N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Economische indicator Centrale bankiers en economen kijken naar de inkopers van de industrie om het economisch tij te peilen. Deze maandag waren de cijfers niet vrolijkstemmmend.
Wie weet waar de economie naartoe gaat? Stevenen we af op groei, krimp of stagnatie? Centrale bankiers, economen, investeerders, ondernemers, politici en andere belanghebbenden die op zoek zijn naar het antwoord op die belangrijke vraag, kijken daarvoor vaak naar de stemming onder inkoopmanagers van de industrie van een land. En deze maandag werd niemand erg vrolijk van wat die inkopers voor signaal gaven.
De Nederlandse inkoopmanagersindex, die elke eerste werkdag van de maand uitkomt, bedroeg over de afgelopen maand 43,6, een daling ten opzichte van de 45,9 over augustus, wat duidt op een snellere krimp. Elk cijfer boven de 50 duidt op groei van de industrie ten opzichte van de voorgaande maand, cijfers onder de 50 wijzen op krimp.
De laatste keer dat de Nederlandse index zo laag stond – toen net boven de 40 – was een paar maanden na het begin van de coronapandemie. „De situatie is niet zo ernstig als aan het begin van de pandemie, toen toeleveringsketens stilvielen, maar het is duidelijk dat de malaise in de industrie voortduurt”, schreef sectoreconoom Albert Jan Swart van ABN Amro in een begeleidende analyse.
Ook in andere Europese landen geven de inkopers van de lokale industrie negatieve signalen af. Voor de gehele eurozone stond de ‘Purchasing Managers Index’ (PMI) op 43,3. In Duitsland kwam de index zelfs op 39,6 uit.
Uiteenlopende bedrijven
De Nederlandse inkoopmanagersindex wordt sinds 2000 bijgehouden. Elke tweede helft van de maand krijgen de inkopers van zo’n 350 uiteenlopende Nederlandse industriële bedrijven precies dezelfde vragen over de bedrijvigheid van de onderneming waarvoor ze werken. Het gaat om uiteenlopende bedrijven: kledingbedrijf, uitgeverij, chemieproducent, machinefabrikant of maker van bussen en auto’s.
De inkopers kunnen drie antwoorden geven: hoger, gelijk, of lager. Zijn de antwoorden in meerderheid lager, dan komt de index onder de 50 uit, en andersom. Nieuwe orders en productie wegen het zwaarst mee (30 en 25 procent), daarna komen werkgelegenheid (20 procent), levertijden (15) en ingekocht materiaal (10 procent).
„Inkoopmanagers van fabrikanten hebben een bijzonder inzicht in de economische cyclus”, legt Swart van ABN Amro over de telefoon uit. „Zij moeten heel goed inschatten wat de fabriek de komende maanden nodig heeft om te kunnen produceren – vaak zitten op grondstoffen of halffabricaten die daarvoor nodig zijn een paar maanden levertijd, dus moeten die op tijd besteld worden om de fabriek door te kunnen laten draaien. De inschatting van inkopers heeft in het verleden een goede indicatie gegeven van de uiteindelijke feitelijke productie.”
De antwoorden van de inkoopmanagers in september duiden erop dat de productie, het aantal nieuwe orders en het aantal openstaande orders in hoog tempo dalen. Volgens Swart heeft het monetaire beleid van de Europese Centrale Bank, die de rente snel heeft verhoogd om de inflatie in toom te krijgen, grote invloed op de industrie. „De hogere rentetarieven maken de financiering van zowel halffabricaten als kapitaalgoederen zoals machines en transportmiddelen duurder. De hoge inflatie en hoge rente leiden tot vertraging van de economische groei, met als gevolg een sterke afname van de vraag naar industriële producten.”
De inkoopmanagers laten ook doorschemeren dat hun bedrijven op de kosten aan het letten zijn. Bedrijven teren in op hun voorraden, om zo geld vrij te spelen.
Opvallend is volgend Swart verder dat bedrijven nu ook in hun personeelskosten aan het snijden zijn: er worden banen geschrapt. „Veel ondernemingen verlengen tijdelijke contracten niet. Dat is opvallend, want vanwege de krappe arbeidsmarkt laten werkgevers hun personeel niet zomaar gaan.” Dat duidt erop dat ondernemers in meerderheid pessimistisch zijn over de komende maanden. „De malaise komt op een slecht moment, omdat de loonkosten sterk stijgen door de snelle stijging van het minimumloon en de cao-lonen.”
12 procent van het bbp
Dat de stemming onder de inkopers van de industrie meestal zo’n goede indicator is voor de rest van de economie, is bijzonder omdat de sector met ruim 12 procent van het bruto binnenlandse product zeker niet de grootste sector is van de Nederlandse economie. Dat is de commerciële dienstensector, zoals vervoer, horeca, IT-bedrijven en zakelijke dienstverleners, met meer dan 50 procent.
Volgens Swart is de industrie echter een sector die snel reageert op economische ontwikkelingen. „Producenten hebben snel last van vertragende economische groei of krapper monetair beleid.” In het verleden zag je dat de industrie daarna de dienstensector meetrok – naar boven of beneden.
„Nu is er juist een ongewoon groot verschil met de dienstensector. Dat komt doordat tijdens corona de industrie redelijk door heeft gedraaid, terwijl horeca en zakelijke dienstverlening stillagen. Sinds vorige zomer heeft de dienstensector een inhaalslag gemaakt, terwijl de industrie juist is geraakt door hoge energiekosten en rentes.”
Toch begint de groei van de dienstensector nu toch ook te vertragen, ziet Swart. „Onder andere doordat het inhaaleffect van na de pandemie voorbij is en consumenten vanwege de hoge inflatie meer de hand op de knip gaan houden. Sommige delen van de dienstensector presteren al langer slecht, zoals de uitzendmarkt en het goederenvervoer.”