken.
Kami Rita Sherpa komt uit een roemrucht geslacht; zijn grootvader was in 1953 een van de postbodes die te voet het nieuws van de eerste succesvolle beklimming van Everest meldden in Kathmandu. Daar wachtten Nepalese autoriteiten en westerse media in spanning. Palden Sherpa rende zes dagen achtereen, totdat hij de hoofdstad bereikte. „Ik kwam er pas na zijn overlijden achter dat mijn grootvader zo’n historisch moment had meegemaakt. Hij werkte jarenlang als gids in de Himalaya voor buitenlanders. Dat was ‘gewoon werk’ – het betaalde goed, en er waren niet veel andere opties.”
Zonder de komst van koloniale pioniers die vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw een race naar de top van ’s werelds hoogste berg inzetten, zou de bevolking van Namche Bazaar en omliggende dorpen er waarschijnlijk nooit aan hebben gedacht de Everest te beklimmen. Lokaal staat de berg bekend als het heiligdom van een boeddhistische godin. De expedities huurden voor hun verkenningen arbeiders in uit de lokale gemeenschap, de Sherpa’s. Zij droegen materieel de berg op, sloegen kampen op en leidden de tocht omhoog. Inmiddels is de naam van deze etnische gemeenschap vrijwel synoniem voor de dagloners die in de klimindustrie werken.
Sommige Sherpa-gidsen hebben net zo goed een heldenstatus als de ‘buitenlandse klimmers’
Tegenwoordig is de positie van Sherpa’s veranderd: zij zijn niet meer de dragers, dat werk wordt veelal uitgevoerd door Nepalese seizoensarbeiders uit lagergelegen gebieden (en zij heten dan ‘sherpa’s’, met een kleine s). Bekende Sherpa’s begeleiden nog altijd de klim op de Everest, als gids – een positie met een hogere ‘status’ binnen klimexpedities. Sinds deze eeuw kropen steeds meer Sherpa’s onder de schaduw van de buitenlandse alpinisten uit. Sommige gidsen uit de gemeenschappen hebben net zo goed een heldenstatus als de „buitenlandse klimmers”, zoals ze worden genoemd. Ze richtten zelf expeditiebedrijven op, als Seven Summit Treks, om meer te kunnen verdienen aan de bloeiende industrie.
Met de komst van deze Nepalese bedrijven groeide de markt aanzienlijk.
Zo werd het wel steeds drukker in de Khumbu-vallei, op de hike naar Base Camp en de klim naar de top van de Everest. Neem de tocht van Lukla naar Namche Bazaar: een wandeling van veertien kilometer over bergpaden en uitgehouwen trappen, aaneengeregen door touwbruggen. De zwoegende toeristen – onder de georganiseerde excursies zijn veel pensionado’s, er lopen ook jongere sportieve stelletjes – worden gemakkelijk gepasseerd door de dragers, die alvast vooruitlopen om de bagage naar de volgende rustplaats te brengen. Sommigen tillen daarbij ladingen van veertig, vijftig kilo op de rug. Aan de tassen of houten draagframes hebben ze een kleine boombox, er klinkt dance-muziek.
File
Tijdens de hike ontstaat af en toe een oploopje, waar lopers moeten wachten op een karavaan pakdieren met proviand en gascilinders, of waar een mooi uitzichtpunt is. Maar zo’n ‘file’ is niets vergeleken bij de beruchte opstopping die zich nu in het klimseizoen vaak voordoet bij de top van de Everest. In 2019 ging een foto de wereld over van zo’n tweehonderd klimmers die in een rij wachtten om de laatste honderd meters af te leggen. In 24 uur kwamen tien mensen om – er ontstond een grote discussie over de drukte, die zou worden veroorzaakt door de commercialisering van de berg.
Dit is de hoogste berg ter wereld – dat betekent dat iedereen er een stukje van wil
Mingma Sherpa kent de discussie maar al te goed. „Luister: dit is de hoogste berg ter wereld – iedereen wil er een stukje van. En het is geen heuveltje, hè”, reageert hij lichtelijk geërgerd. Waarmee hij maar wil zeggen: daar passen heus wel wat mensen op.
