N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Hoeden Deze derde dinsdag zal weer een defilé van hoeddragende Kamerleden zijn. Maar wie draagt er verder nog weleens een hoed?
‘Zeg alsjeblieft geen ‘hoedjes’. Het zijn hoeden.” Het is het eerste dat Susan Dekker, eigenaar van hoedenwinkel House of Hats in Den Haag wil meegeven. Het tweede: „Van Prinsjesdag zie je vaak belachelijke hoeden op de voorpagina’s. Altijd worden de statements gefotografeerd, en zelden de móóie hoeden.”
De vraag die opkwam was: wie draagt wanneer nog een hoed in Nederland? Ja, op Prinsjesdag. Dan voltrekt zich een waar defilé aan hoedendragende Kamerleden. En de afgelopen twintig jaar werd het uitdragen van een boodschap met een hoed voor sommigen belangrijker dan de hoed zelf. Toenmalig Kamerlid Krista van Velzen (SP) begon ermee: in 2003 droeg ze een hoofddoek met daarop een mand met echte eieren. Het stond, zo zei ze toen, „symbool voor al het dierenleed van het afgelopen jaar”.
Ze zou in de jaren daarna nog autobanden dragen (tegen het asfaltbeleid van het kabinet), een hoed met kleine gevechtsvliegtuigen (tegen de aankoop van de Joint Strike Fighter), en een met een dode nerts (tegen de bontindustrie). Van Velzen wilde laten zien dat het op Prinsjesdag, de opening van het parlementaire jaar, om de politiek moest gaan. Kamerlid Francine Giskes (D66) vond dat in 2003 ook: zij knutselde een hoed van kranten in elkaar. Zij zei toen: „Ook wel een beetje een parodie op dat gedoe met die hoeden in de Ridderzaal. Want de aandacht gaat altijd wel uit naar de hoedjes, maar in werkelijkheid gaat het om de inhoud.”
Tevergeefs: het gaat in sommige media nog steeds minder om de plannen van de regering, dan om de hoeden – en vaak ook jurken – alleen nu ook om wat die zeggen. Vorig jaar was aan de keuzes af te lezen wat voor politiek jaar het was. Minister van Defensie Kasja Ollongren (D66) droeg kleding van een Oekraïense ontwerper, Caroline van der Plas (BBB) vertoonde zich met een strooien hoed met boerenzakdoek en graanhalmen, Esther Ouwehand (Partij voor de Dieren) verwees naar de staat van de zee met een blauwe jurk en een diadeem met zeesterren, en Sylvana Simons (Bij1) wilde met een zilveren jurk en zwart-witte hoed iedereen „een spiegel voorhouden”.
Gelegenheidshoeden
Loop een hoedenwinkel binnen, en dat is níét het soort hoeden die het meest worden verkocht. Soms wel, Susan Dekker van House of Hats maakt onderscheid tussen ‘gelegenheidshoeden’ waarmee je kunt flaneren – ze verkoopt ze voor Prinsjesdag, „bruiloften, tuinfeesten en paardenraces” – en ‘dagelijkse’ hoeden. Daarvan moet je er eigenlijk drie hebben, vindt ze: „Eén voor de regen, één voor de mooi, en een pet voor als het waait.”
Op een doordeweekse ochtend, net nadat ze de winkel heeft geopend, komen er meerdere klanten binnen. De hoeden, voor mannen en vrouwen en van verschillende binnenlandse en buitenlandse merken, staan tot het plafond opgestapeld. Een tweetal uit België, dat een hoed wil laten vermaken en speciaal hiervoor naar Den Haag komt, een vrouw die rondkijkt, een man die door zijn arts is geadviseerd om zijn gezicht tegen de zon te beschermen.
Dekker schouwt zijn gezicht en schedel aan. Trekt iets van de plank. „Nee, te flets”, zegt ze zelf meteen. De klant pakt een oranje hoed: „Dit past wel bij mij.” „Maar die heeft een te kleine rand”, zegt zij en legt hem terug. Later zegt ze: „Voor iedereen is er een hoed, maar niet elke hoed past op ieder hoofd.”
Ze heeft veel klanten die een praktische zomer- of winterhoed zoeken. Maar de hoed begint ook weer een mode-item te worden, zegt Dekker. De Britse Netflix-serie Peaky Blinders, die zich afspeelt in de jaren twintig van de vorige eeuw, heeft bijvoorbeeld veel gedaan voor de newsboy caps, die zowel door mannen als vrouwen wordt gekocht.
Lees ook: Peaky Blinders-petjes: classy en toch een beetje badass
Dat ziet ook Arnold Bakker van H. Witting & Zoon. „De kleding wordt weer iets netter, met trenchcoats en zo. Daar hoort dan geen baseballpet maar een hoed bij.” Al sinds 1876, toen iedereen nog geacht werd een hoofddeksel te dragen, zit de winkel in de binnenstad van Groningen. De hoed is nooit verdwenen, zegt Bakker.
