De grote Georgië tentoonstelling vertelt een prachtig cultuurverhaal in 4 stappen

1. Kruispunten

Europalia ontstond in 1969 in Brussel, in een tijd dat vakantie voor velen niet verder ging dan de Belgische kust of de grotten van Han. Met europalia (nadrukkelijk met een kleine letter) wilde de Europese gemeenschap samen met andere partners om het jaar de ‘vreemde’ cultuur van een land voor het voetlicht brengen. De eerste europalia waren gewijd aan Europese landen, maar al snel volgden ook landen buiten de EU, zoals Japan en Rusland.

Dit jaar staat Georgië – kruispunt tussen noord en zuid, oost en west, tussen Azië en Europa, tussen de islam en het christendom – centraal. Georgië is sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1991 een zelfstandige republiek maar hunkert – net als Oekraïne en Moldavië – naar een lidmaatschap van de Europese Unie.

Het proces voor kandidaatstelling is vorig jaar in gang gezet en met deze mega-manifestatie geeft Georgië een breed, informatief en fijnzinnig visitekaartje af.

NRC bezocht vier tentoonstellingen in Brussel en Antwerpen, die samen duizenden jaren Georgische kunst en cultuur omvatten. Van een muisgroot vrouwenbeeldje van zesduizend jaar geleden, het werk van autodidact Niko Pirosmani, Titsian Tabidze’s Dada-manifest ‘Mijn ziel is een versleten zadeltas’, tot aan de hedendaagse kunst, die onder andere bij Wiels in Brussel en het M_HKa in Antwerpen te vinden is.

2. Misschien is dit wel Georgië

‘Mogelijk’. Dat staat bij een perfect ronde cirkel met drie taartstukken land, die worden omkranst door een ronde band die ‘oceaan’ heet. Dit is de ‘mogelijke voorstelling’ van de wereld, zoals de Griekse filosoof Anaximander van Milete die zo’n 2700 jaar geleden voor zich zag. Anaximander moet niet ver hebben gereisd voor deze eerste wereldkaart die bekend is, maar ver genoeg om te weten dat de brede rivier de Phasis (tegenwoordig de Rioni, de belangrijkste rivier in West-Georgië) de grens vormt tussen Azië en Europa, tussen de zee die toen al ‘De Zwarte’ heette aan de westkant en nog geen naam had in het Oosten. Dit was de wereld, landen werden niet bij naam genoemd. Wie te ver over deze wereld zwierf of over de oceaan zeilde, viel eraf.

De kaart hangt nog vóór de ingang van de historische erfgoedtentoonstelling Georgië – een verhaal van ontmoetingen, dat in het deels gerenoveerde maar zeker niet conceptueel vernieuwde Museum voor Kunst & Geschiedenis (KMKG) in het Brusselse Jubelpark te zien is.

Er is nog een kaart in dit museum: daarvoor wandel je een paar zalen verder, langs kopieën van 15de-eeuwse fresco’s, grafvondsten van terracotta, brons, goud en zilver. Deze kaart lijkt op een abstract kunstwerk in groen, blauw, geel, bruin en beige. De kaart is bedacht door de astroloog Ptolemaeus in de eerste eeuw na Christus en bewerkt in 1482. Blijkbaar had de kaart toen nog nut.

Beeldje van een vrouw, 6000 jaar oud Gigo Gabashvili: Vrouwen in het atelier, ca 1900.

Foto’s:

De kleuren op de kaart zijn zacht als beschilderd porselein. De sneeuw die op de toppen van de meer dan vijfduizend meter hoge bergen van de Kaukasus moet hebben gelegen, moet de maker niet de moeite van het afbeelden waard hebben gevonden. In plaats daarvan zwieren er fraai gevlochten langwerpige vormen over het oppervlak. Ze lijken op stokbroden en bakenen percelen, bergtoppen en landsgrenzen af.

Een bakker heeft het deeg gevlochten, het deeg is gerezen, een oven heeft zijn werk gedaan. En Ptolemaeus zag de broden en leende ze voor zijn kaart. Misschien wel omdat een brood als grens zo makkelijk is door te bijten.