Op de weg richting het dak van de wereld vinden enkele schiftingen plaats. De eerste groep – wandelaars, mensen die op eigen gelegenheid lopen – gaat tot Namche Bazaar. Dan volgt de trek naar Base Camp: sommige groepen toeristen gaan tot daar, en hiken dan weer terug. Op de route naar de top wordt het link. Experts van de expeditiebedrijven zetten de route uit over de zuidpas van de Everest – ze verankeren touwen en stalen ladders over verschuivende ijswanden, kraters en langs lawine-gevoelige sneeuwmassa’s. Klimmers acclimatiseren in vaste tussenkampen op de flanken van de berg. Het klimmen van Base Camp naar de top van de Everest kan nog tot een maand in beslag nemen. Voor de allerlaatste klim naar de piek moeten de omstandigheden optimaal zijn. Pas in een window met helder weer is het verantwoord om de laatste achthonderd meter door de ‘zone des doods’ af te leggen. De lucht is er heel ijl – en de klimmers moeten ook weer afdalen. Hoe meer mensen de droom opvatten om de Everest te beklimmen, hoe meer het dus dringen is.
Into Thin Air
Voor de Zweed Tommy Gustafsson, die sinds 2015 in Namche Bazaar woont, is het toenemend aantal mensen dat naar de Everest komt, niet zozeer het probleem. „Wie een exclusieve berg wil beklimmen, moet niet de beroemdste uitkiezen, dat spreekt voor zich. En er is niets mis met je daartoe wél aangetrokken voelen”, zegt de tanige man, die getrouwd is met een Sherpa-vrouw en een stichting oprichtte om het afval van de klimindustrie op te ruimen. De manier waarop sommige bedrijven hun expedities aanbieden, zit hem niet lekker. „Als ik hoor over expeditiebedrijven die hun klanten moeten laten oefenen met hun stijgijzers – dan klopt het niet. Zorg dat je de kennis en ervaring hebt om dit aan te gaan.”
Volgens Gustafsson hebben veel klanten van de commerciële, toeristische klimexpedities te weinig besef van de gevaren. „Het is hip om lijstjes af te werken: de professionals klimmen alle achtduizenders, of proberen zoveel mogelijk toppen in één seizoen te halen. In de hausse aan trends en records is er geen aandacht voor de risico’s die deze alpinisten nemen – maar die ze daarmee ook de arbeiders op de berg laten lopen.”

Het gekke is, stelt hij: de risico’s schrikken zelfs onervaren klimmers niet af. Sinds in 1992 de eerste commerciële expedities toeristen meenamen, een manier voor de professionele alpinisten om hun eigen expedities te financieren, gaat het aantal bijna elk jaar omhoog.
Sterker, zegt Gustafsson, hoe meer mensen er omkomen op de Everest, des te populairder de berg wordt. Dat fenomeen werd al kritisch beschreven door Jon Krakauer, die in 1996 naar Nepal kwam om de commercialisering van de klimsport te fileren. Dat seizoen was een van de dodelijkste uit de geschiedenis van de berg: acht klimmers kwamen tijdens hun afdaling om. Into Thin Air, dat hij daarover schreef, is inmiddels gewraakte literatuur in het alpinisme. Klimmers zijn het met Krakauer oneens over de toedracht. Maar in het jaar na de ramp meldden zich juist méér toeristen.
Heroïsche dingen doen
Aan de ene kant heb je de buitenlandse alpinisten, die vol passie en vastberadenheid hun leven wagen voor een droom. Aan de andere kant, de locals die „evenzeer heroïsche dingen doen, gewoon om hun gezin te voeden”, zegt de Amerikaanse journalist Ben Ayres, die al twintig jaar nauwgezet verslag doet van de klimindustrie in Nepal. Hij spreekt NRC, bepakt en bezakt met camera’s en laptops, vanaf zijn tocht richting Base Camp. Daar bemant hij dit voorjaar Everest Live, zijn eigen online platform voor berichtgeving over het klimseizoen.
Terwijl internationale media zich graag storten op de inmiddels bekende „frames” – drukte en afval – en mediagenieke professionele waaghalzen, gaat het volgens Ayres zelden over de sociale ontwikkelingen binnen de Sherpa-gemeenschap of anderen die „met hun arbeid zorgen dat de industrie draaiende blijft”. „En er zit nog vaak een koloniaal tintje aan de berichtgeving.” De kritiek op de drukte op de berg en slechte regulering wordt voornamelijk richting de Nepalese bedrijven geschoven. „Zij krijgen het verwijt dat in de hand te hebben gewerkt.”
Die bejegening verklaart de irritatie die een gesprek over de Everest-drukte opwekt bij Seven Summit Treks-eigenaar Mingma Sherpa. Bedrijven als het zijne kunnen het net zo goed als internationale operators aan om klanten stap voor stap te begeleiden, zegt hij. „Hoe meer mensen er omhoog willen, hoe meer mankracht er óók is op de berg om dat mogelijk te maken. Of om problemen op te lossen.” Hij zwaait met zijn telefoon. „We hebben moderne hulpmiddelen tegenwoordig, zoals helikopters.”