Hoedenwinkels en -makers de afgelopen decennia wel, ziet de sector zelf. Al is dat lastig na te gaan, ze worden nergens als aparte categorie geregistreerd en vallen onder de algemene term ‘textiel’. Elly Stemerdink, hoofdredacteur van The Hat Magazine, een vaktijdschrift voor de internationale hoedenbranche, probeerde twee jaar geleden cijfers voor Nederland te vinden. Op haar verzoek maakte de Kamer van Koophandel een inschatting op basis van ondernemingen die de laatste jaren de term ‘hoeden’ in de handelsnaam of bedrijfsomschrijving hadden. Dat waren er in 2016 106 en in 2021 120. Het aantal hoedenfabrikanten daalde licht van 39 naar 34, en het aantal hoedenimporteurs bleef gelijk. Bedrijven zonder de term hoeden in de naam zijn echter niet meegeteld, waardoor het een inschatting blijft. Ook niet meegeteld zijn winkels en warenhuizen waar kleding het hoofdproduct is en hoeden als accessoire worden verkocht.
Máxima-hoed
Arnold Bakker van H. Witting & Zoon vertelt dat halverwege de jaren zeventig er in Groningen „nog 20, 25” hoedenwinkels waren: „Wij zijn de laatste.” Het is de oudste hoedenzaak van Nederland. Er komen veel studenten in zijn winkel (de Bakkers zijn sinds 1960 de eigenaar), vertelt hij. „Geen Máxima-hoed, zeggen ze dan. Maar wat Máxima in haar semi-vrije tijd draagt, die fedora’s met grote rand, diewillen ze dan wel. „Met een leuk lint, ketting van kraaltjes, verenband of een sjaaltje wordt zo’n hoed dan voor dagelijks gebruik.”
En voor mannen? Ook de fedora. Acht jaar geleden droeg voetballer Memphis Depay die nog tot hoon van voetbalcommentatoren. Hij werd vergeleken met „een Peruviaanse panfluitspeler” en hem werd meegedeeld dat het „flamboyant” was en hij gezien kon worden als „een man die naast zijn schoenen gaat lopen”.
Een typisch Nederlandse reflex, noemt Elly Stemerdink van The Hat Magazine dat. „Buiten Nederland krijg je complimenten voor wat je draagt. In Nederland is het snel genoeg.”
Immaterieel Erfgoed
In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw ging je de deur niet uit zonder, zegt ze. Het hoorde erbij: jas, tas, handschoenen en hoed. „Maar na de Tweede Wereldoorlog zag je al advertenties van de hoedenbranche met de mededeling ‘doe wel een hoed op’ en in vakbladen werden zorgen geuit.”
„De hoed was in de jaren zeventig dood”, zegt hoedenontwerper Berry Rutjes. Ze studeerde mode en kleding maken aan de mts, en ging in de jaren negentig naar de London School of Fashion om te leren hoe een hoed gemaakt moest worden: „Ik moest er mezelf in specialiseren.”
Eén van de hoeden die ze maakte voor koningin Máxima is nu op een tentoonstelling in het Haagse Kunstmuseum te zien. En dankzij haar inspanningen staat hoeden maken op de Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed. Het is een vak, benadrukt ze: „Net zoals een goede horlogemaker vraagt dat om vakmensen die worden opgeleid. Je hoeft niet duizend hoedenmakers in Nederland te hebben, maar wel genoeg mensen met kennis.”
In haar boetiek, vlak bij paleis Noordeinde, verkoopt ze zowel dagelijkse hoeden als die voor speciale gelegenheden. Hier komen Kamerleden voor hun Prinsjesdaghoed. Ze zegt: „Prinsjesdag is géén carnaval. Je gaat bij wijze van spreken bij de koning en koningin op bezoek, dan wordt verwacht dat je er netjes uitziet. Het is heel Nederlands om dat aan te grijpen om een statement te maken, wat weer tot hilariteit leidt. Ik strijd er al twintig jaar voor om duidelijk te maken dat een hoed onderdeel is van de kleding.”
De expats onder haar klanten, vertelt ze, vinden het veel gewoner om een hoed te dragen. Nederlanders met hoed zijn vooral „niet doorsnee, mensen die nét dat ene leuke jasje hebben of een paar mooie schoenen en het fijn vinden om er een hoed bij te dragen”.
Ook zij noemt Máxima een rolmodel. „Aan haar zie je dat het altijd elegant kan. Dan heeft ze een pak van Zara aan, met sieraden of een hoed maakt ze er iets speciaals van.” En bij de mannen zanger en producer Pharrell Williams. „Er kwamen echt mensen binnen met de vraag: ‘heeft u zo’n hoed?’”
Ze draagt zelf iedere dag een hoed. „In de tienerjaren van mijn zoon dacht ik ‘misschien moet ik hem nu afdoen als ik langs de zijlijn sta bij voetbal’. Hij zei: ‘maar mam, je hebt toch altijd wat op?’”
Een hoed, zegt Rutjes, moet praktisch zijn. „Je moet ermee kunnen fietsen en de hond mee kunnen uitlaten.” En ze zegt: „Een hoed dragen vraagt om gewenning. Als het maar de juiste hoed bij de juiste persoon is.”