De stap naar de kaart die de hedendaagse Georgische kunstenaar Levan Chogoshvili (Tbilisi, 1953) in 2018 tekent, plakt en schildert, is groot. Meerdere eeuwen overbrugt die stap. Op deze kaart wordt geen land verbeeld, maar zie je de 20ste-eeuwse kunst in Georgië in internationaal perspectief. Het Ezelspad, zoals het meer dan twee meter brede, labyrintische werk van Chogoshvili heet, brengt aan de hand van (gescheurde en vlekkerige) papieren knipsels, geschilderde ballen, lijnen en letters de moderne kunst in Georgië in kaart.

Levan Chogoshvili ‘De Ezelsweg – een kaart van Georgisch modernisme’ (2018).
Foto Mirian Kiladze

De Blaue Reiter is aanwezig en Dada. Er is een bloedrode verticale balk die het hele beeld doorsnijdt en er zijn veel namen: niet alleen van het futuristische Georgische tijdschrift 41˚, maar ook van Max Ernst, Picasso, Moholy en veel meer. ‘Marine’ verandert in Marinetti. De naam van Stalin – in Georgië geboren maar zijn vaderland moordzuchtig onderdrukkend – duikt op. Er zijn sterren in zwart, veiligheidsspelden die niets vast houden, er zijn springende figuurtjes en ook zijn er ezels.

In licht potlood volgen de dieren hun weg van rechts naar links op het papier. Ze stappen onverstoorbaar voort. Alsof de kunstenaar wil zeggen dat niets nieuw wordt geboren: alles is al wel eens eerder gedaan, of komt voort uit het voorgaande. De ezels gaan door, wat er ook gebeurt.

3. Legendevorming.

De toespraak bij de opening van de tentoonstelling Georgië – Een verhaal van Ontmoetingen in het KMKG begon met het beroemdste stukje vacht uit de mythologie. Het Gulden Vlies namelijk – de gouden vacht van een ram die ook een God was en kon vliegen. Dit vlies was ergens in een bos in West-Georgië verstopt en werd bewaakt door draken.

Over het Gulden Vlies is veel bekend, onder andere dat Jason – de straffe argonaut – het vlies veroverde op koning Aietes van Colchis en terugbracht naar zijn geboorteland. In Colchis werd hij en passant verliefd op prinses Medea, de beroemdste tovenares uit de Westerse literatuur, die hem hielp het Gulden Vlies te stelen. Jason nam Medea mee naar huis en daar liep het, zoals we allemaal weten, slecht af.

Legendes en mythes zijn er in Georgië te kust en te keur. Dat kan ook niet anders in een land dat zo vaak twistappel is geweest tussen verschillende politieke machten, zo ongenadig onder de voet is gelopen, en waar zoveel mensen (lees Nino Haratischwili’s schitterende epos Het Achtste Leven er maar op na) hebben geleden en toch veerkracht toonden.

De autodidactische schilder Niko Pirosmani (1862-1918) – te zien op tentoonstellingen in het Brusselse Bozar en het Museum voor Kunst en Geschiedenis – is ook zo’n legende. Pirosmani was een boerenkind en kreeg geen opleiding. Hij schilderde op uithangborden, op hout, ijzerplaat, soms oliedoek. Hij trok van stad naar platteland en weer terug, al naar gelang het jaargetijde, en stelde tentoon in kroegen, op jaarmarkten en winkels.

Niko Pirosmani ‘Feest tijdens de oogst’ (1906).
Foto Mirian Kiladze

Zijn werk bestaat uit precies geschilderde, figuratieve voorstellingen waarin elk detail belangrijk is. Er zijn portretten met kinderen, feestmalen met aan het spit geregen varkens, oogstscènes, fruitverkopers op de markt en sprookjesachtige zaken, zoals een leeuw met een zon op zijn rug of een giraf als een kostbaar juweel.

Pirosmani’s werk kun je naïef noemen. In het geval van landschappen of genrevoorstellingen bestaan de schilderingen uit een soort van stapelingen boven en naast elkaar. Je kijkt óp de voorstelling, in plaats van er doorheen, een horizon tegemoet. Pirosmani liet de zoete, zeg maar gerust slijmerige, Georgische romantiek van de negentiende eeuw links liggen. Daarom wordt hij nu gezien als een voorloper van de Georgische avant-garde in de twintigste eeuw. Grote musea, zoals het Albertinum in Wenen, wijden tentoonstellingen aan Pirosmani, verzamelaars kopen graag zijn werk.