Klimmers óp de berg worden soms voor een nachtje terug naar de stad gevlogen
In de Khumbu-vallei, op de paden die tegen de Himalaya op kruipen, is constant het geluid te horen van rotorbladen boven ons. Helikopters brengen goederen naar Lukla, goederen naar Namche Bazaar of naar Base Camp. Of ze stijgen op vanuit Kathmandu om toeristen mee te nemen voor een rondje rondom de Everest. Zelfs klimmers óp de berg, die het acclimatiseren en wachten op goed weer in het kamp beu zijn, worden door sommige expeditiebedrijven voor een nacht of twee teruggevlogen naar de hoofdstad.
Hoteleigenaar Kami Rita Sherpa wordt er gek van: het zijn er te veel. En hij is niet de enige Sherpa die geïrriteerd is over het luchtverkeer. De gemeenschap heeft veel ontwikkeling en economische inkomsten te danken aan het toerisme en de klimsport. Maar juist de rappe vooruitgang dreigt die symbiose nu teniet te doen: door de helikoptervluchten zien mensen die langs de wandelpaden werken hun inkomsten teruglopen. Geen expeditie die nog laatste aankopen moet doen in de winkeltjes-aan-huis die overal langs dat wandelpad staan; klimmers die geen zin hebben in de hike vooraf, kunnen die overslaan. Daardoor komen er minder gasten in de hotels, minder expeditieteams die vragen om een vers gekookte lunch voor onderweg.
In januari hielden de inwoners van de dorpen, de expeditiebedrijven en de autoriteiten van het nationale park Sagarmatha een groot overleg. Kami was erbij. „We zeiden: de bedrijven kunnen het niet maken om onze broodwinning af te pakken. Alles rondom de Everest gaat via een vast patroon. Door de eerdere Sherpa-generaties kómen alle toeristen en klimmers hier.”
Het conflict liep hoog op. Sommige dragers dreigden met een staking; jongeren uit Namche Bazaar en andere dorpen blokkeerden de landingsplatforms met puin, zodat de helikopters niet konden landen. De koepelorganisatie van helikopterbedrijven stelde dat het te gevaarlijk was om nog te vliegen; de autoriteiten stelden een verbod in op commerciële helikoptervluchten die het klimmers mogelijk maken de hike naar Base Camp over te slaan.
Maar dat verbod haalde de start van het klimseizoen niet eens, vertelt Kami Rita Sherpa, terwijl er een helikopter over zijn hotel vliegt. „Ik heb niet de indruk dat de lokale autoriteiten écht sterk stonden tegenover de expeditiebedrijven”, zegt hij droogjes. „Die brengen natuurlijk veel geld in – en kunnen betalen om te mogen vliegen. Maar er komen hier niet alleen maar mensen die het om de top van de Everest te doen is”, gaat hij verder. „Veel toeristen willen van de bergen genieten, wandelen. Denk je dat zij het naar hun zin hebben als er steeds helikopters overvliegen?”
De helikopters bieden een uitkomst bij evacuaties of ziekte, geeft Kami toe. „Maar er moet een balans worden gevonden.”
Slecht weer
Sinds het bezoek van NRC bemoeilijkte slecht weer de verankering van de route op de berg en daarmee de progressie van de vele expeditieteams. Ondanks viparrangementen, geavanceerde technologie en infrastructuur laat de Everest zich niet zomaar bedwingen. Een plan om drones te gebruiken voor de bevoorrading van overnachtingsposten boven Base Camp, zodat sherpa’s de gevaarlijkste delen niet meermaals hoeven te bestijgen, kreeg al problemen. Eén crashte tegen een rotswand; onduidelijk is of de test doorgaat.
Maar woensdag bereikten de eerste teams de top van ‘s werelds hoogste berg. Dit weekend is de weersvoorspelling gunstig en worden meer pogingen verwacht.
De klimmers die het lukt, zijn de Nepalese autoriteiten dan net voor. De regering lijkt een limiet te zien aan de groeiende industrie. Komend najaar is de verplichte klimvergunning een stuk duurder. En in april werd besloten dat vanaf 2026 iedereen die naar de top wil door de expeditiebedrijven moet zijn gescreend. Geld alleen is onvoldoende voor het ‘halen’ van de Everest: je moet al minstens een Nepalese berg van 7.000 meter hebben beklommen.