Pirosmani zelf zal vanuit zijn graf met verbazing naar dat succes kijken. Geen kunstenaar uit zijn tijd nam hem serieus. Zijn werk werd sporadisch verkocht. Hij stierf in 1918 in Tbilisi: aan ziekte en ondervoeding.

4. De periode van stilte

David Kakabadze (1889-1952) is zo’n kunstenaar in wie de geschiedenis van de twintigste eeuw in Georgië zich in alle tragiek ontvouwt. Zijn werk is verspreid over een aantal zalen in Bozar te zien. Kakabadze is een relatief bekende avant-gardist omdat hij tussen 1919 en 1927 in Parijs woonde en zich onderdompelde in die krankzinnige mix van stromingen die toen de dienst uitmaakten. Het dadaïsme, surrealisme, symbolisme, futurisme en een soort spirituele abstractie – alles komt naar voren in zijn werk. Daarnaast schrijft hij theoretische stukken over kunst, en experimenteert met lenzen en projectoren.

Hij heeft succes, want de beroemde Amerikaanse mecenas en suffragette Katherine Dreier koopt in die jaren 16 aquarellen van hem aan en een sculptuur. Die verzameling is bewaard in de Yale University Art Gallery.

Kakabadze keert in 1927 terug naar zijn vaderland. ‘Doe het niet’ – wens je hem toe. ‘Stap niet in het Gare de l’Est op die trein naar Tbilisi. Waarom zou je teruggaan?’

David Kabakadze: Object met lens en spiegels, 1924
Foto Mirian Kiladze

Maar Kakabadze gaat. Bij thuiskomst raakt hij onverbiddelijk geïsoleerd van zijn Parijse kunstenaarsvrienden. De apparaten die hij in Frankrijk heeft ontwikkeld mag hij in de nieuwe Socialistische Sovjetrepubliek niet verder ontwikkelen. Het vrije, van creativiteit overlopende land Georgië dat hij in 1919 heeft verlaten bestaat niet meer. Veel van Kakabadze’s collega’s op de tentoonstelling in Bozar worden in de jaren dertig naar de Goelag gestuurd, uitgehongerd of domweg geëxecuteerd. ‘Een periode van grote stilte’, zoals Kakabadze het zelf omschrijft, breekt aan.

In die periode van stilte ontvouwt zich een andere missie. Meer dan 35 jaar lang gaat Kakabadze op expeditie om het erfgoed van Georgië vast te leggen. Zijn snel gemaakte en op vodjes van blaadjes getekende schetsen van ornamenten zijn sierlijk en ontroeren vanwege hun precisie. Ook maakt hij honderden foto’s van monumenten en kerken – vaak in ruïneuze toestand. Zo ontwikkelt hij in de marge van de Sovjet-repressie een indrukwekkende ode tegen het vergeten, tegen een cultuur die wordt weg gebulldozerd of gewoon wordt vergeten.

Kakabadze zelf vergeet zijn avant-gardistische experimenten maar ten dele. In de jaren dertig en veertig, als hij les geeft op de kunstacademie in Tbilisi, schildert hij werken die op z’n zachtst gezegd, atypisch zijn voor het Socialistisch Realisme – de enige kunststroming die nog is toegestaan.

David Kabakadze: Demonstratie in Imereti (1942).

Het panoramische Demonstratie in Imereti, een schilderij uit 1942, toont een berglandschap in Kakabadze’s geboortestreek, met op de voorgrond een grasveld. Op dat grasveld een groep minuscule demonstranten die borden met portretten van Stalin en Lenin omhooghouden. De demonstranten zijn dwergen in vergelijking tot het imposante landschap op de achtergrond.

Berghellingen bestaan bij Kakabadze uit schaduwloze lapjes stof. In rechthoekige vormen liggen het groen, rood, geel, turkoois en zwart naast elkaar. Kleur spat ervan af. Dat is het eigenlijke onderwerp van dit doek: verf, kleur, vorm.

Natuurlijk kijk je liever naar het ritme van die kleuren dan naar de eenvormige mini-demonstranten op het grasveld. Bij Kakabadze zijn mensen niet zo zeer figuranten in de coulisse van de Sovjetmacht. Ze zijn figuranten in de Georgische natuur. Alleen de natuur, alleen het landschap, zou blijven bestaan. De rest ging ondergronds.